Está en la página 1de 148

ASTROSOFISCHE BESCHOUWINGEN OVER HET EVANGELIE VAN DE PISTIS SOPHIA

MIA EN HENK LEENE


Editions RC - Sivas-print

| Inleiding

"Astrosofische beschouwingen over het Evangelie van de Pistis Sophia" Onder bovenstaande titel werd een reeks tot artikel bewerkte toespraken geplaatst in het periodiek "Prometheus" van Henk Leene, die hij gehouden heeft in opdracht van de Heer Jan van Rijckenborgh, toen deze door zijn gezondheidstoestand genoodzaakt werd zijn serie lezingen over het Gnostieke Evangelie van de Pistis Sophia te beindigen. U zult bemerken dat Henk Leene het Gnostieke Evangelie van een volkomen andere wijze benadert dan de Heer Jan van Rijckenborgh, niettemin sluiten beide zienswijzen nauw bij elkander aan. Mogen ook deze artikelen uw inzicht verrijken en u aanmoedigen voort te gaan op het Pad der Zieleweder-geboorte.

1998 Henk Leene "La Persrvrance" Domaine de Sivas

Inleiding |

INLEIDING

Wanneer wij de kosmos en de wereld om ons heen bezien en al die gedragingen der mensheid gadeslaan, dan moeten wij wel verstaan dat vanaf het bestaan der wereld de aarde en haar schepselen gebonden zijn aan kosmische, leiding gevende stralingen. De oude Gnostici noemden die kosmische leiders, die bestuurders van bepaalde wereldperioden: aeonen. Gelijk de Heer J. van Rijckenborgh in zijn bespreking over het Gnostieke Evangelie van de Pistis Sophia zegt: " Twaalf aeonen houden de mensheid gevangen." Om deze gevangenis te doorbreken moet de mens beschikken over een nieuwe kracht. Doch niet slechts deze twaalf aeonen zal hij moeten wederstaan, hij moet eveneens door de sluiers van de dertiende aeon heen-breken. Op basis van deze 12-voudige worsteling zong de Pistis Sophia haar dertien boetezangen. Wanneer men zulk een aeonen-door-braak van nabij beschouwt, dan wordt het gehele pad van ziele-wedergeboorte begrijpelijk en ontdekken wij ook de onontkoombaarheid van die merkwaardige obstakels op zulk een pelgrimsweg. De twaalf aeonen waren in oorsprong, volgens de opvattingen van de Gnostici, dienaren van de dertiende aeon, van die ene machtige leider van het universum. Deze leider was in den beginne begiftigd met goddelijke macht en deze macht gaf hij door aan zijn lagere aeonen. Deze aeonen-heerschappij kunt u dus zien als het fundament waarop onze natuurorde rust. Oorspronkelijk - zoals u overal in de Universele Leringen lezen kunt - was de natuur n met de Schepper en reinigende, ver-heven stralingen werden opgenomen in haar materie, opdat daaruit de schepselen der aarde en de planeet zelve, leven zouden. Hoe meer echter deze natuurorde zich bewust werd van haar eigen macht, des te verder dwaalde zij af van haar goddelijke Ingever en trok zij zichzelf terug in haar eigen machtsbewustzijn. Zo vormden zich langzaam maar zeker twee werelden, twee natuurorden: de Hoge goddelijke Natuurorde of Statica, bevolkt met goddelijke entiteiten en de lagere natuurorde of dialectica, bevolkt met gevallen oorspronkelijk goddelijke wezens en natuurlijke wezens, ontstaan uit de kernkracht van deze lagere natuurorde. De leer van de twee natuurorden is zuiver gnostiek en wordt verklaard uit de kristallisatie en degeneratie van de aeonen. Zodra een entiteit uit de lagere natuurorde zijn dertien boetezangen gaat zingen, zoals de Pistis Sophia dat gedaan heeft, dan wil dat zeggen dat hij zich gereed maakt om de ketenen van de natuurkrachten te verbreken. Zich bewust geworden van de eigen levensstaat en van de hem omringende aeonenmuur, zoekt zulk een mens, gedreven door de prae herinnering, naar het Licht van den Beginne. Hij gevoelt zich ongelukkig met de stralingen der natuur-aeonen, die het goddelijke Licht verloren hebben en wendt zich dus tot een andere kracht, om hem bij te staan in zijn worsteling. Om deze andere kracht te vinden, zoekt zulk een mens altijd een gnostieke leer, omdat hij intutief gevoelt dat het Gnosticisme een waarlijk stof-bevrijdende leer uitdraagt. De dertien boetezangen worden dan ook slechts gezongen door praktizerende Gnostici, die leer en leven in harmonie gebracht hebben. Elke boetezang, u zult dat zelf ervaren, wanneer u het Gnostieke Evangelie doorleest, straalt een bepaalde kracht uit, projecteert een bepaalde straling in het universum. Elke boetezang heeft zowel een verbrekende als een vernieuwende waarde en correspondeert met de goddelijke opdracht die ieder mens van Gods wege heeft. Zodra de mens zich bewust wordt van zijn gevallen levensstaat, en deze niet slechts ziet als een armelijke toestand-van-zijn, die door de barmhartigheid en de genade van Jezus den Heer op-geheven kan worden, maar tevens duidelijk verstaat dat hij zelf iets dient te veranderen aan zijn levenstoestand, dan kan het niet anders of zulk een mens maakt binding met het Licht der Lichten. Hij trekt die andere levenskracht binnen zijn microcosmos en tracht daaruit te denker, en te handelen. Is het verwonderlijk dat het binnenkomen van dit onaardse goddelijke Licht in een natuurgebonden ordening, op zijn zachtst uitgedrukt: bevreemding wekt? | Inleiding 3

Bevreemding bij al die gevestigde natuurgebonden krachten, verwondering bij al die entiteiten, die de mens als hun prooi beschouwen, doch zulk een binnenkomst zal angst veroorzaken bij de aeonen. Zoals er ook geschreven staat in het Evangelie van de Pistis Sophia: "en zij werden zeer bevreesd." Al de aeonen met hun archonten zien en bemerken hoe een wezen zelfstandig en uit het eigen bewustzijn, de Lichtkracht tot zich trekt. De Lichtkracht, die zij verloren hebben! En dan is de reactie als volgt: De twaalf aeonen bundelen hun energie en zij wenden zich om meerdere kracht tot hun dertiende aeon, en zij stellen alles in het werk om die ene, ongehoorzame, weerspannige mens wederom van die goddelijke kracht te ontdoen. Zo is dus de reactie van de twaalf aeonen, van die heersers der natuur, wanneer iemand besluit de dertien boetezangen te gaan zingen of, anders gezegd: een pad van zielebevrijding wil gaan bewandelen. Het betreden van zulk een Pad is waarlijk weggelegd voor moedigen, voor vrije metselaren, d.w.z. autonome zielebouwers en bewust denkenden. U kunt uzelf, op het moment van de aanhef der dertien boetezangen, zien als een eenling, een vreemde in deze natuurordening, waar de gevallen natuurmachten hun eigen heerschappij uitoefenen en afgunstig zijn op iedere kracht van buitenaf en U, de eenling, wordt dan als een gevaar beschouwt, wanneer u het Licht waarachtig tot u trekt. Zo u dat niet lukt, zo u van tijd tot tijd wederom wegglijdt in de tredmolen der natuur-aeonen-heerschappij dan zal er over u geen ongerustheid bestaan in de natuureaonen-regering. Maar ieder mens, die zich daadwerkelijk vrijmaakt van zijn natuurgebondenheid, zal ervaren hoe zijn levensgang n grote worsteling wordt en hoe hij een uitgestotene wordt in deze lagere natuurorde en hoe hij, gedwongen door zijn prea-herinnering, niet anders meer kn dan zich geheel en al te richten op het Licht der Lichten. Deze weg der dertien boetezangen kan niet als een bijkomstigheid in het leven van de mens beschouwd worden, doch hij zal centraal moeten staan in zijn leven, wil hij werkelijk het zo vurig begeerde bevrijdende resultaat zien. Wil hij de dertien boetezangen overtuigend en krachtopwekkend zingen, dan behoort hij zich te gedragen als de Pistis Sophia en de wereld om hem heen schouwen als een val, waarin de kracht-met-hetleeuwengezicht niets anders doet dan haar aan te vallen en haar kracht te ontstelen. Waar deze mens ook om zich heen ziet, hij ontwaart niet anders dan aanvallers en rovers, dan machten die hem beschouwen als een gevaar voor hun eigen leven. En dan blijft deze gnosticus, deze Pistis Sophia niets anders over dan de verzuchting: "O Licht der Lichten, Gij kent mijn verdrukking ....." En deze woorden zullen de leidraad moeten zijn voor deze mens: "O Licht der Lichten....." Want er zal, zo hij begint met zijn boetezangen, geen enkel ander wezen zijn dat zich zijn lot aantrekt. Dat wil zeggen: zijn ziele-lot! Er zijn maar weinigen, die bewust en alles overheersend de nood van de eigen zijnstoestand inzien en die de moed en de kracht en vooral de hunkering bezitten om hun mond te openen en de verbrekende en vernieuwende klanken in deze wereld van ongoddelijkheid uit te zingen! Zodra enig mens de eerste klank van de zangenrei vertolkt, plaatst hij zich buiten de wereld, buiten de natuurordening en zijn aeonen, die deze geheel gevallen orde in eigen hand willen houden. Daarom is het volkomen logisch en aanvaardbaar dat zulk een mens, die wezenlijk de boetezangen zingen gaat, de eenzaamheid van het eigen zelf gaat ontdekken. Hij gaat verstaan dat hij het vreemdelingschap vrijwillig aanvaard heeft en hij zal dus al de consequenties daarvan aanvaarden moeten! Het is onmogelijk dat hij, die reeds zover gekomen is, zich terugtrekt met een excuus of terugtreedt om andere belangen te behartigen. Een ieder, die de eerste klanken van de eerste boetezangen uitgesproken heeft, roept weerstand op in de natuurvelden en trekt tegelijkertijd Lichtkracht tot zich. Nu wordt hij het onderwerp van twee machthebbers, die om hem een strijd gaan leveren. Hier herinneren wij u aan de woorden uit: "Het Licht op het Pad". "Weest niet gij de strijder, doch laat de ziel in u strijden." 4 Inleiding |

Deze woorden haken volkomen in bij de ervaringen van de Pistis Sophia. Zij ziet hoe de kwade machten om haar heen zich samenspannen om haar aan te vallen en zij ziet de giftige kernkrachten hun levensessenties bundelen en alles maakt zich gereed om haar te belagen. En. nog een aanvangend vertolkster der boetezangen zijnde, ziet zij nog niet hoe het Licht der Lichten haar benauwenis schouwt en hoe die duisternis rond haar reeds door een lichtstraal doorboord wordt. Zij is zich echter bewust van de duisternis en zij proeft aan den lijve de woorden: "Het Licht schijnt in de duisternis, maar de duisternis heeft het niet begrepen." Daarom rest zulk een in de benauwenis gevoerd mens slechts het uitspreken van de woorden, die alle kracht op hem doen toestromen "O Licht der Lichten, in wie ik van den aanvang af geloofd heb, help mij....." Iedere gnosticus, die deze woorden als een werkelijkheid in zichzelf bewaart, zal in staat zijn verder te gaan op zijn weg. Hij zal daadwerkelijk een begin kunnen maken met het verbreken van de aeonenmuur, die hem van alle kanten omringt en die hem belet het Licht te schouwen, waaruit hij eenmaal nedergedaald is.

