beoogde taalgebruik, voorbeeldformulerin- hoger onderwijs gen? Corrigeert de docent taaluitingen van taalontwikkelend lesgeven de studenten?
3. Is er aandacht voor taalleerstra-
tegieën? de docent Leren studenten omgaan met moeilijke 1. Is het taalaanbod van de docent woorden? Krijgen ze aanwijzingen bij het rijk, verzorgd en afgestemd op de lezen van teksten? Worden de studenten studenten? gestimuleerd om stil te staan bij hun spreek-, luister-, schrijf- of leesdoel? Oefenen ze zich Zijn de formuleringen op het niveau van in het onderscheiden van hoofd- en bijzaken? studenten? Drukt de docent zich enerzijds Wordt er aandacht besteed aan verschillende niet te moeilijk uit, waardoor de studenten tekstsoorten en hun kenmerken? niet kunnen volgen? Is het niveau van de docent anderzijds niet te laag, waardoor de studenten niets bijleren? Biedt hij vaktermen aan op het moment dat de studenten er de les ontvankelijk voor zijn? Pendelt hij heen en weer tussen academische taal en alledaagse 4. Schept de docent een gepaste con- verwoording? Wordt belangrijke informatie text voor de nieuwe leerinhoud die hij benadrukt? Gebruikt de docent een ver- aanbrengt? zorgde en duidelijke taal? Spreekt hij rustig? Articuleert hij duidelijk? Wordt de voorkennis van de studenten gebruikt als springplank? Sluit de docent aan 2. Geeft de docent taalfeedback? bij de interesses van de studenten? Creëert hij een kader voor de nieuwe leerstof? Geeft Herhaalt hij goede taaluitingen van studen- hij voorbeelden? Vraagt hij voorbeelden? ten? Parafraseert hij? Bevestigt de docent Nodigt hij studenten uit om context aan te de studenten positief als ze spreken en brengen? Zorgt de docent ervoor dat de schrijven? Helpt hij de studenten te formu- studenten zich voldoende betrokken voelen leren? Herformuleert hij de taaluitingen van bij het onderwerp? de studenten oplossingen of uitleg bij de ant- 5. Geeft de docent diverse en woorden? Krijgen alle studenten voldoende betekenisvolle taaltaken? kansen om taal te produceren, niet alleen de durvers en taalsterke studenten? Zijn er diverse schriftelijke en mondelinge verwerkingsvormen, zoals lees- en schrijfop- 8. Is er voldoende interactie drachten, rapportages en presentaties? Zijn tussen de studenten? de opdrachten realistisch en functioneel? Ervaren de studenten het nut van de taaltaak Maakt de docent gebruik van interactieve die ze uitvoeren? Spreken, luisteren, lezen werkvormen? Stellen de studenten elkaar en schrijven ze met een duidelijk doel voor vragen? Wisselen ze kennis uit? Vindt er ogen? betekenisonderhandeling plaats? Mogen de studenten samenwerken? 6. Bevat het lesmateriaal taalsteun, visuele ondersteuning? 9. Is er tijd voor reflectie op het taalgebeuren? Staan er in het materiaal schema’s en afbeeldingen? Wordt er gebruikgemaakt van Worden de taalstrategieën die de studenten bordschema’s, schrijfkaders, en kijkwijzers? hanteren in de les expliciet gemaakt? Laat Werkt de docent met concrete voorwerpen de docent de studenten hun strategieën en attributen ter verduidelijking van abstracte verwoorden? Doet hij de studenten na uit- begrippen? Wordt de kennis voorgesteld in voering van de opdracht reflecteren over het een woordweb? eindresultaat, maar ook over de aanpak van hun luisteren, spreken, lezen en schrijven?
de studenten 7. Is er voldoende tijd voor taalproductie?
Krijgen de studenten de kans om hun kennis
en voorkennis te verwoorden? Verwoorden kijkwijzer leerkracht de leerlingen positief als ze spre- ken en schrijven? Helpt hij de leerlingen te lager en secundair formuleren? Herformuleert hij de taaluitingen onderwijs van leerlingen? Geeft hij voorbeelden van het beoogde taalgebruik, voorbeeldformule- taalontwikkelend lesgeven ringen? Corrigeert de leerkracht taaluitingen van de leerlingen?
de leerkracht 3. Is er aandacht voor
taalleerstrategieën ? 1. Is het taalaanbod van de leer- kracht rijk, verzorgd en afgestemd op Leren leerlingen omgaan met moeilijke de leerlingen? woorden? Krijgen ze aanwijzingen bij het lezen van teksten? Worden de leerlingen Zijn de formuleringen op het niveau van gestimuleerd om stil te staan bij hun spreek-, leerlingen? Drukt de leerkracht zich enerzijds luister-, schrijf- of leesdoel? Oefenen ze zich niet te moeilijk uit, waardoor de leerlingen in het onderscheiden van hoofd- en bijzaken? niet kunnen volgen? Is het niveau van de Wordt er aandacht besteed aan verschillende leerkracht anderzijds niet te laag, waar- tekstsoorten en hun kenmerken? door de leerlingen niets bijleren? Biedt hij nieuwe begrippen aan op het moment dat de leerlingen er ontvankelijk voor zijn? Pendelt hij heen en weer tussen schooltaal en al- de les ledaagse verwoording? Wordt belangrijke informatie benadrukt? Gebruikt de leerkracht 4. Schept de leerkracht een gepaste een verzorgde en duidelijke taal? Spreekt hij context voor de nieuwe leerinhoud rustig? Articuleert hij duidelijk? die hij aanbrengt?
