Documentos de Académico
Documentos de Profesional
Documentos de Cultura
Sturings-
instrumenten
rganisatie
I N S T R U M E N T E N
FILE: B1231
voor de
manager
Argonaut, manage-
December 1999
ment development
voor complexe
organisaties
Door S.J. Voges en drs. A.P.J. Kroft
Wel beschouwd bestaat in veel ondernemingen de sturingsfilosofie nog uit het ‘command
& control’-model. Er zijn bestuurders en bestuurden, beleidsmakers en beleidsuitvoerders,
managers en medewerkers. De laatste decennia is echter wel duidelijk geworden dat dit
tamelijk mechanische en lineaire model zijn beperkingen kent: niet alleen zijn er cal-
culerende burgers, maar ook calculerende medewerkers en managers. In de laatste jaren
heeft de bestuurskunde mede daarom veel aandacht gegeven aan het uitwerken van
modellen die meer recht doen aan de feitelijke distributie van macht binnen een organisatie
of beleidsveld. Er wordt thans gewerkt met modellen waarin ‘actoren’ met elkaar kunnen
werken aan het totstandbrengen van bepaalde probleemoplossingen, waarbij de sturing
eigenlijk uit niet meer bestaat dan een regiefunctie van een facilitator zoals de overheid.
Belangrijke ervaringen worden daarmee opgedaan in maatschappelijke discussies rond
het mestbeleid, de verf- en verpakkingsindustrie, Schiphol enzovoort.
KERNVRAGEN
● Hoe kan de sturingsinspanning in efficiency en kwaliteit binnen grote en complexe
organisaties worden verbeterd door de inzet van management-developmentprogram-
ma’s?
● Op welke wijze kan een management-developmentprogramma worden toegepast?
● Welke primaire en secundaire effecten heeft deze toepassing voor de onderneming?
Argonaut is de naam voor de specifieke opzet van een MD-programma dat sterk inzet op
omgaan met turbulentie, complexiteit, multidisciplinair denken, contextueel leiderschap,
leren leren en bovenal bewustzijnsontwikkeling van (toekomstige) managers. De naam
Argonaut is afgeleid van het epos van de Argonauten, die onder leiding van Jason op
zoek gingen naar het Gulden Vlies (als symbool voor ‘het Geluk’). Er bestaan veel van
dergelijke archetypische verhalen, die alle gemeen hebben dat de expeditieleden talloze
gevaren en moeilijkheden van zeer uiteenlopende aard moesten overwinnen om het doel
te bereiken. Daartoe was het noodzakelijk dat zij zich gedroegen als een ‘lerende
2. Achtergrondinformatie
Management development (MD) wordt in veel organisaties als een strategische functie
beschouwd, waarbij de MD-portefeuille nogal eens door een van de hoofddirecteuren
wordt beheerd. Bemensingsvraagstukken optimaal oplossen is een van de succesfactoren.
MD komt voor in verschillende vormen, waarvan we de grote lijnen hier weergeven.
MD als managementinstrument
In deze meer recente opvatting van MD heeft men als doel talentvolle medewerkers te
voorzien van juist die kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het realiseren van de
verschillende en uiteenlopende doelen die zich in de hele organisatie voordoen. Men
bouwt een goed beeld op van de talenten die de organisatie in huis heeft, bijvoorbeeld
door assessment centers of potentieelbeoordeling. Voorts worden referentieprofielen van
de meest wenselijke managementstijl bij verschillende taakstellingen vastgesteld. Even-
tueel worden kweekvijvers opgezet, MD-deelnemers rouleren over posities met wisse-
lende taken om breed ervaring op te doen, er worden interne en externe opleidingen en
trainingen gevolgd, mentoren worden aangesteld, MD-commissies beoordelen indivi-
duele MD-deelnemers enzovoort.