| Inleiding

Uit ons inleidende artikel zult u begrepen hebben dat de aeonen-muur ons belet direct en klaar het Licht der Lichten te schouwen en zo willen wij dan nu een ogenblik stilstaan bij de kosmische werkingen onzer tijden. Wij hebben geleerd dat deze Aquarius-era de mensheid tot een verbreking en tot een vernieuwing kan brengen. Hoe is dat echter te verklaren, wanneer de 13-voudige gevangenis van de aeonische machten ons tot een belemmering is geworden? Wij komen dan als vanzelfsprekend op de invloed van de mysterie-planeten, die de begeleiders zijn van onze era. Het merkwaardige is nu, dat het verschijnen van de eerste drie mysterieplaneten tegelijkertijd de aloude goddelijke instraling in de aeonen vernieuwt. Uranus, Neptunus en Pluto zijn aeonische machten, die hun goddelijke kracht bewaard hebben en daarom ook door de Ouden: Mysterieplaneten genoemd werden. Vandaar dat de gnosticus veel waarde hecht aan hun inwerking op de zoekende mens. Wanneer de mensheid uit zichzelf niet meer in staat is de dikke aeonen-muur te verbreken en zich los kan maken uit de natuurgebonden stralingen dezer gevallen aeonen, dan maken de mysterieplaneten zich aan deze wereld bekend, opdat allen, die nog enige mogelijkheid hebben tot bevrijding, hun stralingswerkzaamheid zullen kunnen aanwenden en gebruiken. De verschijning van de mysterieplaneten is dus altijd een teken dat een stoffelijke openbaring op het toppunt van zijn ontwikkeling staat en zijn goddelijkheid gaat verliezen. De drie kosmische helpers snellen dan de universele openbaring te hulp en werken mede om het Plan Gods met wereld en mensheid tot verdere ontplooiing te brengen. Vandaar dat wij zeggen: nu is de tijd gekomen waarin de mens zijn laatste kans kan grijpen; nu is het moment aangebroken waarin de mens de indalende Lichtkracht mot gebruiken. Wanneer echter de dagen, maanden en jaren voorbijsnellen zonder dat de mens iets anders doet dan zijn uiterlijke religieuze plichten vervullen, terwijl er in waarheid in hemzelf niets verandert, dan zullen ook deze helpende stralen hem niet kunnen bereiken en wordt hij ondergeschikt aan de negatieve en vooral natuurgebonden werkingen van de Aquarius-era. Juist in onze tijd - en u kunt dat om u heen zien - is de individuele hunkering naar zelfstandigheid het grootst en deze zelfstandigheidsbegeerte is gelijk aan het gedrag van de natuur-aeon, die de goddelijke instraling weigert en zich zelf op de troon des Scheppers plaatst. Door de loop der eeuwen is deze hunkering-naar-heerschappij en deze bezitsdrift steeds sterker geworden en zij werden doorlopend gevoed door gelijkgerichte aeonen-stralingen, die hun karakteristieken in het bloed van de mens veranderden. Elk mensenkind kan worden gerangschikt in twaalf aeonische typen, terwijl hij ademt en leeft uit het vibratieveld van de dertiende aeon, die hem aan de aarde ketent. Zolang een mens te herkennen is aan zulk een aeonen-stempel bewijst hij nog niet vrijgekomen te zijn uit de aeonische ommuring. Hij is dan een gebondene van de natuur-aeonen, die de wereld beheersen, en hij handelt op hun bevelen. De mysterieplaneten trachten echter de mens via zijn aeonische gebondenheid een goddelijke vibratie in te stralen, zij benutten dus zijn aeonische gevangenschap om hem een ander Lichtbesef bij te brengen. Het heeft geen zin de mens buiten de aeonische muur te zoeken, hem te benaderen in de vrijheid van de zielewerkelijkheid, zolang die mens deze zielewerkelijkheid nog niet kent. De mysterieplaneten dringen de aeonische muur binnen, dringen de lipika-muur binnen, waarin de twaalf kernen der aeonische gebondenheid draaien en roepen de mens van binnenuit op tot een ontwaken. Daarom realiseren de mysterieplaneten twee stralingswerkzaamheden: een natuurlijke, stoffelijke werking en een onaardse, goddelijke werking. Zij raken de mens dus tweevoudig aan: stoffelijk en geestelijk, hetgeen nooit gezegd kan worden van n van de twaalf aeonen. 6 I|

Ook onttrekken de mysterieplaneten geen kracht aan de mens en zijn zij niet belust op zijn moeizaam veroverde Lichtkracht, integendeel, zij activeren de innerlijke openbaringskracht van ieder mens. Wil men dus een groep van bewuste mensen samenlezen dan moet men rekening houden met de inwerking van deze mysterie-planeten, aangezien zij een totaal nieuwe tijd inluiden. De huidige mensheid is niet meer te vergelijken met haar voor-gangers uit de vorige era's. Er wordt waarlijk iets nieuws geboren, hoewel dit nieuwe ge-boren wordt uit het komende zekere einde van deze stoffelijke openbaring. Om de hedendaagse mens te benaderen moet men altijd aan-knopen bij zijn individuele verlangens, ingestraald door de aeonen, en dat dus in dit heden om vernieuwing en verbreking roept. Wij moeten begrijpen dat de hedendaagse mens niet anders kan dan verbreken en zich losrukken uit een benauwenis, want de mysteriestralingen forceren de nieuwe lichtstraal in hem, die niets anders doet dan het gevaar van kristallisatie trachten af te wenden. De materialistische mens ontwaart zijn gevangenis op het horizontale vlak en gaat zich verzetten tegen leiders, volkeren, regeringen. De spirituele mens constateert langzamerhand de ontzettende vervlakking van de religie, hij bemerkt haar gebondenheid aan de begrenzing van deze wereld en hij zoekt dus hartstochtelijk naar een religie die hem de onbegrensdheid biedt. Allen, die momenteel in opstand zijn tegen de uiterlijkheid van een religie, ondergaan de inwerkingen van de mysterie-stralingen en grijpen hun innerlijke mogelijkheden aan. Vooral de mysterieplaneten zullen beletten dat de komende eeuwen gekenmerkt zullen worden door een vervlakking van de religie. Zij hebben het moderne dogmatische christendom een "halt" toegeroepen en zij zullen de ogen der mensheid gaan openen en haar aan het begin plaatsen van de wed der waarheid en verborgen wijsheid. U kunt aan de hand van de onderzoekingen op elk gebied deze inwerking der mysterieplaneten verifiren. De mensheid is waarlijk bezig om de sluier, die de geheimen bedekt, op te tillen en zal binnen afzienbare tijd de gruwelijke waarheid in het gelaat staren. Daarom is deze tijd, die vol is van beweging, van verbreking en nieuwe inzichten, zo uitermate geschikt om het pad van de Pistis Sophia te verwerkelijken. Die massale bewustwording van de verstikking in de materie, en van de vervlakking van de religie, is de prelude voor de eerste boetezang. Het is begrijpelijk dat zij, die zich temidden van zulk een prelude bevinden hulp gaan zoeken bij hen, die al enige boetezangen gezongen hebben! De tijd brengt echter mede dat zij, die heden de boetezangen aanheffen, meedogenlozer, kritischer, en harder zijn dan hun voorgangers in het verleden. Zulk een houding is het resultaat van een eeuwenlange smart-gang. Niemand kan deze boetezangers meer een rad voor de ogen draaien, alle spitum lanficummakers worden koud teruggewezen, de hypocrisie neemt een einde. Op het grote wereldtoneel kunt u dat tevens constateren. De stralingswerkzaamheid der mysterieplaneten doorbreekt de aeonische muur van de massa, doch ook de muur van de leidinggevende figuren en wereldmachten. Overal gist het, er is geen rust meer. Er is binnenkort geen mens meer die genoegen zal nemen met de schone beloften uit het verleden, met frasen en excuses. Men gaat vragen: "Wat hebt gij bereikt, vriend, dat gij mij de Verlossing wijzen wilt?" Een ieder moet nu bewijzen dat hij de goddelijke medicijn der Pistis Sophia: "Licht der Lichten, in wie ik van den beginne geloofd heb - red mij!" aangewend heeft, als een waarlijk spirituele doorbraak. Om echter deze woorden te kunnen spreken moet de ziel de binding met het Licht weder hersteld hebben. Zo de mens niet onder wil gaan in die massale cadans van de gebedsmagie der mensheid tot haar natuuraeonen, moet de ziel wten waarheen zij zich richt! Zij moet waarlijk getuigen kunnen dat zij - van den aanvang af - in dat Licht der Lichten geloofd heeft. Zij moet - in het nu - het bewijs van haar geloof op het altaar der ziel kunnen leggen en niemand, die deze offerande aanschouwt, zal aan de waardigheid daarvan mogen twijfelen.

|I

Allen, die mogelijk een gnostiek pad betreden hebben, die een gnostieke leer bestudeerd hebben, zouden juist nu de vruchten van hun leringen kunnen plukken. De mensheid is momenteel rijp voor waarlijk geestelijke waarden, zij zal deze herkennen gaan! Aan de ene kant is de mensheid verhard, verbitterd en gevoelt zij een innerlijk verzet tegen alle religieuze vormen, doch aan de andere kant komt zij tot de conclusie dat er in deze wereld geen enkele mogelijkheid tot Bevrijding van de goddelijke ziel ligt. Vele eeuwen van bedrog en misleiding maakten de mens wantrouwend en argwanend. Indien dus die enkelen, die in staat zijn het pad van de Pistis Sophia te bewandelen en de boetezangen aan te heffen, zich aaneen zouden sluiten, zou de mensheid het bewijs krijgen, dat er waarlijk nog een opgang tot de hoogten bestaat! Zou de mensheid een poort ten Leven getoond worden. Wanneer de ziel in staat is de woorden: "O Licht der Lichten, in wie ik geloofd heb, red mij" op magische wijze uit te zingen, en zich losrukt van alle negatieve, magische aeonische bindingen, zal dit Licht hem omstralen en verhelderen. Het doorlopend uitzingen van deze woorden hult de ziel in een beschermende mantel, die haar vrijwaart voor de aanvallen van de aeonische machten, onder aanvoering van de kracht-met-de-leeuwenkop. De magie van het Licht der Lichten ontkracht de zwartmagische macht van de kracht-met-de-leeuwenkop en zo zal de kernkracht van de aeonische natuurmachten onder de straling van dit majesteitelijke Licht uiteenvallen. In een volgend artikel zullen wij uiteenzetten hoe de tere, ontwakende ziel deze beschermende Lichtmantel zal kunnen verkrijgen, behouden en aanwenden.

I|

II

De uitspraken in de Heilige Taal: :"Bidt en u zal gegeven worden", "Uw bede wordt verhoord" en "God zal hen verhoren, die Hem aanroepen", zijn alle gebaseerd op de corresponderende kracht tussen het Licht der Lichten en de ontwakende ziel, die een roep om hulp uitzendt. Een gnostiek mens is altijd een wezen, dat, uit een micro-cosmische erfenis gedreven, de natuurreligieuze begrenzingen heeft doorbroken en daardoor in nood ook geen enkele band meer zoekt met een god van deze wereld. Spreekt in deze mens de ziel, dan kan zij altijd de oerkracht van het Universum vrijmaken, waardoor een schacht geboord wordt door de velden van deze aardesfeer. Dat is het voordeel van de kandidaat op een pad van bevrijding. Hij is altijd weer in staat de verticale balk op de horizontale balk te plaatsen en zo het kruis des Levens te bouwen. Wanneer zulke Gnostici zich aaneensluiten dan heeft dit slechts de bedoeling, dat ieder van hen doorlopend geattendeerd wordt op de gnostieke Idee in zichzelf, zodat er zo weinig mogelijk risico aanwezig is voor terugval in de horizontale "streberei" van de massamens. Binnen het krachtveld dat door deze verzamelde Gnostici gespreid wordt, wordt de ontwakende ziel in een bed van hogere trillingen ondergedompeld, zodat zij zich steeds bewust blijft van haar roeping van Gods wege. Uit deze hogere trillingen kan de ziel de beschermende zielemantel weven, die haar omhullen zal als een lichtend, ondoordringbaar pantser, waarop alle aanvallen van haar belagers afketsen. In ieder mens leven, als gevolg van de neerstorting in de chaos, twee verlangens: het zich overgeven aan de kracht-met-de-leeuwenkop, (daar dit de gemakkelijkste weg lijkt), en het zich oprichten uit deze wereld van tegenstellingen en terugkeren naar de levenssfeer van het Licht der Lichten. Wanneer het verlangen naar het Licht der Lichten sterk is zal de kandidaat automatisch naar levensomstandigheden zoeken (en deze ook vinden), waar hij hulp vinden kan voor zijn strijd met de kracht-met-de-leeuwenkop. In een krachtveld, waar hij gelijkgerichte pelgrims aantreft, zal hij onbewust kracht zoeken om zijn verzwakte krachten aan te sterken. Hij ondergaat doorlopend de zuiging van de grond-beneden, waardoor het leven en het licht uit hem wegvloeien en hij de neiging gevoelt om zich over te geven aan de kracht met de leeuwenkop. In die zuigkracht opgenomen bemerkt hij hoe hij tot een willoze wordt, een ontkrachte, een dode materie waarmee de aanvallers de spot drijven. U kunt dat in het Evangelie van de Pistis Sophia nalezen. Van alle zijden tracht men de kandidaat zijn lichtmantel te ontnemen en hem te hullen in de schijnlichtkracht van de macht met-de-leeuwenkop. Hierdoor wordt deze kandidaat van het Licht der Lichten af-gesloten en dreigt onder te gaan in de verstikkende omarming van de leeuwenkracht, die hem vult tot in alle vezels van zijn wezen. Hij wordt n van hen, n van de aeonen, n van de trawanten der leeuwenmacht, en hij kan het Licht der Lichten niet meer herkennen en terugvinden. In deze tijd van verbreking en vernieuwing spannen de saturnale machten zich samen om de mensheid te nagelen aan de materie en de kristallisatie. Daarom moet de kandidaat-op-het-pad op zijn hoede zijn, dat hij niet gegrepen wordt door een dogma, waarin het zaad van de verstening reeds besloten ligt. Altijd weer zal hij erop bedacht moeten zijn dat iedere bewustzijnsverruiming in hem, en ieder nieuw inzicht een stap vooruit kan betekenen en dat stilstand het gevaar medebrengt van verkilling, sleur en dood. Iedere kandidaat zal dan ook steeds proberen levend te blijven door zich open te stellen voor de impulsen in het universum, door zich te verdiepen in de beweeggronden achter het wereldtoneel en door zich op de hoogte te stellen van de vorderingen der onderzoekingen op alle gebied. Hij weet dat het ritme der historie nauw samenhangt met de ademhaling der generaties en dat de feiten slechts tijdelijke bevestigingen zijn van hervonden oude toestanden. | II 9

