Está en la página 1de 14

Algemene Taalkunde: Pragmatiek

hoofdstuk 1: de theorie van implicaturen van H. Paul Grice


1) Definieer de waarheidsvoorwaardelijke betekenisopvatting
en leg aan de hand van een voorbeeld uit hoe het volgens
deze betekenisopvatting mogelijk is dat wij zinnen begrijpen
die we nog nooit gehoord hebben.
Wvw. Bet. Opvatting: een theorie die ervan uitgaat dat zinnen de
basiseenheid van taal vormen en dus het principe van
compositionaliteit volgt (de betekenis van een zin is de optelsom vd
betekenis vd samenstellende woorden en de syntactische verbanden
ertussen). Je kent de betekenis van een zin als je weet in welke
situatie die zin waar KAN zijn, maw als je weet aan welke
voorwaarden een situatie buiten de taal moet voldoen opdat de zin
waar zou kunnen zijn.
vb: Er is een dino in de aula. kan in een situatie waar zijn en we
begrijpen de woorden en grammatica.
2) Leg aan de hand van een voorbeeld uit hoe Grice betekenis
definieert.
Woorden uit onze taal krijgen betekenis door hun verwijzing naar
objecten, personen, levende wezens, etc buiten de taal, en zinnen
door de situaties buiten de taal waar ze naar verwijzen.
Grice zegt dus dat we de betekenis van een zin weten en hem dus
ook kunnen begrijpen wanneer we weten onder welke
omstandigheden hij waar is.
Deze opvatting van de betekenis van zinnen noemt men de
waarheidsvoorwaardelijke betekenisopvatting.
vb: de cirkel bevindt zich in de rechthoek (+tekeningen van in en uit
vierkant)
3) Definieer de maxime van kwantiteit en leg aan de hand van
een voorbeeld uit welke rol de twee delen van de maxime
van kwantiteit spelen bij de interpretatie van taaluitingen
(met een verschillend voorbeeld voor elk deel van het
maxime).
-

maak je bijdrage zo informatief mogelijk, gezien het doel of de


richting van het gesprek
zeg niet meer dan nodig is, gezien het doel of de richting vh
gesprek

Dit maxime gaat dus vooral over de hoeveelheid informatie die je


geeft en het laat de sprekers toe om impliciet meer te
communiceren dan ze effectief zeggen.
1

Een voorbeeld bij het eerste: Ik heb drie kinderen.


Deze zin zou eigenlijk kunnen betekenen ik heb minstens drie
kinderen, maar toch wordt hij genterpreteerd als ik heb precies
drie kinderen. Indien ik zes kinderen heb, zou ik dat zo moeten
zeggen omdat dat het meest informatief is.

Een voorbeeld voor het tweede: Dirk stapte in zijn auto en reed naar
huis.
Bij deze zin is het niet nodig dat we zeggen Eerst stapte hij in zijn
auto en daarna reed hij naar huis. Omdat iedereen weet dat het in
die volgorde wordt uitgevoerd.
Beide stellingen hebben dus implicaturen/gevolgstrekkingen:
impliciete informatie die afgeleid wordt van een zin waar die
afgeleide informatie niet expliciet in verwoord is, maar wel
gecommuniceerd wordt.
4) Definieer de maxime van kwaliteit en leg aan de hand van
een voorbeeld uit welke rol de maxime van kwaliteit speelt
bij de interpretatie van taaluitingen.
-

Zeg niet iets waarvan je denkt dat het niet waar is.
Zeg niet iets waarvoor je geen evidentie hebt.

