Documentos de Académico
Documentos de Profesional
Documentos de Cultura
DEEL A (WERKWOORDEN)
1. Schrijf volledig in je schrift de O.T.T. van:
4. Voltooid deelwoord.
1
5. IMPERFECTO 6. Complete con el Pretérito Indefenido
7. 8.
Escriba la forma correspondiente del Siga el ejemplo (pretérito)
Pretérito.
2
10. Siga el ejemplo.
DEEL B
Als je een bijv. nw in een woordenboek opzoekt dan is dat de basisvorm altijd mann./enkv.
REGEL: Het bijv. nw komt in principe áchter het zelfst.nw en richt zich naar dat zelfst nw qua geslacht
en aantal (dus mann./vrouw./ev/mv).
SCHEMA:
Enkelvoud: Mann. Enkelvoud vrouwelijk enkelvoud
o Æ a
e Æ e
medeklinker Æ medeklinker
3
3. Geef de rijtjes van de PERSOONLIJK VOORNAAMWOORDEN van:
a. Onderwerpsvorm
b. Lijd.vw. vorm
c. Meew.vw.
d. Wederk.vw. vorm
e. Vorm ná voorzetsel.
Deze vormen met ‘de’ zijn zo als er een zelfs nw volgt... Zonder ‘de’ worden het
plaatsbepalingen:
debajo = eronder detrás = erachter
encima = erboven a la izquierda = links
al lado = ernaast/hier naast a la derechas = rechts
delante = ervoor/hiervoor dentro = binnen in/ (er) binnen
enfrente = er tegenover fuera = buiten/(er buiten)
4
5. Geef de grammaticaregels van “GUSTAR” en “DOLER”!
Deze vormen hebben altijd een meew. voorwerp... Je moet het altijd omgooien!
GUSTAR
Houden van/ leuk vinden/ lekker vindenÆ GUSTAR (= lett. Bevallen aan.)
Omgooien: De koffie bevalt aan mij (de koffie = onderwerp in het Spaans dus 3e
pers.enk.)
Je moet dus ook goed het MEEWERKEND VOORWERP kennen!!! Let op de utibreiding bij
le en les)
DOLER
Doler (ue) = pijn doen aan… (gaat als gustar!)
* Voorbeeld: Ik heb hoofdpijnÆ omgooien!!!Æ Het hoofd doet pijn aan mij!
La cabeza me duele
* Voorbeeld: ( Wij- benen) : Onze benen doen pijn. Æ Las piernas nos duelen
5
6. Geef de 2 verschillende vormen van het BEZITT. VNW. (hele rijtje opschrijven)
jouw boek, mijn huis, jullie kinderen een boek van mij, dat huis van jou, ...
ALTIJD VOOR ZELFST.NW ALTIJD ACHTER ZELFST.NW
en richt zich naar ZELFST NW! en richt zich naar ZELFSTNW
mi/mis mío/mía/míos/mías
tu/tus tuyo/tuya/tuyos/tuyas
su/sus suyo/suya/suyos/suyas
nuestro/a/os/as nuestro/a/os/as
vuestro/a/os/as vuestro/a/os/as
su/sus suyo/suya/suyos/suyas
Voorbeelden
Mijn huis – mi casa/Mijn huizen – mis casas een brief van jou – una carta tuya
jullie boek – vuestro libro/jullie boeken – vuestros een leerling van mij – un alumno mío
libros die ouders van hem – esos padres suyos (klinkt
hun gitaar – su guitarra/hun gitaren – sus guitarra trouwens altijd een beetje negatief dit)
zijn gitaar – su guitarra...
7. Geef het volledige schema van het AANWIJZ.VNW. en geef de plaats aan (bijv. bij
spreker, bij aangesprokene of bij derde persoon).
ENKELVOUD MEERVOUD
Mannelijk Vrouwelijk Mannelijk Vrouwelijk
Die/ dat
Persoon (jij, Ese Esa Esos Esas
jullie, u)
Die/dat
(niet bij
Aquel Aquella Aquellos Aquellas
aangesproken
persoon!)