Doch niet slechts van buitenaf kan de kandidaat behoed worden tegen het wegglijden in de chaotische levenssfeer, vooral van binnenuit moet hij steun vinden om zich tegen de aanvallers te verdedigen. Vanuit hemzelf moet er doorlopend een sterke lichtstraal op de aeonische muur gericht zijn, die hem van alle kanten omringt en die hem tracht in te kapselen in de vibraties van het eigen levensveld. Zo de kandidaat zichzelf in beslag laat nemen door de dagelijkse beslommeringen en vergeet dat hij geroepen wordt tot de doorbraak door de aeonische muur, zal hij een noodlottige verandering ondergaan. Het licht van de leeuwenkop vervult hem zodanig dat het uit zijn ogen gaat stralen, zijn woorden gaan ervan getuigen en zijn denken en handelen komen eruit voort. Hij geeft dan de indruk van een gekooid dier, dat langzamerhand de herinnering van de vrijheid vergeet, hoewel het heimwee nog in hem brandt. Meestal bemerken buitenstaanders deze verandering eerder dan de kandidaat zelf. Hij verwijdert zich langzaam maar zeker van zijn gelijkgerichten, zijn broeders, degenen die van zijn Ras zijn. Wanneer hijzelf tot de ontdekking komt van zijn gevangenschap bezit hij dikwijls de moed en de kracht niet meer om de dikke aeonische muur af te breken. Hij heeft dan zijn beschermende mantel des Lichts verloren en vermag de woorden des Lichts niet meer uit te spreken. Al zijn pogingen leiden tot niets en de eens zo machtige woorden zijn geworden tot dode klanken die geen enkele kracht meer bezitten. In onze gang op het pad kennen wij deze toestand van tijd tot tijd, wij kennen die krachteloosheid, die benauwdheid, die afgrond van duisternis, waarin wij niet meer bij machte zijn het Licht der Lichten te bereiken! De enige mogelijkheid om deze afgeslotenheid en deze donkerte te doorbreken is het gedompeld worden in een bad des lichts. Het geconfronteerd worden met de trillingen des Lichts op een wijze, die gelijk staat aan het gebombardeerd worden met Lichtflitsen. De kandidaat moet een reiniging ondergaan, hij moet genezen worden van zijn angsten, gered worden uit de benauwenis, bevrijd worden uit zijn ommuring. Slechts de kracht des lichts kan deze mens bijstaan. Zo hij ingezien heeft dat de aeonen-trawanten hem van alle zijden omringen en dat zij hem totaal ontledigd hebben, mag hij nooit terneder zitten en wenen, daar hij zelfmedelijden gevoelt. Neen! Hij moet zichzelf dwingen om terug te keren tot het Licht, om zich over te geven aan de werkingen des Lichts, opdat de machtige goddelijke Lichtstraal het pantser der duisternis zal doorboren. Daarom gevoelt de kandidaat een nieuwe kracht in zich stromen, de benauwenis trekt weg en hij roept uit: "Nog ben ik niet verloren!" De weg tot het Licht der Lichten is wederom opengelegd. Deze hulp kan echter slechts hij ontvangen, die zijn zijnstoestand herkent, zijn armoede inziet en zijn schaamte toont. Deze mens zal zich trachten op te richten op de woorden van de eerste boetezang, en zijn hart zal niet verhard zijn. Iedere keer opnieuw wordt de kandidaat der dertien boetezangen in deze benarde toestand gebracht, opdat hij bezwijken zal, opdat hij verharden zal, opdat hij zich schikken zal binnen zijn gevangenis der aeonische muur. Een zware innerlijke strijd kent deze mens! Hij gevoelt zich omringd door de trawanten van de leeuwenkop; hij weet dat hij hen roept, niettegenstaande zijn ziel schreit om hetgeen verloren dreigt te gaan! Zijn leven is n roep tot de aeonen geworden, hoewel de pijn der ziel hem weerhoudt van een totale overgave. Hij wandelt voortdurend op de rand van de afgrond. Uit zulk een beproeving komt de kreet van de Pistis Sophia voort, een intutieve, niet meer te stuiten schreeuw om hulp: "O Licht der Lichten .....!" In die woorden liggen dan alle angst, alle verlangen, en alle nood van de ziel verborgen. 10 II |

Door die schreeuw splijten de muren en de trawanten van de kracht met de leeuwenkop wijken vol schrik terug. Zolang de kandidaat, zolang gij, deze kreet nog niet uitgestoten hebt als een laatste redmiddel, als een laatste gil om hulp, zal hij, zult gij blijven wankelen op de rand van de afgrond. En zal hij, zult gij, tot uw afgrijzen steeds weer in het vreselijke gelaat van de kracht met de leeuwenkop schouwen, en zult gij doorlopend door angst verscheurd worden. Het is waarlijk: de keuze. Of het Licht waaraan gij van den beginne geloofd hebt, of die verschrikkelijke leeuwenkracht. Leeft het zielebewustzijn in de kandidaat nog, is er nog die herinnering aan het Licht der Lichten, dan is het gegrepen worden door de verslindende macht van de aeonische tegenstander, een pijniging. Alles wat hij eenmaal gewonnen had, zal hij voelen sterven. Het is de tragedie van de mens, die zo gaarne wil, maar de kracht tot de verwerkelijking en de moed tot de volharding niet bezit. Hij is werkelijk bestolen door de kracht met de leeuwenkop, zij hebben hem al zijn Licht ontnomen. Hul u daarom als een magische verzegeling in de trillingen van de woorden der eerste boetezang: "O Licht der Lichten, in wie ik van den beginne geloofd heb....." Puur kracht uit deze woorden, hul uzelf daarmede en voedt uw ziel daaruit. Deze woorden vormen de verbinding met het krachtveld des Lichts, onverschillig waar de kandidaat woont of leeft. Deze woorden en deze binding zullen hem veranderen in een zoon des Lichts, n die door de dalen der schaduwen wandelt, maar voor zijn geestesoog het land des Lichts gespreid ziet. Deze mens leert zich te hullen in de stilte, daar hij een vreemde wordt in deze wereldse dreven. Op het moment waarop de kandidaat bemerkt hoe hij geheven wordt in deze beschermende mantel des Lichts, hoe hij opgenomen wordt in de verheven trillingen van het Nieuwe Land, ziet hij ook zijn eenzaamheid. Hij is volkomen alleen met zijn weten, met zijn innerlijke ervaringen en hij zal niet kunnen spreken dan tot hen, die zijn taal kennen en zijn doel verstaan. Alle andere mensen zullen in ongeloof tot hem opzien en hem bespotten en hem vervolgen en trachten zijn onbegrijpelijke woorden gevangen te nemen in uiterlijke begrippen. De aanvallen van de trawanten der aeonen zullen heviger worden, want deze mens kent de ontsnappingsmogelijkheid! Zijn ziele-mantel zal echter dichter worden, zijn innerlijk Licht sterker, zijn stap beslister en met het voortschrijden door de aeonen wordt zijn vertrouwen onwrikbaar. En allen die hem de berg zien beklimmen en in het dal worstelen en elkander benijden, en elkander bestrijden en tegenhouden, zij zien niet wat hij reeds schouwt en zij weten niet wat hij reeds weet, want zij kennen het eerste begin niet, waarin het einde verborgen ligt en dat bestaat uit de magische woorden: "O Licht der Lichten ....." Onder hun zelfhandhavend gevecht dreigt de ene strohalm die hen gelaten is, af te knappen en de woorden van den beginne worden tot dode klanken. In het stof aan hun voeten zijn de voetstappen van de voorgangers reeds uitgewist door hun verbeten gestreef en niemand kan hen terugvinden. Groei als de bloem, het hart omhoog gericht tot de Geestzon, niets anders verlangende dan lucht en licht. Sta als een hunkerende in de stralingskracht van het Licht der Lichten en strijdt niet, laat de ziel in u strijden. Zo zal de Stilte der Gezegenden nederdalen in u. De kandidaat staat daar in ootmoed, terwijl de ziel het pad betreedt tot aan de top van de berg, waarop alle vorm sterft. Uit die ziel stijgen de woorden op, die het pad verlichten: "O Licht der Lichten, in wie ik van den beginne geloofd heb, lof zij u!" Hij gaat voorwaarts, alln, niettemin verbonden met allen die van zijn Ras zijn. En zij die hem vol afgunst zien opwaarts gaan, zij zullen trachten hem neer te trekken in de stof, maar het deert hem niet, want zijn ziel is gericht op de roep: "Keer weder, keer weder, Zoon des Vuurs."

| II

11

Slechts het Licht der Lichten kent zijn pijnen en zijn benauwenissen en weet hoeveel tranen hij geschreid heeft en hoeveel hartebloed hij gestort heeft om zijn Licht te behouden. Daarom, slechts Gij kent mijn noden en mijn zielepijnen, want aan U heb ik geloofd van den aanvang af en Gij zijt het die mij redden zult, O Licht!