Deze maxime laat de toehoorder toe implicaturen* af te leiden, op


basis van het idee dat de spreker coperatief is en dus de maxime
respecteert.
Voorbeeld: Volgende week ga ik naar Spanje.
Wanneer iemand die uitspraak doet kunnen de toehoorders daaruit
op basis van dit maxime afleiden dat die uitspraak waar is.
Men kan natuurlijk ook een uitspraak doen zoals Een leerling is een
boom en de school vormt het bos. Dit is natuurlijk een voorbeeld
van metaforisch taalgebruik. In dit geval is het precies het duidelijk
overtreden van het maxime dat het interpretatieproces op gang
brengt: de toehoorder zal proberen een interpretatie te vinden die
van de spreker een rationele spreker maakt die het principe van
coperatie respecteert.
* implicaturen: impliciete informatie die afgeleid wordt van een zin
waar die afgeleide informatie niet expliciet in verwoord is, maar wel
gecommuniceerd wordt.
5) Definieer de maxime van wijze en leg aan de hand van een
voorbeeld uit welke rol de maxime van wijze speelt bij de
interpretatie van taaluitingen.
2

Vermijd onduidelijkheden.
Vermijd ambiguteit.
Wees kort.
Wees ordelijk.

Zowel het volgen als doorbreken van dit maxime leidt tot
interpretatiemogelijkheden.
In het voorbeeld Jef stapte in zijn auto en reed naar huis. wordt het
feit dat in dagdagelijkse verhalen de gebeurtenissen in principe in
volgorde worden verteld
In het voorbeeld A. bracht een reeks geluiden uit die leken op Im
singing in the rain. wordt de maxime expres verbroken om duidelijk
te maken dat a. Niet goed kan zingen.
6) Definieer de maxime van relatie en leg aan de hand van een
voorbeeld uit welke rol de maxime van relatie speelt bij de
interpretatie van taaluitingen.
-

Zorg dat je bijdrage altijd relevant is.

Vb: A: Ik sta zonder benzine.


B: Er is een garage om de hoek.
Om het antwoord van B te interpreteren, gaat A ervan uit dat B
coperatief is. Dat kan bijvoorbeeld door ervan uit te gaan dat B
enkel zijn antwoord zal geven als B weet dat de garage ook open is
en dat er benzine is.
Een opzettelijke breuk op de maxime kan ook tot een implicatuur
leiden: het feit dat het antwoord van B in het onderstaande
voorbeeld helemaal geen relevant antwoord is, laat toe aaf te leiden
dat B zich niet wil engageren of dat B Piet helemaal geen goede
trainer is, maar het niet expliciet wil zeggen.
Vb: A: Piet is een goede trainer.
B: Mooi weer, niet?
7) Hoe kan je aantonen dat pragmatische
interpretatieprocessen ook al een rol spelen bij het bepalen
van de waarheidsvoorwaardelijke betekenis van een
taaluiting?
Sommige woorden hebben meerdere betekenissen of kunnen in een
bepaalde context vernauwing/verruiming doorstaan. Daardoor is het
belangrijk eerst die contextuele interpretaties te achterhalen om aan
de uitspraken de juiste waarheidsvoorwaardelijke betekenis toe te
schrijven.
3

Begrippen:

1) Principe van compositionaliteit


De betekenis van een zin is de optelsom van de samenstellende
woorden en de syntactische verbanden tss die woorden.
2) Natuurlijke / niet-natuurlijke betekenis
Natuurlijke betekenis: een woord verwijst naar de een causale
relatie.
Vb: Die vlekken betekenen mazelen
Niet-natuurlijke betekenis: een woord verwijst naar een
conventionele relatie.
Vb: 3x bellen betekent dat de bus vol zit
je moet de intentie van de spreker achterhalen.
3) Principe van coperatie
Maak je bijdrage aan het gesprek dusdanig dat het is afgestemd op
hetgeen in het huidige stadium van het gesprek nodig is voor het
beoogde doel of de richting van het gesprek.
4) Particuliere conversationele implicatuur
Implicatuur: gevolgstrekking die wordt bekomen op basis van wat er
gezegd wordt en van de maximes
conversationele implicaturen zijn calculable, cancellable en
nondetachable
Implicaturen die niet moeten worden afgeleid worden op basis van
de context en maximes, maar die standaard met een bepaalde
uitdrukking verbonden zijn.
5) Gegeneraliseerde conversationele implicatuur
Deze implicaturen zijn nauw verbonden met bepaalde woorden of
uitdrukkingen, maar toch maakt de toegevoegde informatie geen
deel uit van de betekenis van de woorden in kwestie. Ze worden
afgeleid tenzij er specifieke elementen in de context zijn die dat
verhinderen.
6) Conventionele implicatuur
Implicaturen die niet moeten worden afgeleid op basis van de
context en de maximes, maar die standaard met een bepaalde
uitdrukking verbonden zijn
4