MD als organisatieontwikkelingsinstrument
De visie op organisaties die samenhangt met deze vorm van MD is verwant aan die van
de lerende organisatie, organisaties als non-lineaire systemen, netwerken en dergelijke
meer holistische en organische opvattingen. Strategische besluitvorming en planning
worden aangevuld met analyse van emergent strategies (kijken wat blijkt te werken). De
omgeving verandert voortdurend, permanente ‘verkenning’ is noodzakelijk. Hetgeen de
verkenners rapporteren moet het beleidscentrum kunnen bereiken. De rol van de
ondernemingsleiding is niet zozeer die van de ‘exclusieve’ visionair die met vooruit-
ziende blik in staat is toekomstige ontwikkelingen te voorspellen en te besluiten over
investeringen. De ondernemingsleiding analyseert de beschikbare informatie,
synthetiseert en toetst deze aan een grote verscheidenheid van mondige en goed geïnfor-
meerde gesprekspartners.
Een opdracht aan de ondernemingsleiding bestaat eruit dat men de voorwaarden schept
voor een communicatie-infrastructuur. MD tracht daaraan een bijdrage te leveren door
meer communicatoren op het speelveld te brengen die serieus genomen kunnen worden
en dus worden toegelaten in de ‘beleidsarena’. Omdat de spelers uit allerlei niveaus en
hoeken van de organisatie komen, neemt de diversiteit in het ‘informatieaanbod’ aan de
beslissers toe. Zij zijn daardoor eerder en beter op de hoogte van hetgeen zich op tactisch
of operationeel niveau in de organisatie afspeelt en nemen beter geïnformeerde besluiten.
Deze vorm van MD brengt turbulentie voort in de organisatie zelf. De richting die MD-
groepen inslaan is minder voorspelbaar en kan soms tot wrijvingen met de organisatie
leiden. Daarnaast is een aantal van de MD-doelen minder goed meetbaar. Vorderingen
van individuele deelnemers zijn weliswaar goed meetbaar, maar hoe kan een doelstelling
als ‘het vergroten van het lerend vermogen van de organisatie’ worden gemeten. Boven-
dien worden deelnemers kritischer naar de eigen organisatie, hetgeen het management
niet altijd apprecieert. De staf van het MD-programma kan daarmee werken door de
3. Het Argonaut-programma
Een in het oog springend kenmerk en leermiddel is het gegeven dat, als rode draad door
het MD-traject, de groep als geheel werkt aan een actueel en relevant bedrijfsdoel.
Deelnemers werken dus niet individueel aan cases uit de eigen praktijk, maar als samen-
werkingsverband aan een gezamenlijke opdracht binnen de eigen organisatie. Overigens
sluit dat het daarnaast uitvoeren van individuele cases niet uit.
De deelnemersgroep krijgt deze opdracht van het hoger management en de opdracht kan
zich op verschillende vlakken bevinden: klantgerichtheid, innovatie, kwaliteit, kosten-
beheersing, logistiek enzovoort. De deelnemersgroep krijgt de mogelijkheid (in tijd, geld
en bevoegdheid) zich in het kader van het MD-traject te oriënteren op de inhoudelijke
aspecten van het bedrijfsdoel waarbij zij gebruik kunnen maken van interne of externe
deskundigen, beleidsmakers, lijnmanagers en anderen die relevant worden geacht.
De informatie die de groep op deze wijze in de loop van het traject verzamelt, wordt
gebruikt voor een goede analyse van het bedrijfsdoel en de verschillende mogelijkheden
die er zijn voor het bereiken van het doel. Bij de afsluiting van het MD-traject stelt de
MD-groep een advies op voor de opdrachtgever. Dat advies blijkt meestal van voldoende
kwaliteit te zijn om tot implementatie te kunnen overgaan.
Het niveau van de opdracht ligt in aanvang boven het niveau dat de deelnemers in hun
dagelijkse praktijk ervaren. Zo krijgt een groep lager kader leidinggevenden die werken
in de operationele processen van het bedrijf een opdracht die zich bevindt op het tactische
niveau van condities, instrumenten, budgetten en projecten. Middle managers krijgen een
opdracht die bestaat uit een meer strategische vraag, bijvoorbeeld rond investeringen of
marketing. De MD-groep leert aldus in de loop van het traject te denken op het naast
hoger gelegen werk- en denkniveau en wordt daarmee een serieuze gesprekspartner voor
de eigen manager. Niet zelden komt het tijdens een MD-traject voor dat MD-deelnemers
beter over bepaalde doelen en discussies zijn geïnformeerd en aangesloten dan de eigen
manager.