12

II |

III

Wanneer wij de Pistis Sophia gaan volgen op haar weg door de aeonen en wij met haar de boetezangen willen zingen, dan moeten wij allereerst de werkelijkheid zien van de aeonische muur. Wij moeten duidelijk begrijpen hoezeer de Pistis Sophia gevangen ligt en hoe zij als 't ware verstikt wordt door een web van astrale draden, die elke vezel van haar wezen omvatten. Wij moeten tot op de bodem de gevangenis en benauwenis van de Pistis Sophia doorleven en aan den lijve ondervinden hoe groot haar uiterlijke en innerlijke verwarring kan zijn. Daarom moeten wij eerst het karakter van de "kracht met de leeuwenkop" doorgronden en hem niet slechts zien als een enkelvoudig, ontstellend machtig monster, maar wij moeten hem herkennen als een kernkracht, die in de kosmos en in onze microcosmos aanwezig is. Hij is n van de scheppingen van Authades, zo zegt het Evangelie van de Pistis Sophia, en dat betekent dat de wil (Authades) hem deed ontstaan. Zijnde een schepping van de luciferische macht, wordt hij kenbaar als een grote vuurkracht in de chaos. Hij is de leeuwenkracht, die gelijk is aan de zevenkoppige draak uit de mythologie. Hij zendt zijn valse vuurkracht tot de mens door middel van het planetenstelsel en de zodiak. Hij is de dienaar van de gevallen aeonische stralingskrachten der natuur en imiteert op geraffineerde wijze het Licht der Gnosis in al Zijn aanzichten. Die leeuwenkracht vinden wij terug in de vuurkernen van ons aurisch lichaam en wij treffen hem aan in de zeven onheilige vlammen van onze kandelaar in het hoofdheiligdom. Al deze vlammen, die de vertegenwoordigers zouden moeten zijn van de Trooster of de Heilige Zevengeest, en die de pelgrim zouden moeten toe bereiden voor het pad van Verwerkelijking, zijn bij de nog niet "omgewende mens" in het bezit van het vuur van de "kracht met het leeuwengezicht". In het Heilige der Heiligen (het hoofdheiligdom) brandt deze onheilige kandelaar voor het hoofdaltaar. Zolang deze kandelaar het Licht van de Trooster niet uitstraalt, blijft de pelgrim staan in de toebereiding, of zelfs in de fasen daaraan voorafgaande. Hij blijft op deze wijze een gevangene van de leeuwenkracht en het valse vuur dreigt in hem en om hem. Zolang dit valse vuur in het hoofdheiligdom niet gedoofd is, kan de pelgrim niet ontsnappen aan de vuurkracht van de leeuwen-demon en zijn al zijn pogingen nutteloos. Zich in deze toestand bevindende (en hierin bevindt de pelgrim zich in meerdere of mindere mate door al de boetezangen heen), kan hij zich slechts staande houden met de woorden: "O Licht der Lichten vergeef mij en red mij......" Deze woorden ontsteken een tegenlicht, een tegengestelde trilling wordt binnen de microcosmos van de pelgrim getrokken en dooft door haar kracht het valse licht van de kandelaar. Daarom is de raad aan elke pelgrim: Tracht deze woorden met hart en ziel uit te spreken en benader deze woorden niet slechts uiterlijk, maar ontleedt hun mysterie. Dring door tot de essentie van deze woorden en maak hun kracht vrij, opdat die kracht het valse vuur van de leeuwendemon vernietige. "In haar onwetendheid," zo zegt de Pistis Sophia, "zag zij het licht van de "kracht met de leeuwenkop" voor het gnostieke Licht aan." De onwetendheid, die zij ten volle erkent, is het gevolg van haar eigengereidheid, het resultaat van haar gesoleerdheid in de chaos. Toen haar metgezel achterbleef in het Rijk der Heerlijkheid onttrok hij aan de Pistis Sophia het innerlijke weten. Daarom werd zij onwetend en kon zij de noodlottige vergissing maken. Deze situatie moeten wij allen herkennen! Alleen gelaten door onze metgezel, door het oeratoom of de roos des harten, waarin de prea-herinnering bewaard gebleven is, nemen wij onze toevlucht tot de zintuigen der stoffelijkheid, tot de wapens der gevallen natuurorde. Wij vielen op hetzelfde moment waarop wij zeiden: "Ik ga heen om de leeuwenkracht zijn licht te ontnemen om daarvan voor mijzelf lichtaeonen te maken." | III 13

Op dit ogenblik verhieven wij ons op de basis van ons persoonlijke zelfbewustzijn en richtten ons op in de arrogantie van het eigen ik. Het is vanzelfsprekend en verklaarbaar dat zulk een mens zegt: "Ik daal neder zonder mijn metgezel." Hij erkent en ervaart die metgezel niet meer en is reeds binnen-getreden in de denkkracht van het valse vuur. Zo vangt de wisselwerking aan tussen de Pistis Sophia en de lichtkracht met de leeuwenkop. Op dezelfde wijze komt de pelgrim oog in oog te staan met de macrocosmische - en microcosmische leeuwenkracht. Hij ontsteekt, in zijn zelfoverschatting, de kandelaar in zijn hoofdheiligdom door het onheilige vuur, nadat hij tevoren het goddelijke Vuur teruggewezen had. Dat bleef achter bij zijn metgezel. Het is voor deze mens, die zo met de chaos is verweven en zo afhankelijk is geworden van de scheppingen van Authades, een onvoorstelbaar zware opdracht om tot het inzicht van zijn fout te komen. Van buitenaf, vanuit de goddelijke Oerschepping, wordt telkens getracht hem te bereiken, hem tot een reactie te voeren, doch iedere keer opnieuw stuiten de pogingen af op zijn eigen valse innerlijke vuur, dat hem het leven schenkt en hem tot een marionet maakt. Daarom is er de school des levens, en om die reden is er dat getob in deze gevallen natuur en zijn er die harde levenslessen, en die op- en neergang in het proces op het pad der Heiligmaking. Wanneer de nood deze pelgrim, u, tot aan de lippen stijgt, dan kan het gebeuren dat u het uitschreeuwt in uw benauwenis: "O Licht der Lichten....!" Maar als de leeuwenkop een moment zijn afschrikwekkende gedaante niet aan u toont, dan vergeet u zijn voorkomen, zijn misleiding en zijn bedoelen en dan vertrouwt u zich wederom aan hem toe en de schijnbare rust keert tijdelijk in uw wezen weer. Totdat de Gnosis, de liefderadiatie Gods, deze mensen opnieuw voortjaagt, opnieuw confronteert met de angstaanjagende werkelijkheid, en hij wederom heel die benauwenis om zich heen ziet en zijn Licht en zijn Kracht uit zichzelf gevoelt wegvloeien. Dit is het ogenblik waarin de Pistis Sophia de scheppingen van Authades weer tegen zich ziet optrekken en hun wanstaltige figuren herkent. Nog steeds vertoeft zij in de situatie van de eerste boetezang, waarin zij inzicht moet verkrijgen en berouw moet tonen. Zolang zij het mysterie van die eerste boetezang niet heeft volvoerd, zal zij de naam van de eerste aeon niet kunnen uitspreken. Wil zij veilig door het rijk der aeonen heenreizen, dan behoort zij al hun namen te kunnen uitspreken, om hen terug te wijzen naar het land hunner wederkomst. Daarom moet zij het karakter en de trilling van elk van deze aeonen kennen en weten waaruit zij hun macht en hun rijk hebben geschapen, opdat zij hun fundament opbreken zal. De zevenvoudige onheiligheid, gebruik makende van de zeven planeten of demonen, straalt doorlopend in de pelgrim in en maakt hem een gevangene van de 12 aeonen, die hun kracht putten uit de dertiende aeon, waarbinnen de vrijheid heerst om het Licht der Lichten aan te wenden tot een opstanding of tot een val. Iedere pelgrim moet allereerst terugkeren tot achter de sluiers van deze dertiende aeon, waarbinnen zijn innerlijke vrijheid hersteld wordt en hij waarlijk het goddelijke individuum genoemd kan worden. Om deze dertiende aeon te bereiken moet de pelgrim al de twaalf rijken der aeonen doorreizen en hun macht overwinnen, hun naam griffen in zijn boetekleed, zoals de Pistis Sophia leert. Deze aeonengang kan slechts begonnen worden op basis van berouw. Berouw is het gevolg van Inzicht. En Inzicht is het gevolg van harde levenslessen. Allen, die dus aan het begin van deze boetezangen-reis staan, zijn zij die inzicht verkregen hebben, voldoende inzicht om de poort tot de eerste aeon te kunnen openen. Laten wij ons dan verplaatsen in de situatie van de pelgrim, die op basis van berouw en inzicht de poort tot de eerste aeon opent. Wij gaan uit van de gedachte dat u allen de woorden: "O Licht der Lichten, vergeef mij en red mij.... !" 14 III |

op de juiste wijze hebt uitgesproken. Daardoor maken wij binding met onze metgezel en onze boete-zangen worden n grote smeekbede aan Hem en het Licht der Lichten om tot ons terug te keren, opdat het goddelijke Licht ons valse licht zal doven. Zo heffen wij dan onze eerste boetezang aan die ook wel "de mensheidszang" wordt genoemd. Wij herkennen het aanheffen van deze boetezangen eveneens bij de oude Gnostieken, zoals in de Ginza, het heilige boek der Mandeen, de volgelingen van Johannes de Doper. De pelgrim, wiens woorden men kan lezen in de Ginza, roept op een gegeven ogenblik uit: " Ik lachte om de kracht van de planeten, en ik was niet meer bevreesd voor hun macht, want ik ben geroepen tot het Licht der Lichten en de Plaats des Lichts werd mij getoond."

| III

15

IV - EERSTE A EON: DE RAM

Twaalf boetezangen moet de pelgrim op het Pad van Verborgen Wijsheid zingen, twaalf maal moet hij een facet van zijn wezen overgeven aan het Licht der Lichten en het daardoor laten reinigen. De eerste boetezang begint met de overgave van de wil, het moeilijke begin van een smalle weg tot ikversterving of Endura, zoals de middeleeuwse Broederschap der Katharen "de overgave van de persoonlijkheid" noemden. Op basis van wilsovergave groeien in de pelgrim berouw en schuldbekentenis. Hij ziet in ootmoed en devotie zijn enorme schuld in en knielt neder om het Licht te gaan toebehoren. Hiertoe is het noodzakelijk, dat hij begrijpt dat zijn erbarmelijke toestand slechts het gevolg is van zijn eigen vurige wilskracht. Zodra de pelgrim deze wil kan verdeemoedigen, kan laten nederknielen, is hij in staat de eerste boetezang te zingen, want de kracht van de eerste aeon schuilt in de wilssterkte. In de astrosophie leert men dat de eerste aeon vervuld is van de martiale kracht, gelijk dat eveneens het geval is met hen, die gebonden zijn aan het zodiakale teken van Aris (Ram). Het is het gebied waar de vuren met elkander strijd voeren en deze vuurmacht helpt de mens zichzelf na elke tegenslag, steeds weer oprichten, zet hem aan tot arrogantie, tot zelfoverschatting spoort hem aan de wapens te grijpen tot zelfverdediging, en om voor zijn machtige persoonlijkheid een weg te banen. Deze martiale macht vindt direct contact bij de mensen van het sterke wilstype en zij zullen dan ook de meeste moeite hebben om de trilling van de eerste boetezang te vertolken. De Aris-mensen, zij die het jonge groen in de lente door de aardkorst moeten stoten, zijn bezield door daadkracht, door het wilsvuur om door te zetten en door te breken. Dit past bij de lente, waar na een tijd van duisternis en voor-bereiding het tere groen, in een uiterste hunkering naar licht, de aarde moet doorboren. De pelgrim, die dit vuur tot doorbraak in zichzelf voelt branden, zal moeten beschikken over het inzicht van de waarlijke zoeker om de waarheid van deze eerste aeon te kunnen doorgronden. Hij zal, meer dan wie ook, de louterende kracht en de stilte des Lichts van node hebben om zijn polariteit met de kernkracht van deze eerste aeon te verbreken. Verblind door het licht van het valse vuur, wanen deze zoekers zich meestal te verheven en te intelligent om de deemoedige woorden, benodigd voor de verbreking van de macht der eerste aeon, uit te spreken. Zij wenden zich maar al te graag direct tot de tweede aeon, omdat zij diens schijnbare verhevenheid en schoonheid meer vinden passen bij hun vermeende staat-van-zijn. Doch het zal deze pelgrim niet lukken de eerste aeon te doorschrijden en diens naam op zijn boetekleed te schrijven alvorens hij de woorden van de Pistis Sophia heeft kunnen naspreken: "In mijn onwetendheid zag ik het licht van de kracht-met-de-leeuwenkop voor Uw Licht aan, O Licht!" Ieder mens wordt in deze wereld geboren met een sterk zelfbewustzijn, dat slechts gebroken kan worden door harde levenslessen, waarna psychiaters hun best weer doen om dat zelfbewustzijn op te wekken. Heel het aardse natuurorde leven is gebaseerd op het zelf-bewustzijn, het zichzelf handhavende bewustzijn van de menselijke persoonlijkheid. De eerste aeon kunt u vergelijken met de kernkracht van dit aardse natuurorde leven en de kernkracht van de zichzelf handhavende persoonlijkheid, dus: de wil tot leven, de vurige levensdrift. De Pistis Sophia wordt in de chaos gestoten en het eerste wat zij doet, is haar kracht zoeken te herwinnen. Zij valt vanuit de dertiende aeon, het paradijs, tot in de chaos, waar de kracht-met-de-leeuwenkop heerst en zij gaat die licht-kracht verwarren met de machtige Lichtkracht, die zij in de dertiende aeon kende. Beroofd van haar metgezel, die achter bleef in de dertiende aeon, beroofd dus van de "Roos des Harten", de levende oer-herinnering, zoekt zij zich als een blinde een weg door de chaos. Ieder mens op aarde is gelijk aan deze Pistis Sophia. Hij zoekt een uitweg uit die chaos en tenslotte probeert hij zichzelf daarin te handhaven, zijn leven te behouden, zich op te richten en zich te schikken in zijn omgeving. Daartoe heeft hij kracht nodig, lichtkracht, etherkracht, energie, vuur en er blijft hem niets anders over dan zich te voeden uit en met de energie van de bron der chaos: de lichtkracht met de leeuwenkop. 16 IV - Eerste Aeon: De Ram |