7) Lexicale vernauwing
= specialisatie: woorden krijgen een specifiekere interpretatie dan
hun letterlijke betekenis en hebben ook een beperktere denotatie.
8) Lexicale verruiming
= generalisatie: woorden krijgen een algemenere betekenis dan hun
letterlijke en hun denotatie neemt toe.

hfdstk 2: John Austin: van waarheidsvoorwaarden naar


geslaagdheidsvoorwaarden
1) Welke types geslaagdheidsvoorwaarden voor taaldaden
somt Austin op? Leg aan de hand van een voorbeeld uit wat
een misfire en wat een abuse is.
Er zijn in totaal 6 geslaagdheidsvoorwaarden:
- A: er moet een conventioneler procedure bestaan die een
conventioneel effect heeft
B: De omstandigheden en personen moeten overeenkomen met
wat in de procedure bepaald wordt
- De procedure moet A: correct
B: volledig uitgevoerd worden
- A: Dikwijls moeten de personen de gepaste gevoelens en
intenties hebben, zoals die door de procedure vereist zijn
B: Als er ten gevolge van de taaldaad een bepaald soort gedrag
verwacht wordt, moeten de relevante partijen dat ook vertonen
Deze geslaagdheidsvoorwaarden kunnen aantonen waarom
sommige uitingen geen taaldaden zijn: als er een inbreuk op n of
meerdere van de geslaagdheidsvoorwaarden is, is de taaldaad niet
geslaagd. Er zijn twee soorten inbreuken: misfires en abuses.
Misfire: inbreuk tegen de eerste twee
Vb: 1: als in een huwelijk iemand zegt hierbij scheidt ik van je ben
je nog niet echt
2: een gewone burger kan niet gewoon zeggen ik verklaar jullie
nu getrouwd
3: je moet I do antwoorden ipv hell yeah
5

4: bij een weddenschap echt zeggen dat je hem aangaat


Abuse: inbreuk tegen het laatste
Vb: 1: Zeggen dat je morgen langskomt terwijl je dan op vakantie
bent
2) Welke drie soorten handelingen voeren alle taalhandelingen
uit? Leg duidelijk het verschil tussen de verschillende
soorten handeling uit.
-

een locutionaire handeling: het produceren van combinaties van


woorden met een bepaalde betekenis
een illocutionaire handeling: de handeling die de spreker stelt
door woorden met een bepaalde betekenis te uiten
een perlocutionaire handeling: datgene dat de spreker bij de
hoorder bewerkt door de woorden te uiten

Door een locutionaire handeling te uiten (bv Pas op voor die hond!)
wilt de spreker een illocutionaire handeling teweegbrengen
(waarschuwen). De hoorder reageert hier op zijn eigen manier: de
perlocutionaire handeling (*loopt weg*, dat is mijn hond, etc).
De perlocutionaire handeling is vaak gebonden aan context en lokt
niet altijd dezelfde reactie uit als de spreker gewenst had. (bv bevel
om neer te schieten: negeren)
Begrippen:

1) Constatieven/ performatieven
Constatieven: taaluitingen die enkel een beschrijvende inhoud
hebben. Je kan bij deze taaluitingen nagaan of ze waar of onwaar
zijn door ze in de werkelijkheid te toetsen.
Performatieven: taaluitingen die gebruikt worden om iets te doen.
Deze zijn niet in de werkelijkheid te toetsen. (Bv: Gelukkige
verjaardag!)
2) Illocutionaire handeling / Perlocutionaire handeling
Illocutionaire handeling: de taalhandeling die de spreker stelt door
woorden met een bepaalde betekenis te uiten. (bv: bevel,
waarschuwing, )
Perlocutionaire handeling: datgene wat de spreker bij de hoorder
bewerkt door de woorden te uiten. (bv: bang maken)
3) Misfire (volgens Austin)
6

Misfires zijn performatieven die niet aan alle geslaagdsvoorwaarden


voldoen en zijn dus niet geslaagd. Misfires voldoen niet aan:
- er moet een conventionele procedure bestaan die een
conventioneel effect heeft.
- de omstandigheden en personen moeten overeenkomen met wat
in de procedure bepaald wordt.
- de procedure moet A) correct en B) volledig worden uitgevoerd.
4) Abuse (volgens Austin)
Abuses zijn performatieven die niet aan alle
geslaagdheidsvoorwaarden voldoen en dus niet geslaagd kunnen
worden genoemd. Abuses voldoen niet aan:
- dikwijls moeten de personen de gepaste gevoelens en intenties
hebben, zoals die door de procedure vereist zijn.
- Als er ten gevolge van de taaldaad een bepaald soort gedrag
verwacht wordt, moeten de relevante partijen dat ook vertonen.

hoofdstuk 3: De taaldadentheorie van John Searle


1. Aan welke 9 voorwaarden moet volgens John Searle de
uitspraak Ik beloof dat ik morgen zal komen voldoen om
een belofte te zijn? Som deze voorwaarden op en leg kort uit
wat elke voorwaarde inhoudt.
1. Er moet voldaan zijn aan normale input- en
outputsvoorwaarden
a. Beide personen moeten de taal beheersen, geen
handicap
2. Het moet een propositionele inhoud hebben
a. Deze propositionele inhoud bekom je door het
onderwerp en het werkwoord weg te laten. (bv: Ik beloof
dat ik morgen zal komen dat ik morgen zal komen)
3. De inhoud van de belofte moet een toekomstige handeling van
de spreker zijn
a. Dus niet in verleden + niet vr iemand anders een belofte
doen (bv Jef)
4. De spreker moet geloven dat de hoorder belang heeft bij de
belofte
a. Bv niet ik beloof je morgen te beroven
5. De gesprekspartners kunnen er niet zomaar van uitgaan dat
hetgeen beloofd wordt ook zonder belofte zal gebeuren
a. Bv beloven dat je nr de les gaat als je altijd gaat
7

6. Oprechtheidsvoorwaarde: de spreker die een belofte


formuleert moet ook de intentie hebben dat het uiten van de
belofte hem verantwoordelijk stelt voor de uitvoering ervan.
a. Je moet hem dus ook kunnen uitvoeren
7. Essentile voorwaarde: de spreker neemt de verplichting op
zich om de handeling van de propositionele inhoud uit te
voeren
8. De spreker heeft met zijn uiting de intentie de hoorder te doen
begrijpen dat de oprechtheidsvoorwaarde en de essentile
voorwaarde vervuld zijn.
9. De uiting waarmee we de belofte uitvoeren moet ten slotte
geproduceerd zijn in overeenstemming met de semantische
regels van de taal, anders kan de toehoorder ze niet begrijpen
2. Leg uit hoe volgens Searle de interpretatie van de indirecte
taaldaad Kan je me het zout doorgeven? verloopt.
Letterlijk is dit een vraag of de toehoorder over de fysieke en andere
capaciteiten beschikt die nodig zijn om het zout door te geven. Maar
uiteraard interpreteert iedereen dit als een verzoek om het zout door
te geven. Door zijn theorie over taaldaden te combineren met de
opvattingen van Grice, kan Searle dus uitleggen hoe indirecte
taaldaden genterpreteerd worden.
Hij geeft volgende rationele reconstructie van de redenering die
uitlegt hoe de toehoorders de bedoelde betekenis (die niet
overeenkomt met de letterlijke betekenis) kunnen achterhalen:

Stap 1 : X heeft me de vraag gesteld of ik in staat ben om het zout


door te geven (feit over het gesprek).
Stap 2: Ik neem aan dat hij zich in het gesprek coperatief opstelt en
dat
zijn
uiting
daarom
een
bepaald
doel
heeft
(samenwerkingsbeginsel voor gesprekken).
Stap 3: De omstandigheden waaronder het gesprek plaatsvindt zijn
niet van dien aard dat er een theoretische belangstelling voor mijn
vaardigheid in het zout doorgeven uit afgeleid zou kunnen worden
(feitelijke achtergrondinformatie).
Stap 4: Bovendien weet hij waarschijnlijk al dat het antwoord op de
vraag ja is (feitelijke achtergrondinformatie). (Deze stap maakt de
overgang naar stap 5 gemakkelijker, maar is niet essentieel.)
Stap 5: Daarom is zijn uiting waarschijnlijk niet alleen maar een
vraag. Zijn uiting heeft waarschijnlijk een verder liggend illocutionair
doel (afleiding uit de stappen 1, 2, 3 en 4). Wat zou dat kunnen zijn?
8

Stap 6: Een voorbereidende voorwaarde voor elke sturende


illocutionaire handeling is het in staat zijn van L om de handeling uit
te voeren die van hem geprediceerd wordt in de voorwaarde voor de
propositionele inhoud (taalhandelingstheorie).
Stap 7: X heeft me dus een vraag gesteld waarvoor geldt dat een
bevestigend antwoord zou impliceren dat aan de voorbereidende
voorwaarde voor een verzoek aan mij om het zout door te geven
voldaan is (afleiding uit stappen 1 en 6).
Stap 8: We zijn nu aan het eten en mensen gebruiken meestal zout
bij het eten. Ze geven het aan elkaar door en proberen anderen het
door te laten geven, enzovoort (achtergrondinformatie).
Stap 9: Hij heeft daarom gezinspeeld op het vervuld zijn van een
voorbereidende voorwaarde voor een verzoek en hij wil
waarschijnlijk
dat
ik
er
voor
zorg
dat
aan
de
gehoorzaamheidsvoorwaarden voor dat verzoek voldaan wordt
(afleiding uit de stappen 7 en 8).
Stap 10: Omdat er geen enkel ander aannemelijk illocutionair doel te
vinden is, verzoekt hij me dus waarschijnlijk het zout aan hem door
te geven (afleiding uit de stappen 5 en 9).
Begrippen

1. Principe van uitdrukbaarheid


Voor elke impliciete uitdrukking van een taaldaad bestaat er ook een
precieze formulering. Hiermee bedoelt Searle dus dat alles wat men
kan bedoelen, kan gezegd worden.
2. Illocutionaire kracht / propositionele inhoud
Propositionele inhoud: het gemeenschappelijke element in
uitspraken (bv: Jan komt morgen, komt jan morgen?, jan, kom
morgen!)
Illocutionaire kracht: het element van verschil in uitspraken met
dezelfde propositionele inhoud (bv vraag, mededeling, bevel,)
3. Illocutionary force indicating device
IFID: een uitdrukking die door haar conventionele betekenis
verbonden is met een bepaalde illocutionaire kracht
4. Oprechtheidsvoorwaarde (bij John Searle)
9

De spreker die bv een belofte formuleert moet ook de intentie


hebben om die belofte na te komen. Bv zeggen het spijt me moet
de spreker ook echt spijt hebben.
5. Indirecte taaldaad
We zeggen of vragen iets, maar we bedoelen het niet letterlijk bv:
kan je me het zout doorgeven?

