Documentos de Académico
Documentos de Profesional
Documentos de Cultura
Geplaatst aandelenkapitaal: In werkelijkheid kan het voorkomen dat slechts een gedeelte
van het maatschappelijk kapitaal is geplaatst. Dit gedeelte noemen we het geplaatst
aandelenkapitaal.
Gestorte aandelenkapitaal: Het gedeelte van het geplaatst aandelenkapitaal dat door de
aandeelhouders reeds is gestort, heet het gestorte aandelenkapitaal. Op grond van de
wet moet van het maatschappelijk kapitaal van een nv ten minste 20% worden
geplaatst. Met een minimum van €45000.
Nominale waarde:
De nominale waarde van een aandeel is de waarde van de aandelen die in de statuten
van de nv staat vermeld. Volgens het Nederlandse recht moet aan een aandeel een
nominale waarde worden toegekend en in de statuten worden vermeld. Het verschil
tussen de emissieprijs (€1.50) en de nominale waarde (€0.10) noemen we agio (€1.40).
Waarom aandelen?:
Voor een NV een financieringsfunctie => aantrekken van eigen vermogen
Meestal ziet aandeelhouder zichzelf als belegger in plaats van eigenaar. Aandeelhouder
heeft recht op winstuitkering (= dividenduitkering)
Soorten aandelen:
1. Gewone aandelen (zeggenschap en dividend)
2. Preferente aandelen (bijzondere rechten)
- vóór alle overige aandelen recht op een vast dividend
- bij ontbinding van het bedrijf vóór de andere terugbetaald
3. Prioriteitsaandelen (meer zeggenschap)
- type preferent aandeel
- de houders van deze aandelen kunnen bijvoorbeeld een nieuw bestuurslid benoemen
Emissieprijs: De prijs die bij de uitgifte van de nieuwe aandelen per nieuw aandeel moet
worden betaald. De emissieprijs bedraagt bijvoorbeeld €1.50 per nieuw aandeel.
Vreemd vermogen:
- Lang > 1 jaar
- Obligatielening
- Hypothecaire lening
- Onderhandse lening
- (achtergestelde lening)
- VVL
- voorzieningen
- Kort ≤ 1 jaar
- Rekening-courantkrediet
- Leverancierskrediet
- Afnemerskrediet
- Nog te betalen bedragen
- KVV of vlottende passiva
Kengetallen:
- Brutowinstmarge = EBIT / omzet (excl.BTW)
- RTV = EBIT / gemiddelde totale vermogen
- KVV = rentekosten / gemiddelde vreemd vermogen
- REV = winst na belasting / gemiddelde eigen vermogen
- Debt ratio = vreemd vermogen/totaal vermogen
- Quick ratio = vlottende activa-voorraden/vlottende passiva
- Current ratio = vlottende activa / vlottende passiva
Liquiditeit:
Current ratio = VLA / VVK
Quick ratio = (VLA – voorraden) / VVK
Liquiditeitsoverzicht
Werkkapitaal
Solvabiliteit:
Solvabiliteitspercentage = EV / TV * 100%
Debt ratio = VV / TV * 100%
OF: EV / VV * 100%
Activiteitskengetallen:
Voorraad
- Omzetsnelheid van de voorraad
- Opslagduur van de voorraad
Debiteuren
- Gemiddelde krediettermijn van debiteuren
Crediteuren
- Gemiddelde krediettermijn van crediteuren
Omzet
- Omloopsnelheid van het totaal vermogen
Omloopsnelheid = omzetsnelheid
Rentabiliteit: De winst van een onderneming gedeeld door het gemiddeld (in die periode)
geïnvesteerde vermogen noemen we rentabiliteit.
EBIT: Bedrijfsresultaat
EBIT (bedrijfsresultaat) = Omzet excl. Btw – kosten van de omzet excl. interestkosten
Management P2
Skills belangrijk op 2 niveaus
Medewerkerniveau: competenties
Organisatieniveau: strategisch sterke punten
Organigram; schema waarin structuur van een organisatie wordt afgebeeld naar de
verschillende functies, afdelingen en relaties.
Interne specialisatie: groeperen op basis van het eindproduct, daarna markt, product en
omgeving onderscheiden. M, p en g indeling staat effectiviteit centraal
F-indeling nadelen;
-lage flexibiliteit
-eentonig werk
Nadelen aanpakken;
-taakroulatie
-taakverrijking
-taakverbreding
Kwaliteitscyclus (PDCA)
1) plannen van kwaliteitsdoelen en opstellen van normen
2) uitvoeren van activiteiten
3) resultaten controleren op eventuele afwijkingen van gestelde normen
4) opstellen kwaliteitsdoelen op een hoger niveau met bijhorende normen
Manager eigenschappen
-ontplooien
-coachen van teams en individuen
-cultuur beïnvloeden
Typen bedrijfscultuur
1) machtscultuur; baas is spin in het web (startende bedrijven)
2) de rollencultuur; regels en procedures liggen vast (banken)
3) persoonscultuur; professionele individuen (advocaten)
4) taakcultuur; taakgericht (in teamverband werken)
Functiebeschrijving:
- Taken
– Bevoegdheden
– Verantwoordelijkheden
Competenties:
- Kennis
– Vaardigheden
– Houding
= FUNCTIE- EN COMPETENTIEPROFIEL
Competenties: De combinatie van kennis, vaardigheden, persoonskenmerken en
motivatie die iemand nodig heeft om succesvol te kunnen zijn. Een competentie uit zich
inGedrag!