Zo wordt de mens gebonden aan deze leeuwenkracht en wordt uit lijfsbehoud zijn dienaar, hij wordt wezensn met die valse vuurkracht. Dit is de fase van de eerste aeon, een fase waarin vrijwel de gehele wereld gevangen ligt. De levenskracht van deze gevallen natuurorde wil zijn energie, zijn zegel en zijn levensbeginsel in de mens verankeren, opdat deze zal groeien en leven volgens de richtlijnen en levens-methoden van de aeonenmachten dezer aardse natuurorde. Volkomen doordrongen van de levenstrillingen van deze machtige eerste aeon zal deze mens nooit een boetezang gaan zingen, nooit ontsnappen aan de overheersing van de zeven duivelen en hun dienaren: de twaalf aeonen. Ieder mens, die aan deze machtige kernkrachten der gevallen natuurorde wil ontsnappen moet beseffen, dat hij hun scheppingsdrift in zich omdraagt als een levensbeginsel! Hij moet weten dat het vuur waaruit hij leeft en zich hier op aarde handhaaft, niets anders is dan het valse vuur van de leeuwen-kracht, dat hem dwingt tot openbaring als een natuurgebonden wezen. Het ontsteken van de onheiligheid van dit vuur, het herkennen van de verschrikkelijke waan, waarin de gevallen mens leeft, is dan ook de eerste stap tot bevrijding. Wij zien dat in de levensgang van de Pistis Sophia gebeuren, wanneer zij de woorden uitspreekt: "Ik wist niet dat het de valse lichtkracht was." Zij erkent haar onwetendheid met betrekking tot het wezen van de aeon. Op dat moment verbreekt zij een magische overheersing, want zij treedt buiten de zelfbewuste wilsvuurkracht van deze aeon. Deze wil de mens juist zelfbewustzijn, zelfverzekerdheid en het eigen weten ingieten en wil de mens losrukken uit de twijfel, die aan hem knaagt door de flauwe echo van de oer-herinnering aan de lichtglans der eeuwigheid. Hij wil uit deze mens elk verlangen naar de woorden: "O Licht der Lichten, vergeef mij en red mij" branden. Hij wil dat valse vuur dermate sterk aanwakkeren dat de mens daarin zal ondergaan. Er moet niets meer overblijven van de droom over het goddelijke bestaan, van het visioen over het ware Tehuis. De mens moet wezensn worden met de valse vuurkracht en hij moet n van hen worden, n van de natuurgebonden aeonen-trawanten. Om deze zijnstoestand te verifiren behoeft u slechts om u heen te zien. Het overgrote deel der mensheid ligt gevangen in de kracht van deze eerste aeon en de oer-herinnering sterft bij allen; de drang naar goddelijk weten wordt gedoofd of omgebogen. Op alle mogelijke manieren wordt ieder overblijfsel van dat goddelijke vuur vernietigd, hetzij door humanisme, hetzij door kunst, hetzij door religie, hetzij door maatschappelijke belangen. De mens iets in de plaats geven voor zijn oer-herinnering, de leemte opvullen, is de beste methode om ervan verzekerd te zijn dat hij slachtoffer wordt van de negatieve aardse machten. Zo worden de natuurgebonden aeonen, de imitators nooit ontmaskerd en keert de mens nooit terug tot achter de sluiers van de dertiende aeon, waar hij het goddelijke Licht der Lichten wederom helder en sterk schouwen kan. Deze mens blijft staan binnen de magische ring der aeonen, binnen de ring die Saturnus nog versterkt door zijn eigen ring van het "tot hiertoe en niet verder. Binnen deze ring mag de mens alles doen, alle religies beoefenen, behalve in deemoed en ootmoed het Licht der Lichten naderen en woorden van berouw zingen, die de binding met dat Licht hernieuwen. De gevangen mens is door deze gevangenschap altijd te herkennen aan zijn geboorte-type, aan het stempel van zijn eigen specifieke aeon of demon. In de Oosterse astrosophie vergelijkt men deze eerste aeon met het "ontbreken van Vidya", het ontbreken van de ware kennis en wijsheid. Innerlijke onwetendheid houdt de mens gevangen en zolang hij deze onwetendheid niet erkent en niet belijdt, zal hij het rijk van de eerste aeon niet achter zich kunnen laten. Daarom is de magische macht van de eerste aeon voor de Pistis Sophia verbroken wanneer zij haar onwetendheid erkent: "Vergeef mij, o Licht, want ik heb het niet geweten!" U kunt dat bij uzelf nagaan.

| IV - Eerste Aeon: De Ram

17

Wanneer wij verstard zijn in de eigen overtuiging en niet bereid zijn open te staan voor de opbrekende werkingen der waarheid, integendeel, deze waarheid negeren en ons verschuilen achter de schijn-waarheid van de eigen mening, dan zullen wij nooit kunnen spreken: "Vergeef mij, want ik was onwetend." Dan leven wij nog uit de waan van het eigen natuurgebonden weten en wij zijn daarvan overtuigd, volkomen vervuld van de trilling van de kracht van de eerste aeon, die ons dit zelfbewustzijn en dit eigenwijze weten bijbracht. Als een opgeblazen ballon, vol met kennis en vermeend weten, worden wij moeiteloos door de machten van de eerste aeon voortgedreven. Dit overkomt niet slechts de materile mens, gebonden aan de kennis en bezit van deze wereld, neen, deze waan van de eerste aeon treffen wij ook aan op het spirituele niveau. Waarheen wij ons ook bewegen binnen het raam van de natuurgebonden aeonen, deze volgen ons overal! Zij veranderen hun uiterlijk en passen zich bij ons aan. Er is geen ontsnappingsmogelijkheid dan hun twaalf rijken te doorschrijden en hun kernkrachten te overwinnen, hen als dienaren aan ons te binden en hun naam in ons kleed te schrijven. Zo wij spiritueel willen worden en op zoek gaan naar geestelijke voeding, verandert de aeon zich om onzentwille en openbaart zich op spirituele wijze, doch altijd aanknopend bij de verlangens en gevoelens van ons ik, van ons natuurgebonden wezen, want hij kan nooit de hunkering van de ziel bereiken! De zelfhandhavende drift van de eerste aeon voedt de hunkering naar weten in de mens en hij vult de zoeker met spirituele kennis, met leringen, met bespiegelingen, totdat deze zich overbelast gevoelt en geen hunkering meer heeft om verder te zoeken. Dan komt de spirituele waan. De waan van het gearriveerd zijn, zich een ingewijde of gevorderde gevoelen, kortom, de mens zwelgt wederom in zelfverheerlijking en zelfbevrediging, in zelfoverschatting en zelfbewustzijn, echter nu met een spiritueel tintje! Zulk een mens wendt zich minachtend af van de sleutel tot bevrijding, die steeds weer begint met de woorden: "O Licht der Lichten vergeef mij en red mij..." Het innerlijke heiligdom ligt in deze pelgrim toegesloten en de sleutel om de poort van dit heiligdom te ontsluiten wordt af-gewezen. Zij, die de leringen kennen en de filosofie bestudeerd hebben, treden het voorportaal tot het innerlijke heiligdom binnen, terwijl zij menen het heilige reeds betreden te hebben! Zij staan slechts voor de gesloten deur tot het heiligdom en staren naar de uiterlijke vorm. Niets dan waan omhult hen, niets dan waan verhardt hen, niets dan waan misleidt hen. Weest daarom gewaarschuwd, gij, die uw voet wilt zetten op het rad van verborgen wijsheid. Zolang deze sleutel niet in uw handen ligt, zolang de eerste woorden niet op de juiste wijze uitgesproken worden, houdt de eerste aeon u onlosmakelijk vast, wat u ook ondernemen wilt. En zij, die de waan van de eerste aeon herkennen, die hun knien willen buigen en de woorden uit gaan spreken, zij zijn dubbel gewaarschuwd, want zij betekenen een gevaar voor de aeonen-machten, want zij kunnen hen ontsnappen! Hul u daarom in de glans van de gouden sleutel en laat deze woorden als een doorlopende zang in uw hoofd, hart en wil opklinken: " O Licht der Lichten, vergeef en red mij, want ik ben onwetend." Zo u erin slaagt deze woorden uit te zingen, als een gebed, als een boetezang, gezegend zijt gij, want het Licht snelt op u toe, en bewijst u zijn genade!

18

IV - Eerste Aeon: De Ram |

V - EERSTE AE ON: D E RAM II

Het gevangen liggen in de heerschappij van de eerste aeon, die van Mars en Aris, waarbinnen de wilsdrift heerst, betekent dat de mens niet op zoek gaat naar het Licht der Lichten, maar dat hij zich volkomen laat misleiden door de waan van zijn eigen wilskracht. Deze mens vinden wij op alle niveaus in de wereld. Wij treffen hem in de politiek, in de humanistische bewegingen, in de kunst en in de religie. Hij is de mens die opgaat in zijn eigen weten en stikt in zijn eigen zelfgenoegzaamheid. Hij is vastgelopen in zijn doelstellingen en waant zich - op zijn eigen gebied - gearriveerd. Deze zijnstoestand wordt een tragedie, daar deze mens niet meer te bereiken valt door het Licht der Lichten. Om zichzelf open te breken moet hij allereerst door een grote hoeveelheid ervaringen heengejaagd worden, voordat hij tot enig besef van zijn toestand komt. Zodra deze mens de benauwenis gaat ondergaan van zijn levenssituatie, doordat de aeonen hem tot aan zijn uiterste kunnen gebracht hebben, komt er beweging in hem. Verdrukking, harde ervaringen, tot het uiterste van zijn inspanningen voortgedreven worden, betekenen voor deze mens: een noodtoestand. Een situatie waarin hij zou kunnen gaan bidden. De top van de zelfvoldaanheid moet door deze mens dikwijls bereikt worden om te ontdekken dat al zijn vergaarde kennis, al zijn weten eigenlijk resulteerde in, zoals de middeleeuwse Rozekruisers zeggen: "de som van alle weten is dat ik niets weet." Deze ervaring is het begin van de grensoverschrijding tussen de eerste en de tweede aeon. Het opgeblazen ik zakt als een ledige ballon in elkaar en de kandidaat ontdekt zijn eigen onvolkomenheid. Ieder spoor van zelfgenoegzaamheid, iedere trots, iedere vorm van superieure ik-centraliteit is een binding aan de eerste aeon. Zolang de kandidaat deze binding nog bezit kan hij niet verder gaan. Het vermeerderen van filosofische kennis kan hem niet bevrijden van deze binding, integendeel. Iedere vermeerdering van intellectuele kennis betekent een ver-sterkte binding. Met deze kennis komen wij in het ruk van "Avidya" en wij vergeten "Vidya", zoals de Oosterse leringen zeggen. Het zich concentreren van het hersenbewustzijn op spirituele dingen betekent niets, bezien in het proces der dertien boete-zangen. Het bestuderen van filosofie wordt tijdverspilling, wanneer men waarlijk de verwerkelijking wil ingaan. Binnen het spel van de eerste aeon kent men vele schakeringen, vele verleidingen en bezigheden, die de schijn hebben van spiritualiteit, doch in werkelijkheid de serieuze kandidaat slechts willen afhouden van zijn doel. Het mediteren over de universele leer, over de goddelijke liefde, het spreken en discussiren over de waarheid en het afwegen van de voor- en nadelen van allerlei godsdiensten, is een amusant tijdverdrijf binnen het rijk van de eerste aeon. De geraffineerde waan spiegelt de mens allerlei imitaties der spiritualiteit voor, opdat deze zichzelf zal kunnen bedekken met een uiterlijk kleed van schijn-spiritualiteit, waarin hij zich wel zal voelen. Zo tracht de eerste aeon de zoekende mens in te kapselen in zijn methoden, voordat deze de werkelijkheid van zijn toestand doorziet. Het overgrote deel der mensheid ligt geketend aan de waan van deze eerste aeon, die zich beweegt van het materile tot op het spirituele vlak Heel die verzameling van religies, van kunsten en interessante wetenschappen, behoort tot dit eerste aeonen-rijk. De eerste aeon zet de mens aan tot levensdrift op het horizontale vlak. Hij moet het levensvuur, de energie van deze mens roven, neerbuigen in de stof, zijn denkkracht binden en zijn hart-werkzaamheid nagelen aan doeleinden in de wereld. Zijn wil, die magische kracht, moet gekluisterd worden aan de offerdienst binnen de werken van deze wereld. | V - Eerste Aeon: De Ram II 19