Het werken aan het bedrijfsdoel geeft de deelnemers een legitieme reden om interacties
aan te gaan met leden van de organisatie. De groep heeft immers voor het creëren van een
deugdelijk advies informatie nodig. Verschillende soorten informatie kunnen relevant
zijn: visies, uitwerkingen daarvan in plannen, concrete bedrijfskundige technieken of
instrumenten, informatie over rollen en functies binnen het bedrijf, informele opvattin-
gen, normen en waarden, attitudes en eventuele weerstanden bij ‘opinion leaders’ in de
organisatie.
Eén van de voorbeelden uit de praktijk komt uit een groot administratief bedrijf, waarbij
door de MD-groep een onderzoek en haalbaarheidsstudie zijn gedaan naar de bijdrage die
logistieke sturingssystemen zouden kunnen leveren aan de beheersing van de
administratieve stromen. In dat kader is door de groep contact gelegd met de daarvoor
verantwoordelijke interne afdelingen, maar ook met deskundigen van universiteiten en
bedrijven die veel ervaring hebben met logistieke processen in hun productie en distribu-
tie. Om met een goed advies over meerwaarde en haalbaarheid te kunnen komen, heeft de
groep niet alleen studie verricht, maar ook de dialoog opgezocht met de opinion leaders
en vakmensen binnen de eigen onderneming. Uiteindelijk kon een afgewogen advies
worden geleverd over mogelijkheden en de consequenties daarvan voor organisatorische,
financiële en personele aspecten van logistieke besturing.
Projectmanagement
De MD groep staat bij het begin van het traject voor twee taken: het ontwikkelen van een
deugdelijk advies rond het bedrijfsdoel en ten tweede het voorzien in de leerdoelen van
iedere individuele deelnemer
Het werken aan een actueel bedrijfsprobleem in combinatie met het werken aan indivi-
duele leerdoelen is een opgave die alleen tot een goed einde gebracht kan worden als er
een deugdelijke interne organisatie wordt ontwikkeld. Daartoe bouwt de groep in de
startconferentie (waarover hieronder meer) een projectorganisatie op. Het instrumenta-
rium van projectmanagement wordt daarbij ingezet voor het ontwerpen van een passende
fasering van het project, een inschatting van doorlooptijd en kosten en het ontwerpen van
interne en externe coördinatievoorzieningen. Voorts wordt er regelmatig verslag gedaan
aan de opdrachtgever over voortgang en stand van zaken, waardoor de projectopdracht
zelf kan worden bijgesteld in de loop van het werk zelf.
De MD-groep maakt een plan van aanpak voor de beide taken en geeft dus naast het
inhoudelijke werk rond het bedrijfsdoel tevens plaats en invulling aan de leerdoelen van
de individuele deelnemers. Deze leerwensen bevinden zich op verschillende niveaus van
kennis, attitude of gedrag. De groep kan het totale project benutten om te werken aan de
leerdoelen van de deelnemers. Er komt bij de koppeling van mensen aan taken nadrukke-
lijk aan de orde wie welke taken uitvoert, teneinde zijn individuele leerdoelen te kunnen
realiseren. Veelal worden er combinaties gemaakt tussen sterken en minder sterken, zodat
in het uitvoeren van taken een meer gekwalificeerde deelnemer samenwerkt met een
deelnemer die nog iets te leren heeft op het specifieke taakgebied. Zo kan bijvoorbeeld
een sub-assertieve deelnemer de taak krijgen een presentatie te verzorgen aan het hogere
management en een over-assertieve deelnemer het leiden van een vergadering op basis
De staf heeft een aantal taken in deze aanpak van MD. Dat zijn:
1. de intake van deelnemers,
2. een startconferentie begeleiden en organiseren,
3. deelnemers beoordelen.
