Está en la página 1de 2

Hallo, u wordt afgetapt

dr. C. (Constant) W. Hijzen


Universitair docent, Research Group Intelligence and Security, Institute of Security and
Global Affairs en Instituut Geschiedenis, Universiteit Leiden

Ongeveer veertien dagen geleden was ik telefonisch verbonden met de Heer J. van W.
afdeling effecten particulieren Nederlandse Handelsmaatschappij te Amsterdam. Tijdens dit
gesprek kwam er een stem tussendoor met de mededeling: Hallo U wordt afgetapt, aldus A.
van G. op 22 november 1963. A. van G. wist wel dat het een grappenmaker was, maar uitte
wel zijn zorgen: ieder telefoongesprek kon dus worden afgeluisterd.

Dat A. van G. deze klacht op dit moment (eind 1963) uitte in een brief aan de Vaste
Kamercommissie voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), die in 1952 was opgericht
om controle uit te oefenen op de geheime dienst was geen toeval. Genspireerd op een
politiek schandaal rond het afluisteren van telefoons van West-Duitse burgers, was in
Nederland in de loop van 1962 de telefoonaffaire ontstaan. De politiek had toegegeven dat
voor justitile doeleinden, maar soms ook om redenen van staatsveiligheid het
telefoonverkeer van gewone burgers kon worden afgeluisterd. Het parlement maakte zich daar
grote zorgen om en ook de pers besteedde veel aandacht aan de kwestie.

De vraag die op tafel lag was of het wel geoorloofd was dat de staat zon ingrijpend middel
als een telefoontap mocht aanwenden om de staatsveiligheid te beschermen. Breder gesteld:
waar hield de privacy van burgers op en begon het domein van de nationale veiligheid?

Die vraag is even actueel (denk aan Edward Snowden) als tijdloos. De bredere vraag waar
ligt de balans tussen individuele rechtsbescherming en de ingrijpende methodes die de staat
mag hanteren om de staatsveiligheid en democratische rechtsorde te beschermen wordt
evengoed al sinds geheime diensten zijn opgericht, aan de orde gesteld.

En van de manieren om dat optreden van de diensten te waarborgen, is door


toezichtsorganen in te richten. In Nederland gebeurt dat op allerlei manieren, onder meer via
het besloten overleg van fractievoorzitters, tegenwoordig de Commissie voor de Inlichtingen-
en Veiligheidsdiensten genoemd enigszins misplaatst in de pers vaak de commissie-
Stiekem genoemd.

Al sinds 1952 ontvangt deze commissie klachtbrieven van burgers die menen of vermoeden
door het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten benadeeld te zijn. Een blik op die
brieven geeft een boeiend inkijkje in de zorgen die burgers hadden ten aanzien van hun
privacy. Talloze brieven gingen in de jaren zestig over klikjes tijdens telefoongesprekken,
maar ook over het vermoeden gevolgd of geschaduwd te worden. In een enkel geval
verzandde de brievenschrijver in ordinaire scheldpartij, zoals in 1960, toen een
brievenschrijver de minister vroeg de BVD, niet meer dan een roddelclub, op te heffen: de
amateur-Indianen moesten eens flink op de vingers getikt; de veiligheidsdienst was een
smet en stinkende zweer van onze Democratische staat en de minister werd succes gewenst
met het reinigen van deze Augiusstal.

Wie de brieven leest, zal geneigd zijn de brievenschrijvers te diskwalificeren, zoals BVD-
hoofd Andries Kuipers dat in de jaren zestig deed, als zijnde een trieste optocht van
geestelijk gestoorden en paranode gevallen. Inderdaad, zelden bleek het verwijt bij
navraag terecht te zijn: de onzichtbare hand van de geheime dienst bleek vaak een product
van de fantasie van de burger te zijn, iets wat bij de hedendaagse klachten die bij de
Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en de Nationale
Ombudsman binnenkomen ook vaag zal gelden.

Dat kan zo zijn, maar de brieven laten ook iets anders zien: een diepgeworteld wantrouwen
tegen de veiligheidsdienst, dat stoelt op een wezenlijk onbegrip ten aanzien van wat zon
dienst wel en niet doet met als gevolg het wantrouwen dat een geheime dienst in de
beleving van de gemiddelde burger alles kan.

Dat kan feitelijk onjuist zijn, maar de gevolgen kunnen zoals het Thomas-theorama
voorschrijft reel zijn: een breed levende maatschappelijke onrust is het gevolg. Dit is geen
denkbeeldig of historisch gevaar, we zien het vandaag de dag ook. Blader maar eens door de
reacties die op bij de internetconsultatie van de nieuwe Wet- op de Inlichtingen- en
Veiligheidsdiensten zijn geplaatst of zoek eens op Twitter op AIVD.

Onbegrip en onbehagen kenmerken de gemiddelde reactie.

Dat is ook niet verwonderlijk: het hrt mijns inziens bij het bestaan van een inlichtingen- en
veiligheidsdienst in een democratie. Een deel van het werk kan niet in de openbaarheid
besproken worden en dus kan een openlijk gesprek over de vermogens en bezigheden van een
dienst als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) nooit helemaal tot bloei
komen. Dat zal sommigen altijd teleurstellen. Voor dit werk krijg je, zoals BVD-hoofd Pieter
de Haan zei, geen applaus van het publiek. Een geheime dienst zal dus altijd onbegrepen
zijn en in de ogen van velen een wellustige privacyschender die de hele dag iedereen
afluistert, omdat dat kan.

Toch moet dat onbegrip bestreden worden: een democratische dienst legt uit, licht voor en
treedt waar mogelijk in de openbaarheid. Ik meen dat er voor een inlichtingen- en
veiligheidsdienst in een democratische samenleving een inspanningsverplichting bestaat om
te allen tijde en onvermoeibaar uit te leggen waarom dit werk gedaan moet worden.

Laat maatschappelijk wantrouwen niet onnodig woekeren. Ga in gesprek, blijf uitleggen wat
een inlichtingen- en veiligheidsdienst doet en wijs er vooral op wat zon dienst niet doet. Hoe
tegennatuurlijk dat ook is: om in een democratie een gelegitimeerd bestaan te kunnen leiden,
is zon open houding een absolute noodzaak. Anders blijven de brieven over afluisteren
binnenstromen.

También podría gustarte