2. Geeft de leerkracht Wordt de voorkennis van de leerlingen
taalfeedback ? gebruikt als springplank? Sluit de leerkracht aan bij de interesses van de leerlingen? Cre- Herhaalt hij goede taaluitingen van ëert hij een kader voor de nieuwe leerstof? leerlingen? Parafraseert hij? Bevestigt de Geeft hij voorbeelden? Vraagt hij voorbeel- den? Nodigt hij leerlingen uit om context aan de leerlingen te brengen? Zorgt de leerkracht ervoor dat de leerlingen zich voldoende betrokken voelen 7. Is er voldoende tijd voor bij het onderwerp? taalproductie?
5. Geeft de leerkracht diverse en Krijgen de leerlingen voldoende de kans om
betekenisvolle taaltaken? hun kennis en voorkennis te verwoorden? Verwoorden de leerlingen oplossingen Zijn er diverse schriftelijke en mondelinge of uitleg bij de antwoorden? Krijgen alle verwerkingsvormen, zoals lees- en schrijfop- leerlingen voldoende kansen om taal te pro- drachten, rapportages en presentaties? Zijn duceren, niet alleen de durvers en taalsterke de opdrachten realistisch en functioneel? leerlingen? Ervaren de leerlingen het nut van de taaltaak die ze uitvoeren? Spreken, luisteren, lezen 8. Is er voldoende interactie en schrijven ze met een duidelijk doel voor tussen de leerlingen? ogen? Maakt de leerkracht gebruik van interactieve 6. Bevat het lesmateriaal taalsteun, werkvormen? Stellen de leerlingen elkaar visuele ondersteuning? vragen? Wisselen ze kennis uit? Vindt er betekenisonderhandeling plaats? Mogen de Staan er in het materiaal schema’s en leerlingen samenwerken? afbeeldingen? Wordt er gebruikgemaakt van bordschema’s, schrijfkaders, en kijkwijzers? 9. Is er tijd voor reflectie op het Werkt de leerkracht met concrete voorwerpen taalgebeuren? en attributen ter verduidelijking van abstracte begrippen? Wordt de kennis voorgesteld in Worden de taalstrategieën die de leerlingen een woordweb? hanteren in de les expliciet gemaakt? Laat de leerkracht de leerlingen hun strategieën verwoorden? Doet hij de leerlingen na uitvoe- ring van de opdracht reflecteren over het eindresultaat, maar ook over de aanpak van hun luisteren, spreken, lezen en schrijven? kijkwijzer kleuteronderwijs Impliciet corrigeren taalontwikkelend lesgeven Corrigeert de leerkracht taaluitingen van de kleuters? Geeft hij corrigerende en expliciete feedback op de taaluitingen van kleuters? Parafraseert hij? Helpt hij de kleuters te de leerkracht formuleren? Herformuleert hij de taaluitingen van kleuters? Geeft hij voorbeeldformule- ringen? 1. Is het taalaanbod van de leer- kracht begrijpelijk en boeiend voor kleuters? de les Begrijpelijk Drukt de leerkracht zich niet te gemakkelijk maar ook niet te moeilijk uit? Zijn de formu- 3. Schept de leerkracht een positief, leringen op het niveau van kleuters? Biedt hij veilig en rijk klimaat? visuele ondersteuning als hij nieuwe woorden aanbrengt? Biedt de leerkracht een context voor de nieuwe woorden die hij aanbrengt? Is de Boeiend ruimte prikkelend om nieuwe taal te leren? Sluit de leerkracht aan bij de interesse van de kleuters? Vraagt hij naar hun eigen ervaringen? 4. Geeft de leerkracht diverse en betekenisvolle taaltaken?
2. Geeft de leerkracht Kunnen de kleuters de woorden al spelend
taalfeedback? onder de knie krijgen? Is er veel herhaling van woorden in allerlei contexten? Positieve bevestiging Bevestigt de leerkracht de kleuters positief als ze spreken? Herhaalt hij goede taaluitin- gen van kleuters? de kleuters 5. Is er voldoende tijd voor taalproductie?
Krijgen de kleuters spreekkansen? Varieert
de leerkracht in open en gesloten vragen? Gaat de leerkracht in op taaluitingen? Vraagt hij door? Kaatst hij vragen terug?