1. INTAKE
De staf levert een bijdrage aan de selectie en intake van deelnemers. De intake is een
procedure waarin de consulent een aantal informatiebronnen aanspreekt. Allereerst de
individuele doelen die de deelnemer voor zichzelf stelt, aangevuld met de beoordeling
van relevante anderen in de omgeving van de deelnemer (waaronder de actuele manager
van de deelnemer) . Eventueel wordt deze intake voor wat betreft individuele leerdoelen
aangevuld met een assessment.
Voorts brengt de consulent via een meetmethode en interviews de actuele management-
opvattingen in het deel van de organisatie waarbinnen de deelnemer werkt in kaart. Deze
audit dient als materiaal bij het later in het MD-proces onderzoeken van de assumpties en
paradigma’s die worden gehanteerd in het organisatiedeel van de deelnemer. Tevens
inventariseert de consulent de problematiek waarin de organisatie investeert: dat kunnen
efficiencydoelen zijn, kwaliteitsdoelen, personele doelen enzovoort. Deze informatie
gebruikt de consulent om tot een relevante opdracht te kunnen komen in het kader van
het bedrijfsprobleem, waaraan de groep deelnemers in het kader van MPD gaat werken.
2. PROCESCONSULTATIE
In het hele traject geldt de dubbele taakstelling: het verwerven van kennis en inzicht rond
het bedrijfsprobleem, de eigen managementstijl, de samenwerking tussen groepen enzo-
voorts (het primaire niveau van leren) én het bestuderen van de wijze waarop aan de
taken wordt gewerkt (het secundaire niveau van leren). Deze leersystematiek baseert zich
op de principes van de ‘self-analytic group’, die zijn ontwikkeld uit de traditie van Bion
en met name verder zijn uitgebouwd op het Tavistock Institute te Londen. Er zijn namen
aan verbonden als die van Harold Bridger in Engeland en Schein met zijn concept van proces-
consultatie.Vergelijkbare principes worden beschreven door Senge met zijn model van
‘enkelslag’ en ‘dubbelslag’ leren. Het kenmerkende (en de kracht) van de self analytic
benadering is deze voortdurende wisselwerking tussen handelen en reflectie op het
handelen, de ongestructureerdheid van de beginsituatie en de mogelijkheid om de ont-
wikkeling van samenwerkingspatronen direct te bestuderen en bij te sturen.
Uit eigen ervaring gesproken blijkt het een leer- en begeleidingsmodel dat krachtige
leereffecten kan hebben op deelnemers. Als ‘nadeel’ zou kunnen gelden dat het geen
technieken, handvatten of tips biedt die de werkelijkheid zouden kunnen vereenvoudigen
tot iets dat snel te begrijpen en te veranderen is. Dat is in het begin van het MD-proces
dan ook vaak een ‘klacht’ van deelnemers: waarom krijgen we zo weinig steun en hulp en
moeten we alles zelf doen? Aanspreekpunt voor deze ongemakken is veelal de consulent.
De MD-groep kan tijdens deze startconferentie tevens worden opgevat als een ‘fractale’
onderneming. De context van de onderneming waarbinnen het MD-programma wordt
uitgevoerd, doet zich gelden via de overtuigingen, waarden, normen en gewoontes die de
deelnemers meenemen in de ongestructureerdheid van de startconferentie. De groep zal
dan ook geconfronteerd worden met dezelfde paradigma’s, principes, cultuur en attitudes
als in de feitelijke onderneming actief zijn. In het proces tijdens de startconferentie en
daarna kunnen deze paradigma’s worden ontdekt, getoetst op hun consequenties en zo
nodig worden bijgesteld.
Het design van de startconferentie bevat een aantal verschillende werkverbanden, die een
ieder de gelegenheid bieden specifiek te werken aan de diverse leer- en werkdoelen die in
het MD-traject zijn voorzien. Dat zijn:
● leergroepen, waar met name op het niveau van de metataak wordt bestudeerd hoe de
groep bezig is met haar taakstelling. In dit werkverband wordt onderzoek gedaan naar
de ontwikkeling van invloedspatronen, de ontwikkeling van inclusie en cohesie, de
betekenis van verschillen in attitudes en kwaliteiten tussen de deelnemers, de achter-
grond van het ontstaan van spanningen en conflicten, de gevolgen van de fase van
groepsontwikkeling voor de kwaliteit van het taakinhoudelijke werk in de werkgroe-
pen. De leergroepen richten zich met name op het bestuderen van de intragroeps-
dynamiek. Daarnaast is er aandacht voor het functioneren van individuele deelnemers
en de aard van hun bijdrage aan de samenwerking binnen de groep.