hoofdstuk 4: geslaagdheidsvoorwaarden zijn


contextgevoelig
1. Toon aan de hand van de vraag in lijn 11 in volgend fragment
(And you are seventeen and a half?) het belang aan dat de
context heeft voor de interpretatie van taaldaden (en voor
de bepaling van de illocutionaire kracht van een
uitdrukking):
1.
... you have had sexual intercourse on a previous
occasion, havent you?
2.
Yes.
3.
On many previous occasions?
4.
Not many.
5.
Several?
6.
Yes.
7.
With several men?
8.
No.
9.
Just one.
10. Two.
11. Two. And you are seventeen and a half?
12. Yes.
(Levinson 1979: 390)
Leg uit waarom dat een kritiek inhoudt op de
taaldadentheorie van John Searle.
-

Geslaagdheidsvoorwaarden zijn gevoelig aan de context waar


een taaluiting wordt geuit.
Searle: een taaluiting is een vraag als de taaluiting voldoet aan al
de voorwaarden voor een vraag. (propositionele, voorbereidende,
oprechtheids en essentile voorwaarde)
Vraag in lijn 11 voldoet niet aan die voorwaarden.
Het is ook geen retorische vraag want de advocaat verwacht wel
degelijk een antwoord.
Het is dus en andere soort vraag.
Levison: taaluiting heeft niet het statuut van een vraag omdat zij
zou voldoen aan een reeks voorwaarden.
10

De definitie verschilt naargelang de activiteiten/situaties waarin


zij gebruikt worden.
Het is onze kennis van deze activiteiten die de interpretatie van
de vragen stuurt.
In dit geval weten we dus wat de advocaat door deze vraag
probeert te insinueren.

hoofdstuk 5: Van taal als actie naar taal als interactie


1. Welk beeld van de toehoorder is impliciet aanwezig in de
definitie van niet-natuurlijke betekenis van Grice? In welke
zin wordt dit beeld van de toehoorder in vraag gesteld in
onderstaand fragment? Wat is het gevolg van deze
vaststelling voor de (talige) betekenis van de uitdrukkingen
van taaldaden?
[Dalgliesh is een commandant van Scotland Yard. Hij is naar
een klooster gegaan om een van de geestelijken te
interviewen, die de zuster is van een vrouw die in verdachte
omstandigheden gestorven is. De eerste spreker is de
moeder-overste van het klooster.]
with a little nod she said: Ill send Sister Agnes to you.
Its a lovely day, perhaps you would care to walk together in
the rose garden.
It was, Dalgliesh recognized, a command not a suggestion.
(P.D. James; 1994, Original Sin, London, Faber and Faber, p.
271, geciteerd door Thomas 1995: 97)
In het model van de niet-natuurlijke betekenis van Grice is de
interpretatie van de taaluiting geslaagd als de toehoorder erin slaagt
de inhoud die de spreker wil uitdrukken (betekenisintentie) te
achterhalen.
2. In welke zin toont onderstaand fragment aan dat de
interpretatie van taaluitingen een dynamisch gebeuren is en
in de interactie van spreker en toehoorder tot stand komt?
Klant tegen dienster:
Is this non-smoking?
Dienster:
You can use it as non-smoking.
Klant (terwijl hij plaatsneemt):
Thanks.
(Verschueren 1999: 160)
Een uitspraak kan verschillende taaldaden uitdrukken. Het is de
gesprekspartner die in zon geval uiteindelijk de interpretatie kiest.
De spreker doet een uitspraak met een bepaalde intentie, maar die
11

uitspraak kan potentieel anders genterpreteerd worden door de


toehoorder.
In de toenmalige context veronderstelde de dienster toen de klant
haar vroeg Is this non-smoking? dat de klant een niet-roker was en
dus in een rokersvrije zone wilde zitten. Dat werd dus niet expliciet
gezegd: de uiting van de spreker/spreekster moest genterpreteerd
worden door de toehoorder.
Het resultaat hier is dat de dienster Is this non-smoking? niet
interpreteerde als vraag, maar eerder als verzoek. De klant stemde
hiermee in door een bedanking te uiten.