Zolang de mens zijn levenskracht verliest aan de werken der wereld, zal hij geen kracht meer overhouden om zich vrij te maken voor het zingen van zijn boetezangen. De eerste aeon is er slechts op gericht de mens in onwetendheid te houden met betrekking tot een mogelijke verlossingsweg uit de wereld tot in het Godsrijk. Mocht deze mens eventueel iets ontdekken, iets gaan weten, dan moet dit weten verstarren tot de dode letter. De kennis Gods, de "Vidya" is uit de leer der wereld-religies weggevloeid en hun leiders bedriegen zichzelf met hun schijn-weten, de Avidya van het arrogante hersenbewustzijn. Zouden zij waarlijk kunnen spreken: "O Licht der Lichten, vergeef mij, want ik ben onwetend", dan zou er beweging komen in de verstarring. De waan van de eerste aeon zal echter ook in de religie zijn top bereiken en dan zal de climax komen, van buitenaf, als een explosie, die de waandronken leiders uit hun verdoving wakker schudt. De ontstellende, op Avidya gebaseerde, arrogantie van de eerste aeon zal door de kosmische wetten gebroken worden, die alle leven en dood binnen deze natuurorde in hun wieling besloten houden. Het kristalliseren binnen de eerste aeon heeft de mens tot een zoutpilaar gemaakt, waarin het levende water tot een harde materie is geworden. Het werk van de kandidaat, die de boetezangen zingen wil, begint dus met de dikwijls zo subtiele bedriegerij van de eerste aeon te onderkennen. Hij moet waarlijk van binnenuit kunnen spreken: "de som van alle weten is dat ik niets weet." Zo er Vidya in deze mens omhoogwelt is dit niets anders dan het aloude weten van de ziel, want hijzelf kent niet en weet niet. Hij is slechts gevoelig voor de kennis die de ziel hem toefluistert. Vidya zet de kandidaat aan tot eenvoud en bescheidenheid en verandert hem in het tegendeel van de mens die in de eerste aeon gevangen ligt. Pronk en praal worden hem vreemd. Uiterlijk vertoon kent hij niet. Deze bescheidenheid, die voortkomt uit de Vidya, de aloude kennis der ziel, schenkt de kandidaat bewustzijnsverruiming en innerlijke rijkdom. De imitatie-bescheidenheid van de eerste aeon, die deze kandidaat verleiden wil, brengt niets anders dan leegte en het parasiteren op de wijsheid van anderen. De eenvoud, voortkomende uit het hanteren van de gouden sleutel, schenkt de kandidaat de openheid des harten en de rechtschapenheid, die voortvloeit uit het waarachtige zijn. Hij, die de waan afwijst, kan niet meer liegen. Hij, die de waan afwijst, imiteert niet. Hij, die de waan afwijst, spreekt geen ijdele woorden. Hieruit volgt dat deze kandidaat een nieuw fundament smeedt waarop hij als een rots in de branding staat. Hij staat dan gegrondvest in Vidya, in de stroom van wijsheid, en hij herkent alle schijn-schoonheid van de werken der eerste aeon. "O Licht der Lichten, uit wie en tot wie mijn Licht komt, vergeef dat ik deze kracht, deze valse lichtkracht wiens vuur loeit als een orkaan, voor Uw Licht aanzag! Vergeef mij en help mij want ik ben onwetend! O mijn Licht, ik geloof in u, tot aan het einde van mijn dagen zal ik u loven en u dank-zeggen." Dit is de houding van hem die zich bevrijden gaat uit de greep van de eerste aeon. Hij verbreekt het contact tussen hem en deze aeon-trawanten. Zo wordt deze kandidaat ongrijpbaar. Zijn ik verheft zich niet meer tot een eigenzinnig heerser, maar het ik ligt neergeknield in de eenvoud, de bescheidenheid en de straling van de gouden sleutel. Slechts de waarachtige wijze durft de eenvoud te aanvaarden, zo zegt een Oosters woord. Eenvoud wil niet zeggen: domheid of leegheid, maar eenvoud is het afwijzen van alle schijn-waarheid, van alle overtollige kennis, van alle uiterlijke waan, en van alle holle frasen. Eenvoud is het kleed der ziel en slechts de eenvoud vermag de straling der ziel door te laten. Op zijn jacht naar de waarheid draagt de mens altijd weer het Ik als overwinningssymbool mede in zijn banier. Het zoeken van de mens gaat altijd uit van het Ik en hij zoekt overal genoegdoening voor dat Ik. 20 V - Eerste Aeon: De Ram II |

Daarom komt hij in de meeste gevallen op een plaats terecht waar dit Ik zich veilig gevoelt, waar het Ik bevrediging vindt en waar het niet geconfronteerd wordt met dat gehate kruis. dat de verlossingswerkelijkheid hem op de schouders wil leggen. Zodra de kandidaat het kruis der ik-versterving aanvaard, bestaat er geen genoegdoening meer voor het Ik, geen streling van het zelf, maar slechts de hunkering der ziel telt dan nog. Het zwijgen van dit zoekende ik stelt de kandidaat in staat de grens van de eerste aeon te overschrijden. Erkenning van schuld, zoals de eerste boetezang aanduidt, is een vorm van verbreking, van ik-verbreking. De zoekers in de wereld, die nog enige gevoeligheid bezitten, herkennen de waarheid van dit kruis, van dit endura der Katharen (zoals deze middeleeuwse Franse broederschap genoemd wordt) en daarom zien wij deze mensen zo dikwijls vluchten voor deze onontkoombare werkelijkheid. Zij storten zich in schone leringen, zij reizen overal heen, zij gieten zich vol met leringen, zij blijven zoeken of er niet een ndere oplossing mogelijk zou zijn! Het kruis, het endura, de verwerkelijking der verlossingsleer, hangt doorlopend als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de waarachtige zoeker. Zolang de oer-herinnering levend is, drijft deze de zoeker voort tot aan de grens, tot aan de "ring tot hiertoe en niet verder", en dan zal wederom het kruis voor hem gereed staan. Hij, die de eerste boetezang vermag te zingen, houdt niet op met zoeken, maar hij klimt voort op de zoekersladder, en hij gaat onderzoeken hoe hij dat kruis opnemen en naar Golgotha dragen kan. Hij gaat tot aan de laatste minuut door met het ontmaskeren van de aeonen. Er is nooit stilstand op deze weg door de aeonen, maar er is een voortdurende opklimming tot aan de poort van de laatste aeon. Zijn zoeken beweegt zich niet horizontaal, maar verticaal. Het grootste gevaar is de kristallisatie binnen een bepaalde sfeer, een bepaalde gevangenis. Iedere doorbraak naar een volgende aeon brengt een ander vergezicht. De kandidaat wordt innerlijk rijker, wijzer, verdiepter. En bij iedere nieuwe doorbraak kan de kandidaat slechts stamelen: "O Licht, vergeef mij mijn onwetendheid, want uw vergezichten zijn onmeetbaar!" De eenvoud van deze woorden mogen de balsem worden voor uw ziel!

| V - Eerste Aeon: De Ram II

21

VI - EERSTE A EON: DE RAM III

Iedere kandidaat die uit de valse leeuwenkracht leeft, negeert het zingen van de eerste boetezang. Deze zang is voor de, door de eigen wil bezeten kandidaat, een grote irritatie, een belachelijkheid. Hij wil zich liever direct tot de tweede aeon wenden, want deze trekt hem veel meer aan. Niettemin kan niemand de eerste-boetezang overslaan en zo worstelt vrijwel geheel de wereld in de greep van deze eerste aeon, zonder enig verlangen zich aan deze eerste aeonenmacht te onttrekken. Integendeel, overal bespeurt men hoe de mensheid zich het in de greep van deze eerste aeon comfortabel heeft gemaakt en er niet naar taalt de gang door de volgende aeonen te maken. Het niet willen zingen van een boetezang, een schuldbekentenis, drijft de mens tot een compromis met de trawanten uit de eerste aeon. Religie, kunst en wetenschap, oorspronkelijk drie mogelijkheden om de mensheid tot bewustwording te brengen, werden bij de toestand binnen de eerste aeon aangepast en zij gingen op ge-raffineerde wijze het goddelijke imiteren. De leeuwenkracht bereikte in deze drie godsgaven zijn culminatie, zijn meest geraffineerde imitatie om iedere mogelijke zoeker terug te houden van de thuisweg. In de religie werd het occultisme de meest geraffineerde vorm van imitatie en de grootste versterking van de macht der eerste aeon-trawanten, want, zo suggereerde men de kandidaat: "Zonder de boetezang te zingen, zonder verootmoediging en zonder het belijden van de eigen onwetendheid, kun je ook de doortocht bewerken." In het occultisme wordt de mens op dusdanige wijze aan "Avidya" gebonden, dat hij eeuwenlang niet meer daaraan ontsnappen kan. Het kruis, het endura of de ondergang van het eigen "ik" door middel van de barmhartigheid en de genade des Lichts, wordt geheel afgewezen, want de eigen wil, zo denkt men, is eveneens in staat tot het grijpen van de zielemacht. De verdieping van de val in de chaos wordt hier bewaarheid. Dit is het streven van de trawanten uit de eerste aeon, de mens het kruis laten afwijzen, hem bepalen bij de eigen wil en de eigen macht. Men ziet de greep van deze eerste aeon ook duidelijk in de middeleeuwen weerspiegeld, toen de Katharen (de Franse middeleeuwse gnostici) het "endura", de Ik-versterving, opnieuw tot de mensheid brachten als een mogelijkheid tot ziele-verlossing. Direct waren de dienaren der imitatie gealarmeerd en stelde alle mogelijke methoden in het werk om dit Kathaarse endura volkomen in een verkeerd daglicht te plaatsen, opdat de mensheid niet de juiste opvatting zou vernemen. De Katharen vormden voor de imitators een werkelijk gevaar. Nog tot op de dag van vandaag meent het overgrote deel der mensheid dat het Kathaarse endura niets anders was dan een mystieke zelfmoord, een religieuze exaltatie. Op deze wijze verdoemde men het innerlijke Christendom, dat de weg van Bethlehem tot aan de kruisdood op Golgotha verwerkelijken wil, tot een uiterlijk dogma. Zodra er in de wereld een leer geboren wordt, die de waarheid omtrent de verwerkelijking der zieleverlossing bekend maakt, snellen de trawanten van de eerste aeon naderbij om deze waarheid in de kiem te smoren. In deze Aquarius-tijd, waarin zovelen gebukt gaan onder de geboorteween van een nieuwe idee, van een innerlijke ver-lichting, of van een universele Waarheid, wordt de mensheid rijp voor de bekendmaking van het enduristische beeld der Katharen, maar de eerste aeon, het valse wilsvuur der kosmos en zijn trawanten zijn op hun hoede. Er wordt hard gearbeid aan een imitatie-leer, overal worden dienaren van de valse leeuwenkracht opgeroepen tot activiteit en zij geven een prachtige imitatie van het endura, of vullen de handen der mensen met indrukwekkende wonderen, opdat de mens vooral niet nadenken zal! Onze tijd wordt gekenmerkt door de strijd om de zielen. Velen zijn bezig te ontwaken, men ontdekt de schijn-leringen, de misleiding, de onwaarheid, hoewel men nog niet de eigen onwetendheid ontdekt heeft. 22 VI - Eerste Aeon: De Ram III |