8. Noem (en schrijf op) álle VRAG. VNW en wát hebben ze altijd?
6
10. Hoe vorm je de TRAPPEN van VERGELIJKING en van de OVERTREFFENDE
TRAP?
Groter dan.../ kleiner dan het grootste huis/het minst kleine huis
Wordt gevormd door: más/menos + bijvnw + Wordt gevormd door lidwoord (+ zelfst.nw) +
que más/menos + bijvnw
Mi guitarra es más bonita que tu guitarra ;-) Tengo la guitarra más bonita
(het is la guitarra, vrouw. dus)
Ik heb (dus) de mooiste (gitaar):=
1. hou het bijvnw in de gaten, blijft zich richten naar het zelfstnw in geslacht en
getal!
2. Er zijn uitzonderingen waar nooit más of menos bij mag staan:
beter = mejor
slechter = peor
ouder= mayor
jonger = menor
Een bijwoord gebruik je wanneer een het iets zegt over een werkwoord of over een bijvnw.
Zij zingen vreselijk = Cantan terriblemente Zij hebben een vreselijk lelijke stem= Tienen
una voz terriblemente fea.
LET OP:
1. Het bijwoord verandert nooit (dus richt zich niet naar geslacht of getal, blijft hetzelfde)
2. Bijwoorden als: goed = bien (en dus niet bueno!!! of erger nog buen!)/ slecht = mal
(dus niet malo!); hier zijn meer uitzonderingen en dit is niet altijd even eenvoudig
maar dat zien we tijdens het brievenschrijven wel weer terug.
7
12. Maak een schema voor het gebruik van HAY / SER / ESTAR.
Wanneer je in het nederlands zijn + bijv.nw hebt, dan zal je in het Spaans moeten
kiezen tussen ser en estar.
SER ESTAR
EIGENSCHAP/feit/ het is ‘standaard’ zo/ vaste Toestand (je kan hier vaak geworden achter
karaktereigenschap: zetten, ook wel gemoedstoestand.)
8
(Vervolg ser + estar + bijv.nw)
La chica es bonita = het meisje is mooi (dat is ze gewoon, al staat ze op met piekharen, wallen onder
haar ogen, en doet ze een vuilniszak aan als outfit... ze is en blijft mooi, het is gewoon een mooie
meid.
La chica está bonita = Dat meisje ziet er mooi uit...Normaal gesproken is ze een gedrocht...maar nu is
er een feest voor school, ze is naar kapper geweest, heeft 3 uur met krulspelden ingezeten, haar hele
gezicht is in de steigers gezet, ze draagt een prachtige jurk en ze is ook nog eens blij na al dit
‘recovery’ werk... en ze ziet er dus mooi uit... Dat ze de volgende ochtend als een Assepoester weer
dat gedrocht zal zijn, maakt niet uit... (iedereen weet dat, daar gebruiken we dus ook ‘estar’;-)
Ietwat overdreven voorbeeldje, maar ik hoop wel dat dat iets duidelijk maakt ... ;-
En tot slot zijn er dan nog die rare uitzonderingen zoals: estar muerto... (hoezo tijdelijk,
gemoedstoestand ??? Gewoon maar leren dus...)
tot en met 99 – y (los!) ertussen (dus bij de tientallen!): 31= Treinta y uno, 55=cincuenta y cinco,
99=noventa y nueve
Ten slotte: bij100 huizen blijft het dus gewoon cien (of het nou mannelijk of vrouwelijk is)
Maar bij 200 enz tot 999 moet je rekening gaan houden met het zelfst.nw (mann. vrouw. meervoud is
het uiteraard altijd ;-)
Als je deze herhaling goed gemaakt hebt, ga je maar eens serieus aan de gang met de
herhalingsoefeningen op de volgende bladzijden.