Employer branding (werkgeversmerk):
= Een authentieke en onderscheidende voorkeurspositie verkrijgen en behouden als
werkgever in de mindset van de (potentiele) medewerkers en hun beïnvloeders met als
doel het aantrekken en behouden van de juiste medewerkers. Waarom? Volgens HR-
directeuren is gezien de naderende krapte op de arbeidsmarkt, investeren en werken aan
het Employer brand steeds belangrijker geworden in ‘the war for talent’.
Internal branding: Het intern tot leven brengen van de belangrijkste
(werkgevers)merkwaarden van de organisatie. Als medewerkers het werkgeversmerk
omarmen en toepassen in hun houding en gedrag worden de mogelijkheden voor het
waarmaken van de (wervings)doelstellingen van de organisatie vergroot.
Krappe arbeidsmarkt:
- veel vraag (vacatures), weinig aanbod (werkzoekenden)
Ruime
arbeidsmarkt:
- weinig vraag (vacatures), veel aanbod (werkzoekenden)
Werving:
Het geheel van activiteiten dat erop is gericht kandidaten te doen solliciteren naar
bepaalde functies in de organisatie > Intern en/of extern. Je werving dient aan te sluiten
op je werkgeversmerk en dus op je kernwaarden
Selectie:
Het geheel van activiteiten dat gericht is op en leidt tot het uitkiezen van de
juiste personen voor de invulling van vacatures.
Je selecteert op basis van:
- Functie- en competentieprofiel
– Potentiële ontwikkeling
Introductie:
- Nieuwe medewerker voelt zich welkom
– Kennismaking organisatie en collega’s
– Bevordert productiviteit en voorkomt fouten
– Professioneel Werkgeversmerk
Wervingsmiddelen:
- Internet
– Dag- week- en vakbladen
– Face to Face
– Radio en TV
– Intermediairs (UWV)
Selectiemiddelen:
– Sollicitatiebrief en CV (Curriculum Vitae)
– Sollicitatieformulier
– Sollicitatiegesprek
– Referenties
Assessment
Werktevredenheid de 4A’s:
– Arbeidsinhoud; wat doe je?
– Arbeidsomstandigheden; werkplek, temp., lawaai
– Arbeidsverhoudingen; relatie met collega’s en LG
– Arbeidsvoorwaarden; tijden, vakantie, loon,…
Soorten Arbeidsvoorwaarden:
– Primair: materieel, direct in geld
Loon, vakantietoeslag,
13e maand, bonus
– Secundair: materieel, indirect in geld uit te drukken
Lease-auto,
mobiele telefoon, laptop, vakantiedagen, werktijden
– Tertiair: immaterieel, niet in geld
uit te drukken
Sfeer, arbeidsomstandigheden, verantwoordelijkheid
Je werkt aan doorstroom door middel van Loopbaanmanagement.
Van belang bij loopbaanamangement:
1. Motivatie:
De inwendige bereidheid van een persoon om bepaalde handelingen te
verrichten.
Motivatie om te werken.
Werkextrinsiek: zaken rond het werk
– Werkomstandigheden
– Beloning, emolumenten en status
– Opbrengsten die met het werk worden behaald, werk is een instrument
Werkintrinsiek: direct te maken met het werk
– Werk is een uitdaging
– Werk is een belangrijk onderdeel van het leven
– Werk leidt tot erkenning en ontplooiing
– Motieven/drijfveren:
2. Arbeidsethos:
Kies een baan waarvan je houdt en je zult nooit in je leven meer een
dag hoeven werken.
– Nederland is traditioneel: arbeidsplicht
– Maar: werken we om te leven of leven we om te werken?
– Tegenwoordig bepaalt arbeid in hoge mate de positie in onze maatschappij
3. Tevreden of ontevreden:
Ontevredenheid: het niet meer zo nauw nemen, kantjes eraf
lopen, privédingen doen etc.
– Ziekte
– WAO
– Burn-out & Bore-out
Medewerkertevredenheid meet je door:
1. Tevredenheid over
werkgever:
Werkzaamheden, omstandigheden, leidinggevende, collega’s, beloning,
ontwikkelingsmogelijkheden, organisatie, werkdruk etc.
2. Prestaties
Hoe loopt het? Zijn de randvoorwaarden aanwezig?
3. Persoonlijke instelling van medewerkers:
Zijn ze gemotiveerd?