Juist het ontdekken van de onwetendheid stimuleert de mens tot het verdiepen van zijn kennis, van "Avidya", waar het occultisme zo prachtig bij aansluit. Het bereiken van de hoogste sport op de ladder der ontwikkeling betekent tevens dat de mens mr uitzicht krijgt en dat hij ontdekt dat het voor hem liggende landschap niet zo schoon is als hem gesuggereerd werd en als hij in zijn zelfbewustheid geloofde. Hieruit spruiten de hedendaagse ontdekkingen voort omtrent de vervuiling en de onbewoonbaar wordende atmosfeer van de aarde. Het bestijgen van de ontwikkelingsladder ging ten koste van de aarde-planeet, gelijk alles in deze wereld bereikt wordt ten koste van iets anders. De mens is echter een zeer eigengereid schepsel. Teleurstelling brengt hem dikwijls tot tegenactie en zo wenst hij niet van zijn eindelijk verworven kroon afstand te doen, maar zoekt hartstochtelijk naar oplossingen, compromis, die hem in staat zullen stellen zijn verworven bezit te behouden, terwijl daarnaast de oplossing van het probleem bereikt kan worden. Overal om u heen kunt u bemerken hoe de mens, op alle gebied, zoekt naar een oplossing, een uitweg, want hij heeft het aller-uiterste van de imitatie bereikt. Daarom is deze tijd rijp voor een Johannesche leer, - zoals men ook de Kathaarse leer Johannesch noemde. Een leer waarin de mens zelf bewijst dat er een waarheid en een oplossing of verlossing is, zonder negatieve of schadelijke gevolgen. Dit kan hij niet anders doen dan door de boetezang der eerste aeon te zingen, door: erkenning van de eigen onwetendheid; belijdenis van de eigen schuld; het uitdragen van de eenvoud, zowel uiterlijk als innerlijk. Hij moet deze, door het verlies van de eigen wil bezeten mens, bewijzen dat onwetendheid en erkenning van innerlijke armoede geen teruggang betekenen, maar integendeel het begin van een regeneratie. De gearriveerde hedendaagse mens schaamt zich voor onwetend en innerlijk arm te worden aangezien. De woorden: onwetendheid en armoede hebben een zeer onaangename bijklank verkregen, omdat men ook deze woorden tot een uiterlijk begrip veroordeelde. "Zalig zijn de armen van Geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen", zo staat er in de Bergrede. Deze geestelijke armoede wordt door de mensheid afgewezen, zij verrijkt haar uiterlijke geest (haar hoofd) en zo wordt zij tot de rijkaard die zijn eigen armoede niet onderkent. Geestelijk arm zijn wil in de Bergrede zeggen: het ontbreken van intellectuele overlast en het volledig erkennen van de spirituele onwetendheid van de arrogante ik-mens. Het vergaren van theologische kennis (Avidya), en het onder-wijzen van Gods woord op basis van universitaire graden, bewijzen reeds hoezeer de mens "de armoede des geestes" mis-verstaat en hoezeer hij zich schaamt om "arm" genoemd te worden. Deze schaamte is tot een dekmantel geworden waarachter de leegte zich verbergt. Aan deze waan mededoen betekent de dood binnen de begrenzing van de eerste aeon, ook voor de kandidaat die zich een "gnosticus" noemt. Gnosticus zijn betekent afstand doen van iedere speculatie met het "ik" en dus met de eigen waan. De valse schaamte over de eigen onwetendheid met betrekking tot de ziele-wijsheid, is altijd een goede aanleiding om de kandidaat wederom te verstikken in de waan-spiritualiteit. Zijn onwetendheid zal altijd door deze trawanten worden toe-gedekt door de rijkdom van de uiterlijke vormen, opdat noch hij, noch zijn medestrevers de innerlijke armoede zullen onderkennen en belijden. Zodra de kandidaat de verstikking der uiterlijke rijkdommen afwijst, wordt hij een gevaar voor de eerste aeon en men zal trachten hem tot een verstotene te maken, tot een bespotte, een eenzame die onder hoongelach zijn eerste boetezang gaat zingen. Deze beproevingen kunt u duidelijk nalezen in het Evangelie van de Pistis Sophia. De kandidaat die zich durft te vertonen in zijn innerlijke armoede, in de naaktheid van zijn niet-weten en de eenvoud van zijn boetekleed, wordt tot een bespotting gemaakt! Men lacht om zijn nederigheid, om zijn boete en men besmeurt zijn boetekleed, terwijl men hem tracht te verblinden door de eigen rijkversierde gewaden. Dit is het punt waarop vele pelgrims struikelen.

| VI - Eerste Aeon: De Ram III

23

De eigen nederigheid wordt hun tot een obsessie en heel het eigen ik komt in verzet, zodat men gauw gaat grijpen naar de aan-geboden uiterlijke rijkdommen aan kennis, macht en zekerheid. Velen vallen hier wederom in het occultisme, in een dogmatisch geloof, waarin uiterlijke organisaties veiligheid verzekeren. De pijn van het herkennen van de eigen armoede was hen te veel, te smartelijk. Het opleggen van het kruis vervulde hen reeds met zwakte! Maar in deze eerste aeon is dit juist de opgave voor de kandidaat: offerande van de eigen superioriteit, die het sterkste in het mentale ik zetelt. Het is voor de Aquarius-mens, de supermens der moderne tijd, een onoverkomelijke opgave, want zijn gehele zelfbewustzijn ligt juist in dit brein. Daarom verschuilt hij zich in al die uitwegen, leringen die geen zelf-offerande vragen, maar hem zoet houden met ndere mogelijkheden, die alle aansluiten bij zijn superieure ontwikkeling. Hij speelt verstoppertje met zichzelf. Hij wil God benaderen via de kennis die hij vergaard heeft en daarom neemt hij deze God gevangen in een theologisch begrip, dat hij in uiterlijke klanken omvatten kan. Nu hij niet tot God kan en wil gaan, dwingt hij God tot hem te komen. Dat denkt hij tenminste. Deze theologische God kan hij begrijpen, hij kan hem ontleden, vernietigen, prijzen, vervloeken, en hem aanspreken als zijn gelijke! God is voor deze mens ontdaan van Zijn onuitsprekelijke naam. Hij bezit een naam, die de mens op alle mogelijke manieren uitleggen kan. Daarom wordt er van de gnostieke kandidaat gevraagd dat hij de onwetendheid omtrent deze naam wederom erkent. De Schepper van het Al moet wederom buiten de sfeer van het eigen "ik" geplaatst worden. Al deze belachelijke, en toch tragische pogingen om God te vinden, doen de mens zich hoogst kundig gevoelen, terwijl hij vergeet dat hij de erbarmelijke gevangene is van de waan der eerste aeon. De kandidaat, die de grens van deze eerste aeon wil passeren, zal moeten wennen aan de ontluistering. Zijn ik zal alle smarten moeten doorleven, die er te vinden zijn, want het vuur van het ik wordt hier aangetast. Zolang het "ik" weent en klaagzangen aanheft, kan de ziel haar stem niet doen horen. Zolang het "ik" huivert van angst of schreeuwt om genoeg-doening, kan de ziel niet ontwaken. Zolang het "ik" nog trilt van levensverlangen en hoopt op de uit-verkiezing, kan de ziel niet Het leven belijden. Zonder deze ziel zullen de boetezangen niet gezongen kunnen worden! De waan, de grote imitatie in deze eerste aeon, kan slechts doorstoken worden door drie ziele kwaliteiten: eenvoud - nederigheid - rechtschapenheid. Deze rechtschapenheid doet de kandidaat de verlossende woorden spreken: "O Licht der Lichten, verberg Uw Aangezicht niet voor mij, want hier ben ik, een nieteling, een bespotte en ik heb U niets anders aan te bieden dan mijn geloof in U!" Mogen de trawanten u pijnigen tot aan het uitroepen van deze woorden.

24

VI - Eerste Aeon: De Ram III |

VII - TW EEDE AE ON: DE STIER

Zodra de kandidaat ingezien heeft, dat in het rijk van de eerste aeon de hoogmoedswaanzin overwonnen moet worden, verruimt zijn inzicht en keert hij zich van het ego af om zich te wenden tot de mensheid. De overwinning van de eerste aeon betekent dan ook het "zingen van de mensheidszang". De machtige overheersende kracht van de wil wordt onder-geschikt gemaakt aan een andere aeonische macht, de mystificatie. Vermoeid en uitgeput door de strijd tegen de waan verlangt de kandidaat nu naar rust en vooral naar harmonie en geborgenheid. Methodisch grijpen de tweede aeon-trawanten de kandidaat in dit verlangen aan en zenden hem schone voorstellingen, verlicht door de bedrieglijke, demonische glans van Venus. Er is slechts een begin gemaakt met de aeonengang; de kandidaat heeft zich opgericht op het bewustzijn van zijn menswaardigheid en de verbeten strijd om macht en bezit en de dwingende wils-begeerte zijn geluwd. De mens krijgt inzicht in de modderpoel waarin hij leeft. Hij amuseert zich niet meer met zich rond te wentelen in de modder, maar hij wil zich verheffen tot schone verten, hij wil idealen zien, beloften horen, kortom, de mens gaat verlangen naar een hogere vibratie, maar zij, die deze tweede-aeon mens willen overheersen, behoeven slechts illustere beelden op te roepen voor zijn geestesoog om hem tot lucratieve werken te verleiden. Deze kandidaat heeft ontdekt, dat hij anders is dan de massa en door deze ontdekking schenkt hij zichzelf zekerheid en een schijn-aureool van uitverkorenheid. De tweede aeon wordt vol verwachting en hoop binnengegaan, en het overwinnen van de waan bracht een tijdelijke doorbraak. De grauwe sluiers zijn een ogenblik vaneen geweken en de kandidaat krijgt uitzicht op een nieuwe verte. In die toestand gevoelt hij zich optimistisch en hij kan uitroepen: "Mijn God, er is toch niet slechts de waan! Er is hoop! Er is waarheid! " Dat is de situatie van de tweede aeon-mens. Op de zekerheid van de geschouwde verten bouwt hij zijn vertrouwen en zijn geloof. Vol moed, doorzetting en in een overwinningsroes snelt de pelgrim op de poorten van de tweede aeon toe en veronderstelt, dat hij beschermd wordt door een besloten ruimte van heerlijkheid en licht, waarbinnen slechts hij vermag te leven. In die fase ontmoet hij de tweede aeon-trawanten, die hem kennen als geen ander. Die zwakke plaatsen in zin pantsering onderscheiden en de innerlijke gemoedsgesteldheid van de kandidaat doorzien. Vol raffinement sluiten zij aan bij zijn hunkering en zijn ver-voering en spiegelen hem schone voorstellingen voor, beelden die louter licht en heerlijkheid schijnen te zijn! Helaas, de beginnende pelgrim binnen de tweede aeon doorziet de misleiding nog niet. Zijn verlichting was tijdelijk, het land aan de andere zijde van de Jordaan, werd slechts in een flits geschouwd, waarna de overwinningsroes en de emotionele vervoering hem binnen de poorten van de tweede aeon doen insluimeren. In deze sfeer zal hij moeten ontwaken, hoewel de trawanten dit zullen trachten te voorkomen. De wil is veranderd binnen deze tweede aeon, hij heeft zich ver-borgen in de emotie en zweept de hunkering en de begeerte naar het bereiken van de schone verten op. Er is slechts n gedachte in deze kandidaat: hij moet dat geschouwde land binnenkomen. Hij heeft het gezien; hij is zeker van zijn zaak en nu moet hij daar binnengaan! Met alles wat in hem is belevendigt hij de herinnering aan het land der verten, hij wil die herinnering niet verliezen. Hij verankert het beeld in zijn denken, zijn gevoelen en zijn willen. Het wordt n met hem en het verandert niet. Terwille van dit beeld kan deze pelgrim alles offeren. Hij dwingt zichzelf tot arbeid, tot offering, tot alle werken, die hem juist lijken om het doel te verwerkelijken. Niemand kan hem de zekerheid omtrent het geschouwde land ontnemen. | VII - Tweede Aeon: De Stier 25