De leergroep levert tevens informatie op voor de werkgroepen die met name wordt
benut voor het invullen van taakstellingen voor individuele deelnemers die in het
kader van hun persoonlijke ontwikkeling van belang zijn. Dat kunnen taken zijn op
het gebied van leidinggeven en coördineren, presentaties verzorgen, leiden van
vergaderingen enzovoort. De werkgroepen kunnen dan bij de planning van de werk-
zaamheden specifieke taken aan deelnemers toewijzen die zij zich in het kader van
hun ontwikkeling moeten eigen maken.
● intergroepen: bij de start van de MD-conferentie worden twee subgroepen van werk
en leergroepen gecreëerd, die later fuseren tot één werkverband. Deze intergroepen
ontmoeten elkaar en bestuderen de wijze waarop de samenwerkingsprocessen tussen
hen zich ontwikkelen. Zij bieden een simulatie voor hetgeen zich in de latere fase van
het MD-proces zal voordoen in de ontmoetingen tussen de MD-groep zelf en groepen
managers uit de eigen organisatie.
● intervisiegroepen, die met name bedoeld zijn om expliciet ruimte te geven aan het
bestuderen van de individuele ontwikkeling van deelnemers. Deelnemers wisselen
observaties en feedback aan elkaar uit en adviseren elkaar over de verdere mogelijk-
heden voor de individuele ontwikkeling.
De staf is eindverantwoordelijk voor het bereiken van de doelen die in het kader van MD
zijn vastgesteld. Indien de kwaliteit van de projectplannen die de deelnemersgroep
creëert dermate veel te wensen overlaat dat de staf deze niet toelaatbaar vindt, grijpt zij in
en corrigeert deze vanuit haar eigen verantwoordelijkheid. Overigens is het voor de staf
van belang dat zij dat alleen goed getimed doet en om de leerervaring van de groep zo
min mogelijk te blokkeren.
In de intake krijgt de staf een beeld van de leerdoelen van iedere deelnemer. In de loop
van het MD-traject observeren de stafleden het functioneren van de deelnemers in de
diverse taken die er in het traject worden uitgevoerd. Deze observaties en de analyse die
de stafleden hebben worden met de deelnemer besproken in een individueel gesprek na
ongeveer een derde van het gehele MD-traject. Dit interimgesprek leidt voor deelnemer
en staf tot meer inzicht in de psychologische achtergronden van het gedrag van de
deelnemer en kan ertoe bijdragen dat de deelnemer zich gerichter kan toeleggen op de
essentiële determinanten van zijn gedrag. Bovendien worden deze inzichten ingebracht in
de leer- en intervisiegroepen die in het kader van het traject bestaan.
Bij de afsluiting van het traject geven de stafleden een eindadvies rond de verdere loop-
baanmogelijkheden van iedere deelnemer. Dit eindadvies wordt ook besproken met de
direct verantwoordelijke manager van de deelnemer. De stafleden geven daarmee een
‘second opinion’ over de kwaliteiten en mogelijkheden van de deelnemer. De acceptatie
van dit advies bij de deelnemer blijkt in vrijwel alle gevallen groot te zijn, vanwege het
feit dat al vroeg in het traject het interimgesprek heeft plaatsgevonden en de stafleden
hun conclusies onderbouwen met zeer concrete observaties van het functioneren van de
deelnemer.
