Está en la página 1de 1

ARTIKEL

VORM
De en het (= bepaald): de dag, het kantoor
Je spreekt over een specifiek persoon of ding.

Een (= onbepaald): een dag, een kantoor


Je spreekt in het algemeen.

GEBRUIK
DE

Een bepaald substantief in het pluralis (= meervoud): de mensen, de boeken

Substantieven op –ing, -heid, -teit, -theek, -ij, -ie, -e: de oefening, de schoonheid, de universiteit, de
bibliotheek, de bakkerij, de discussie, de gemeente
Uitzondering: het ding, het schilderij, het einde, het
boompje (diminutieven = verkleinwoorden)

Personen: de jongen, de zus


Uitzondering: het meisje, het kind

Beroepen: de dokter, de leraar

Groenten, fruit, bomen, planten: de tomaat, de appel, de eik, de tulp


Uitzondering: het witlo(o)f

Seizoenen: de lente, de winter

Letters en cijfers: de b, de 6

Rivieren en bergen: de Rijn, de Mont Blanc

HET

Diminutieven (= verkleinwoorden): het boekje, het dagje

Infinitieven: het eten, het drinken

Talen: het Nederlands, het Spaans

Materialen: het goud, het papier


Uitzondering: de wol, de zijde

Windrichtingen: het oosten, het zuiden

Sporten en spelen: het voetbal, het tennis


Uitzondering: de atletiek

Substantieven die eindigen op –aal, -eel, -act, -ect, -et: het metaal, het kasteel, het contract, het dialect, het
ticket

Substantieven die eindigen op -isme, -ment, -sel, -um: het socialisme, het abonnement, het voedsel, het
centrum
Uitzondering: de consument, de datum

Voor veel woorden is er geen regel. Deze moet je studeren of opzoeken.

También podría gustarte