ÑÑÑ
1. Vul de presente van ser of estar in: 2. Vul de imperfecto van ser of estar in:
9
3. Leer van buiten Vertaal nu:
6. Vertaal:
1. De kinderen eten de zoete vruchten (los frutos).
2. De jongens rusten niet uit; zij rennen (correr) en schreeuwen.
3. Het dienstmeisje (la criada) veegt (barrer) de keuken niet; zij wast de vuile overhemden.
4. Het bedroefde (triste) meisje zingt niet; zij huilt.
5. Zij verstoppen de schoenen (los zapatos) achter de deur.
6. De arme kinderen drinken niet genoeg verse melk.
7. De meisjes schrijven niet; zij zingen een mooi lied.
8. Wij vinden (encontrar/ue) geen mooie bloemen voor het huis.
9. Luisa maakt de vuile jurk van Ana niet schoon (limpiar).
10. De oude buurman van Antón ontvangt een lange brief uit Venezuela.
10
7. Vertaal: 8. Vertaal: het gedeelte tussen haakjes en let
op het zelfst nw (ev/mv/mann/vrouw?).
9. Vertaal:
1. Het grootste land 6. de zwaarste koffer
2. De langste straten 7. het aardigste meisje
3. de gelukkigste kinderen 8. het mooiste horloge
4. de moeilijkste woorden 9. de dapperste soldaten
5. het kostbaarste geschenk 10. de sterkste jongen
Vertaal:
1. hoeveel paarden? 6. hoeveel bier?
2. hoeveel brieven? 7. hoeveel woorden? (las palabras)
3. hoeveel brood? 8. hoeveel stenen? (las piedras)
4. hoeveel knopen? (los botones) 9. hoeveel hoeden? (los sombreros)
5. hoeveel jurken? 10. hoeveel kaas?
11
13. Tener of haber? 14. Vul in en zeg waarom je
ser of estar gebruikt.
ochtend
middag
avond
12
17. Utilice el pretérito. 18. Vertaal
1. Mis padres me … (llamar) ayer por teléfono. 1. Hij heeft geopend
2. El tren … (salir) anoche con restraso. 2. Wij hebben niet geveegd
3. Nosotros … (ir) el Jueves pasado al teatro. 3. Zij zingen
4. Carmen se … (poner) ayer el vestido rojo. 4. Jullie hebben niet gezongen.
5. Yo … (estar) el año pasado en Francia. 5. Hij heeft geantwoord.
6. Él no … (poder) venir la semana pasada. 6. Jij eet.
7. Usted no nos … (decir) ayer la verdad. 7. Ik hol
8. Vosotros os … (poner) ayer muy nerviosos. 8. Zij rust uit.
9. Ellos … (venir) anteayer de Inglaterra. 9. Jan studeert.
10. Ayer por la noche ustedes ... (beber) mucho vino. 10. Anna heeft gewacht.
19. Het bezittelijk vnw eindigt alleen dan op een ‘s’, wanneer het woord dat erop volgt
in het meervoud staat.
13
24. Vul in: ser of estar 25.A) Let goed op:
1. Yo… bueno. Busco mi camisa Ik zoek mijn overhemd
2. (ellos) … tus amigos. Busco a mi amigo Ik zoek mijn vriend
3. Papá … sentado. Veo la torre Ik zie de toren
4. ¿Quién … su amigo? Veo a mi tía Ik zie mijn tante.
5. ¿… María joven?
6. hemos … en Londres.
7. Ahora ... en Curaçao. In het Spaans schrijft met a voor het lijdend
8. Mi amigo ... muy fuerte. voorwerp, wanneer het een bepaalde persoon
9. ¿Dónde … el teatro? is.
10. (Nosotros) … en el mar.
11. Mi hermano canta; ... alegre.
12. ¿… aquí su automóvil. 25.B)
13. Un euro … redondo.
14. He ... en el restaurante. Yo tengo un padre y una Ik heb een vader en een
15. El café … frío. madre moeder.
14