4. Resultaten in de praktijk
Argonaut is vooral toegepast in grote organisaties die zich kenmerken door een veelheid
aan activiteiten, strategische opties, regionale spreiding en een daaruit voortkomende
grote bestuurlijke drukte op beleidsknooppunten als business unit management of
concerntop. Vanuit de zichtbaarheid naar shareholders of maatschappelijke stakeholders
heeft het topmanagement behoefte aan risicobeperking en eenduidige en monocentrale
beleidscommunicatie en command & control-aansturing. Anderzijds wenst het decentraal
business unit management een decentrale of multicentrale, netwerkachtige machtsdistri-
butie om optimaal op kansen te kunnen inspringen. Argonaut beoogt integratie van beide
krachtlijnen mogelijk te maken door het expliciteren van de leerdynamiek en het vergro-
ten van het lerend vermogen van de organisatie.
10
Inhoudelijk doen de deelnemers kennis op van zowel de actuele stand van zaken in het
bedrijf als de ontwikkelingen die voorzien worden. Daarbij passen zij bedrijfskundige
principes toe op het bedrijfsdoel waaraan wordt gewerkt. De aard van deze bedrijfskun-
dige kennis en inzichten loopt uiteen van strategische analyse tot bijvoorbeeld logistieke
planning. De kennis is direct gericht op de praktijk binnen de organisatie, aangezien
deskundigen uit de eigen organisatie worden verzocht een bijdrage te leveren. De kennis-
overdracht krijgt vorm in meer algemene inleidingen op het betreffende kennisgebied en
wordt tevens in de samenwerking met de deskundigen toegepast op het bedrijfsprobleem.
Voorts doen deelnemers kennis en inzicht op in de uitgangspunten/principes die de orga-
nisatie hanteert bij het bepalen van haar doelen en taken. Deelnemers gaan de samenhan-
gen onderkennen, zien waar ambiguïteiten en dilemma’s liggen en ontwikkelen zich op
basis van dergelijk inzicht tot adequate meedenkers.
Het inzicht van de MD-groep in de normen en gebruiken die gelden in de omgang binnen
de organisatie neemt toe. Er groeit begrip voor de regels en voorschriften doordat deelne-
mers beter gaan begrijpen vanuit welke concepten de organisatie keuzen maakt. Dat zijn
concepten over de manier waarop de organisatie met klanten wil omgaan, wat de rol is
van administratieve processen, welke ideeën er zijn over sturing, hoe en waarom het
personeelsbeleid is opgebouwd zoals het is opgebouwd. Tevens verwerven deelnemers
inzicht in de uitgangspunten of principes waarop de organisatie is gebouwd. Men onder-
kent dat de regels en concepten uiteindelijk afgeleid zijn van de identiteit van de organi-
satie en daarmee samenhangende organisatiecultuur.
De groep is dan ook uiteindelijk in staat de opdrachtgever over meer te adviseren dan
uitsluitend de inhoudelijke of regelgebonden kwesties. Vanwege het diepere begrip van
de organisatie zijn zij een geloofwaardige gesprekspartner en kunnen hem adviezen
geven over de wijze waarop hij veranderingstrajecten zou moeten realiseren, de accenten
die gelegd moeten worden in het personeelsbeleid enzovoort. Soms komt het voor dat de
groep in staat is de opdrachtgever ook nog enkele persoonlijke adviezen te geven ten
aanzien van zijn wijze van optreden.
11
Het interactieniveau
12
Gemeenschappelijke socialisatie
Naast elementen uit de persoonlijke geschiedenis van het individu, komt de groep
elementen op het spoor die samenhangen met de gemeenschappelijke socialisatie in de
organisatie. Individuele opvattingen over de aard van management worden mede
gevormd door expliciete normen die de organisatie vaststelt, bijvoorbeeld in de vorm van
een ideaalprofiel van de manager. Daarnaast vindt vorming plaats door voorbeeldgedrag
(ten goede of ten slechte) door managers die in de directe omgeving functioneren. De
concrete waardering of afkeuring die managers ondervinden in de interactie met meer
machtigen in de organisatie werkt shapend op de eigen attitudes en het eigen gedrag. In
het MD-traject kan naar voren komen dat individuele ervaringen in de organisatie voort-
komen uit de context van de organisatie. Deelnemers kunnen ervaren dat hetgeen zij als
persoonlijke beperkingen en tekortkomingen hebben ervaren, door anderen wordt
gedeeld en kan worden verklaard vanuit de organisatiecultuur.