Zijn ze betrokken?
Zijn ze loyaal?
Vormen van uitstroom:
1. Verloop
Natuurlijk
Vrijwillig
2. Ontslag
3. Andere vormen van uitstroom
Recht P2
Marketingmanagementconcepten
Interne analyse
- Gericht op Micro omgeving
- Onderzoekt de situatie binnen het eigen bedrijf
- Brengt sterkten en zwakten van een bedrijf in kaart
Marketing mix
- Inventariseer wie de concurrenten zijn
- Beschrijf bij alle concurrenten hun invulling van de 4P’s
- Inventariseer bij het eigen bedrijf de invulling van de 4P’s
- Vraag aan potentiële klanten waarin het eigen bedrijf beter of slechter is dan haar
concurrenten
Marketingmix 4P's
-product
-prijs
-plaats
-promotie
Andere benadering: drie R's (gaat er van uit dat 4p's een randvoorwaarde is)
-relatie
-ruil
-reputatie
Beschrijf de concurrentie intensiteit
Concurrenten: Hoge / lage / gemiddelde concurrentie intensiteit, zitten in dezelfde
branche als jou, beschrijven hoe de onderlinge rivaliteit zit (naamsbekendheid, snelle
hap)
Substituten: goederen die een goed kunnen vervangen (Pizza i.p.v. een hamburger)
Potentiële toetreders: macht van nieuwe toetreders
Leveranciers: wat is de inspraak macht van de leveranciers
Afnemers: Zeer zwak, omdat je vaak alleen komt
Strategie ontwikkeling
Missie: Waarom, bestaansrecht, waar staan we voor
Visie: Wat, toekomstvisie, gaan we voor
Strategie: Hoe, onderneming en marketing mix , doelstellingen
Groeistrategieën
-Positieve groei
-Geen groei (consolideren)
-Negatieve groei (uitmelken, terugtocht) – bij verzadigde markten
Marketingplan
-samenvatting van inschattingen, doelen en aanbevelingen
-omgevingsanalyse
-SWOT-analyse
-marketingstrategie en doelstellingen
-marketingplan
Micro-omgeving: krachten van bedrijf die van invloed zijn succesvolle relaties met
geselecteerde klanten op te bouwen
Macro-omgeving: brede maatschappelijke krachten die de meso en micro omgeving
beïnvloeden
Intermediairs: helpen het bedrijf bij de promotie, verkoop en distributie van zijn
goederen
E-commerce: internet marketing
Soorten producten
-consumentenproducten: voor persoonlijk gebruik/verbruik afnemer
-convenience products: worden gekocht met zeer weinig koopinspanning (meestal
routinematige producten: zeep etc..)
-shopping products: waar enig moeite voor gedaan wil worden (meubels)
-specialty goods: unieke producten waar koopinspanning voor wordt gedaan. (Luxe
horloge..)
-unsought goods: waar de consument niet gemotiveerd voor is (uitvaard verzekering)
-industriële producten: worden gebruikt voor verdere verwerking of gebruik in bedrijf
-kapitaal goederen: gedurende diverse productieprocessen gebruikt (machines..)
Brand equilty: kennen van merknaam heeft response van een klant
Productfasen (Productlevenscyclus)
1) product ontwikkeling
2) introductie
3) groei: toenemende winsten
4) volwassenheidsfase: gelijke winsten
5) neergang
Product dimensies
Breedte: aantal productgroepen
Diepte: aantal productvarianten (binnen groep)
Lengte: totaal aantal artikelen (binnen groep)
Consistentie: Zien waarom dingen bij elkaar horen.
Assortiment uitbreiden
Product-line intensivation: uitbreiding binnen huidige productlijnen
Product-line extension: uitbreiden buiten huidige productlijnen
Strategische keuzes
Themacommunicatie: Lange termijn, Kennis + Houding
Actiecommunicatie: Korte termijn, Gedrag
Communicatiebudget
Sluitpost, budgetten naar percentage van de omzet, concurrentiegeoriënteerde methode,
taakstellende methode
Salespromotion
-consumentenpromoties: afzet op korte termijn verhogen, of marktaandeel op lange
termijn op te bouwen.
-trade promotions: detaillisten motiveren om nieuwe artikelen en grotere voorraad te
voeren
-sales force promotions: vertegenwoordiger meer ondersteuning, stimuleren meer
nieuwe klanten binnen te halen
Marketing
Narrowcasting: beperkte doelgroep, klein uitzenden van promotie bjivoorbeeld op een
tv’tje bij de tandarts
Out of home media: Billboards
In-game advertising: In games adverteren
Viral marketing: In zo’n kort mogelijke tijd een zo groot mogelijk bereik creëren door
digitale kanalen
Buzz: Ophef creëren, zoomen
Experience marketing: op Events, sportmarketing en sponsoring en
entertainmentmarketing
Guerilla marketing: met beperkte middelen groot resultaat bereiken!
P3 - Groeien