Begrippen

1. Uptake
Sommige taaldaden hebben een uptake nodig, dwz dat de
toehooder de gepaste reactie moet hebben (bv weddenschap)
2. Betekenispotentieel (van uitdrukkingen van taaldaden)
De talige betekenis vd uitdrukking van een taaldaad kan worden
voorgesteld als een betekenispotentieel, bestaande uit de
illocutionaire krachten die de taaldaad kan uitdrukken in de context,
waarbij de uiteindelijke interpretatie gekozen wordt in functie van de
context.

hoofdstuk 6: Beleefdheid: waarom taaldaden indirect


geformuleerd worden
1. Leg aan de hand van volgend voorbeeld de principes van de
beleefdheidstheorie van Brown en Levinson uit:
[Twee kennissen, Evert en Ronald, gaan voetballen. Ronald
wil graag met Evert meerijden].
E: Je weet dat je morgen moet voetballen? Of tenminste dat
er voetballen is.
R: Ik weet dat ik moet Ja. Ik doe ook mee. (verbetering
voor beleefdheid)
E: Je weet ook waar?
R: Eh in Sloten, h?
E: Sloterdijk, ja. Weet je waar t is?
R: Hoe ga jij? Ga jij met de auto?
E: Ja. Ik ga heel vroeg, ik heb wel een auto, maar ik ga om
tien uur al weg.
12

R: Oh ja. Dan ga ik anders.


E: Maar als je met de bus gaat, dan kan je wel eh mee
terug rijden. (goede wil tonen)
(naar Houtkoop en Koole 2000: 51)
principes van zelfbeeld/gezicht/imago, positief gezicht en negatief
gezicht, face-threatening acts en de acties ertegen ondernemen.
2. Welke vier soorten beleefdheidsstrategien onderscheiden
Brown en Levinson? Door welke factoren wordt de keuze
tussen deze strategien bepaald?
Factoren:
- machtsverhouding tussen de gesprekspartners
- sociale afstand tussen de gesprekspartners
- de mate waarin een bepaalde gesprekshandeling een belasting
vormt voor de ander (bv bevel tov compliment)
strategien:
- Bald on-record: als de kans op gezichtsbedreiging klein of nihil
is, wordt de taalhandeling vrijuit zonder verzachting uitgevoerd.
- on-record : Bij een matige gezichtsbedreiging wordt de FTA nog
steeds direct uitgevoerd, maar met gezichtsherstellende
verzachtingen.
- off-record : Behoorlijk zware FTAs worden indirect geformuleerd.
- FTAs met maximale gezichtsbedreiging worden helemaal niet
uitgevoerd.

Begrippen

1. Beleefdheid (in pragmatiek)


Het verzachten of herstellen van gezichtsbedreigende handelingen.
2. Negatief gezicht / positief gezicht (negative face / positive
face)
Negatief gezicht: het verlangen van ieder individu om de vrijheid te
hebben te handelen zoals hij/zij wenst of althans niet gehinderd te
worden
Positief gezicht: het verlangen van elk individu om gerespecteerd,
geapprecieerd of bevestigd te worden
13

3. Face threatening acts


Taaldaden die het gezicht (positief of negatief) van de spreker en/of
de toehoorder bedreigen.
4. Face work
Acties die ondernomen worden om de FTA te neutraliseren en zo te
voorkomen dat de gesprekspartner het gezicht verliest.
5. Bald on-record
Indien de kans op gezichtsbedreiging klein of nihil is, wordt de
taalhandeling vrijuit en zonder verzachting uitgevoerd.

14

También podría gustarte