Vanuit dit bewustzijn kan een nieuw gevoel van richting en zelfstandigheid ontstaan.
Verdere ontwikkeling van persoonlijk gedrag kan vanaf dat moment in de directe interac-
tie met de groep en de organisatie plaatsvinden. Er doen zich in het MD-traject vele
kansen voor om nieuw gedrag uit te proberen. Gedrag dat ook direct weer kan worden
geëvalueerd met de andere leden van een leergroep of intervisiegroep.
13
14
Doelgroepen
Een programma als Argonaut kan voor verschillende doelgroepen worden ontwikkeld en
uitgevoerd. Naarmate het abstractievermogen van deelnemers toeneemt kan het program-
ma ongestructureerder worden opgezet, hetgeen analoog is aan het type omgeving waarin
abstracter denkende deelenemers ook in hun dagelijkse werkzaamheden functioneren.
Het Argronaut-programma is door ons uitgevoerd voor hoger management maar ook voor
beginnend lager kader.
Er bestaan rond een Argonaut-programma naast de deelnemers diverse andere stakehold-
ers, die ieder een bepaald leerrendement van het programma kunnen overhouden.
Opdrachtgevend management krijgt niet alleen advies over het bedrijfsprobleem waarmee
de groep heeft gewerkt, zij krijgt ook inzicht in de manier waarop organisatiegenoten de
organisatie percipiëren. Daarnaast ontstaat inzicht in de verschillende kwaliteiten van de
deelnemers. Bovendien kan zij rekenen op terugkoppeling vanuit de Argonaut-groep
omtrent het functioneren als opdrachtgever.
➤
➤
Definieert
Organiseert ➤ ➤ bedrijfsprobleem
➤
➤
Ontwikkelt, leidt op ➤
➤
Verzamelt
bedrijfskundige kennis
➤ Beoordeelt
➤
kwaliteiten
➤ Adviseert omtrent Beslist over
oplossing ➤ implementatie
Doorlooptijd en tijdsbeslag
Afhankelijk van doelstelling en doelgroep varieert de doorlooptijd van een half jaar tot
anderhalf jaar. Daarbij moet rekening worden gehouden met een tijdsbeslag van ongeveer
vier dagen per maand.
15
6. Tips
Voorts is het door de observaties van de stafleden, eventueel aangevuld met assessment-
technieken, mogelijk deelnemers een passend loopbaanadvies te geven. De acceptatie van
dergelijke adviezen en oordelen bij deelnemers is hoog, zodat deelnemers zich ‘toeganke-
lijker’ opstellen in het spreken over de eigen sterke en zwakke kanten. Het wordt daar-
door makkelijker daar in de organisatie mee te werken en daaraan consequenties te
verbinden, zowel op het vlak van carrièreverloop als voor verdere optimalisatie van het
functioneren op de actuele functie.
Het beschikbaar hebben van informatie over kwaliteiten en mogelijkheden van deelne-
mers stelt de organisatie in staat beter gebruik te maken van het aanwezige talent. De
organisatie kan makkelijker kerncompetenties van medewerkers inzetten op plaatsen waar
zij het meest nodig zijn. Daardoor neemt de effectiviteit van de onderneming als geheel
toe. Op korte of langere termijn kunnen daar ook benoemingen op sleutelfuncties uit
voortvloeien.
Het waardevolst is wellicht nog het toegenomen lerend vermogen van de onderneming.
In de turbulentie van de tegenwoordige tijd is niets zo waardevol als het vermogen van de
reflective practitioner, de denkende doener. Voor koersbepaling in de ongekende samen-
leving en markt is evaluatie en de institutionalisering daarvan een groot goed. Argonaut
biedt daar (een van de) mogelijkheden toe.
© 1999. Overname tekst: het overnemen en vermenigvuldigen van teksten is slechts geoorloofd na schriftelijke
toestemming van de uitgever. Uitgever en redactie streven naar actuele en zo accuraat mogelijke informatie, zij
kunnen evenwel geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventueel blijkende onvolkomenheden in die informatie.
16