Hij neemt het licht en het land der verten gevangen in een vorm, waaraan hij houvast bezit. De zekerheid mag deze mens niet verlaten, hij wil de zekerheid niet opgeven. Hij staat niet toe dat iets of iemand hem het fundament, waarop hij meent te staan, ontsteelt. Deze situatie zal de pelgrim op het pad der verborgen wijsheid kunnen herkennen! Krampachtig klemt deze mens zich vast aan een bepaalde toestand, aan een lichtflits, die in de loop der tijden en door de ervaringen verworden is tot een uiterlijke vorm, opgebouwd en genspireerd door de emotie, de wil en de hunkering van deze kandidaat. Om de herinnering aan de beroering des lichts bouwt hij een vesting heen, waarmede hij leeft, waarin hij woont, waarbinnen hij zich zeker van zichzelf gevoelt. De trawanten der eerste aeon schateren! Hij, die meende de waan te hebben overwonnen, vergooit zichzelf nu aan een schijnlicht, uit angst nogmaals in de onzekerheid en de leugen terecht te komen. Men gaat deze mens volkomen, maar op een geheel andere wijze, uitputten, dan binnen de eerste aeon! Hij zal bezeten worden van n idee, hem ingegeven door de tweede aeon-trawanten: "Mens, werk! Doe al het mogelijke om het licht dat je schouwt te verdienen. Offer veel, schenk bezittingen weg. Wees goed en streef naar het schone beeld, dan zul je eeuwig in deze heerlijke, droom-verwekkende toestand vertoeven." Herkent u misschien in uw eigen leven deze situatie? Deze ervaring moet de mens bewustzijn schenken van wat hij zoekt, op wien hij vertrouwt en welk doel hij volgt. De Taurus-trawanten binnen deze aeon willen de mens hecht en sterk in de aarde funderen, maar zijn denken moet vol zijn van schone beelden. Zo wordt hij een noeste werker, n die geen enkele arbeid schuwt om zijn doel te bereiken. In de tweede boetezang kunt u lezen hoe de Pistis Sophia n en al aanbidding, n en al lofgezang en verheerlijking is. Hierdoor wordt zij gereinigd van de oude trillingen der eerste aeon, en de gevolgen van de verbeten strijd worden uitgedaan. Haar brein sluit zij af door de oude, helse vuurkracht uit de eerste aeon, zij negeert die vuurkracht en sluit zichzelf op in de Venus-misleidingen des harten. Door haar loftuitingen en verheven zangen meent zij het Licht te kunnen vermurwen om zich blijvend aan haar bekend te maken. Bovendien is zij bereid offers te brengen, vlijtig te werken, zichzelf moeite te getroosten. Zij meent de ideale levenshouding te volgen om de velden der harmonie te kunnen bewonen. Doch zij heeft de les van deze aeon nog niet ontvangen. Hij zal met bloedige letters in haar hart worden geschreven en de Pistis Sophia of de pelgrim zal tot in alle vezels van zijn wezen de lering gaan verstaan. Hij moet ervaren dat eerzucht en streven, noch noeste vlijt en hardnekkige volharding hem van het bezit des Lichts verzekeren. Hier moet hij leren, dat het geestelijke licht, de trilling van het absolute niet te verkrijgen zijn door aardse werken, noch door aanbidding. Het Licht is geen beloning voor noeste vlijt en de uit vrees ge-boren trouw. De kandidaat moet breken met de in de wereld normale opvatting dat op goede werken altijd de beloning zal volgen! Het zelfbedrog, zich concentrerende in de idee: "Als ik mijn best doe en zoveel mogelijk van mijn bezittingen wegschenk (echter zonder daar zelf door benadeeld te worden), dan zal het Licht mij wel aannemen", moet worden herkend. Deze pelgrim moet zijn zelf geschapen mystificatie, waarbij hem het engelengezang rond de heerlijke beloning reeds in de oren klinkt, bewust doorsteken. Hij moet de moed opbrengen om de misleidende Venus-beelden uiteen te scheuren, en ontdekken dat hij zichzelf laat uitbuiten door een fata morgana, waardoor de vitaliteit uit hem wegvloeit. De veronderstelde beloning na de volbrachte werken achtervolgt deze mens en zal hem opjagen en het uiterste van hem vergen, daar hij van binnenuit wordt gedreven door de emotionele bezitsdrift, geprojecteerd op het imitatie-beeld des lichts. 26 VII - Tweede Aeon: De Stier |

Deze imitatie is voor hem tot een gouden kalf geworden en hij koestert zichzelf in de stralingen, n en al aanbidding voor zijn schepping. Er kan hem niets meer gebeuren, zo meent hij. Hij werkt, hij doet zijn best, hij offert van zijn bezittingen, hij is een prima mens, die zeker de beloning in ontvangst kan nemen. Doch naast hem gaan al die anderen, die lanterfanters, die niet merken en niet offeren, die menen dat het Licht om niet geschonken wordt! Zij zijn de verlorenen! Zo vleit hij zichzelf en herheft zich op zijn fundament van onaantastbare zekerheid. Dat is typisch de Taurus-misleiding. Een weide vol heerlijk gras, een koesterende zon, een veilig hek om de eigen plaats, wat zou er kunnen gebeuren? Waarom verder kijken, hoger klimmen, andere methoden zoeken, andere mogelijkheden beproeven? Is hier niet alles goed en zeker, en is hij niet ijverig? Het is begrijpelijk dat het ontwaken binnen deze aeon voor deze pelgrim een catastrofe zou kunnen worden, zo hij geen bewustzijn zou bezitten. De realiteit van de tweede aeon is voor zijn verbijsterde blik als een bom-explosie! Hij ziet niet hoe hij de waan overwonnen hebbende, niettemin valt in de grote misleiding der mensheid: De spirituele eerzucht! "O Licht," zo blijft hij zingen, "ik geloof in U, ik dank U, en lof zij U." Maar hij vergeet te beginnen met de woorden: "Waar zijt Gij, Licht? Verberg Uw Aangezicht niet voor mij. want ik ben arm en beangst en Gij alleen zijt het, die mij kunt redden." Zij, die de mensheidszang hebben aangeheven, moeten op hun hoede zijn, dat deze eerste overwinning hen niet verblind door de overwinningsroes, en zij zich op deze labiele basis als een god verheffen. Want juist zij, die de mensheidszang aanheffen en menen de waan te hebben doorzien, zij zullen de werkelijkheid moeten aan-vaarden, zonder verborgen angsten en de vlucht in de schijn-zekerheid en de schijn-spiritualiteit, waarbinnen schijnschoonheid de straling des Lichts tracht te imiteren. Gelijk Venus de morgenster en de avondster wordt genoemd, maar nimmer de zon les levens kan vervangen. Hier, in de Taurus-aeon schijnt zij verblindend in de vroege morgen der aeonengang, waardoor de pelgrim meent het Aurora des Lichts te hebben gevonden!

| VII - Tweede Aeon: De Stier

27

VIII - TW EEDE AE ON: DE STIER II

In het rijk van de tweede aeon klaagt de Pistis Sophia: "Zij hebben al mijn licht geroofd en mij geheel en al omringd. Zij wensten al mijn licht weg te nemen en mijn kracht te bewaken." Dit is typisch de situatie in de tweede aeon. Door mystieke overgave en de zelfbevredigende verrukking van de werkheiligheid, plengt de pelgrim voortdurend innerlijke lichtkracht op het altaar van de natuur-aeonen. De trawanten van Authades omringen hem voortdurend en trachten hem in die negatieve toestand te houden en zo kunnen zij hem doorlopend beroven met als resultaat dat, op het ogenblik van ontwaken binnen de tweede aeon, de pelgrim zich krachteloos gevoelt. Hij kan dan werkelijk met de Pistis Sophia uitroepen: "Alle schepselen van Authades hebben mij van mijn lichtkracht beroofd!" En zij zeiden tegen elkander: "Het Licht heeft haar verlaten, laten wij haar overweldigen en alle Licht van haar nemen!" In deze zijnstoestand bezit de pelgrim dikwijls niet meer de kracht en de weerstand om zich tegen de scheppingen van Authades te verzetten, indien hij niet zou beschikken over de oer-herinnering, die vage, maar nog levende trilling van het Licht der Lichten. Daarom is de ene opgave in deze tweede aeon: afstand doen van de werkheiligheid, zich niet uitputten met nutteloze werken, met loftuitingen aan het waan-licht. Op geen enkele wijze moet deze mens verleid worden om licht-kracht te storten op het altaar van de kracht-met-de-leeuwenkop, want deze mens heeft zijn innerlijke Lichtkracht meer dan ooit nodig, namelijk om van de materile zekerheid over te springen op de onzichtbare zekerheid des Lichts, die hij reeds via de ziele-intutie heeft ontdekt. Hij moet breken met de halsstarrigheid binnen deze aeon, een fanatisme dat gebaseerd is op vrees voor de werkelijkheid. Hij wil zo graag eerst een fundament in de materie bezitten, voordat hij zich tot dat abstracte Licht der Lichten wendt! Dit is de kern-belemmering binnen deze aeon. De pelgrim moet hier inzicht krijgen in de tweede misvatting omtrent het Licht der Lichten. Hij moet gaan beseffen dat zijn noeste vlijt hem niet dichter tot dat Licht brengt, maar hemzelf streelt, de eigen dynamiek streelt, en dat hij slechts uit zelfgenoegzaamheid veronderstelt, dat het Licht der Lichten hem wel zal accepteren. Hij moet echter verstaan dat materile werken het Licht niet nader brengen, net zo min als gemakzucht en luiheid. Beide uitingen zijn vormen van zelfbevrediging en hebben niets uitstaande met de spirituele opgave binnen de tweede aeon. De pelgrim moet echter de hier zo sterk in hem gewortelde gedachte: "Door hard werken berf ik de gaven des Lichts" vol-komen vernietigen. Daarmede is gezegd dat hij hier een principe van de tijdelijke natuurorde uit zichzelf moet uitbranden. Het streven naar bezit, naar gemak, naar comfort en veiligheid moet niet vereenzelvigd worden met het zichzelf bekwamen op het pad van verborgen wijsheid. Hoe dikwijls gebeurt het dat de pelgrim de dagelijkse levens-normen verlegt naar een spirituele weg. Er zijn twee wegen: een horizontale en een verticale levensweg en bij alle pelgrims komt het moment waarop deze twee wegen elkander snijden en zich van elkander verwijderen. Het overgrote deel der religieuze groeperingen combineert de instinctieve bezitsdrift met de hunkering naar Lichtkracht. Er is slechts n overeenkomst: de mens die iets verwerven wil moet zich offers getroosten. Dit is op beide wegen het geval. Zij, die nooit wenend ter nederzaten kennen de aanrakingen des Lichts niet in de materie, zij kennen de voldoening van de over-winning niet. 28 VIII - Tweede Aeon: De Stier II |

In ieder natuurgebonden mens leeft in meerdere of mindere mate de bezitsdrift en vele vooraanstaande, wereldomvattende religieuze bewegingen speculeren op dit menselijke instinct. De mens binnen de tweede aeon komt speciaal tegenover deze natuurlijke neiging te staan. Het is de beproeving om dit aanzicht der natuuraeonen te leren overwinnen. De valstrikken in deze aeon liggen op het gebied van de dikwijls bewust door de angst aangewakkerde onwetendheid van de pelgrim. Zijn wilsdrift slachtoffert hem niet, zoals in de eerste aeon, maar zijn diep begraven angst omwille van het bezitsverlies. Hij kent het ware doel van het Licht nog niet, en zo hij dit doel ergens vermoedt, verbergt hij zich in de schone schijn, om de werkelijkheid te kunnen ontlopen. Om zichzelf zekerheid te verschaffen bouwt hij voor zichzelf een lichtkasteel, zoekt zo een plaatsvervanger voor het grote Licht der Lichten, dat hij zou moeten schouwen. Het is hem bijna onmogelijk zich los te maken van die ingebeelde zekerheid, in de stof, in de geest. Hij zoekt het compromis door een vereniging van zijn handelingsleven en zijn emoties. Hij is bereid vele werken te doen, als hij maar met heel zijn hart dat zo schone schijn-licht mag aanbidden. Als hem maar niets van zijn zo aanbeden zekerheid wordt ontnomen! In deze aeon beweegt de waan zich op het emotionele gebied, terwijl hij in de eerste aeon voornamelijk in het denken verborgen bleef. Zo zingt de pelgrim zich de schijn-schoonheid en de schijn-spiritualiteit binnen, zijn vastbeslotenheid richt zich op het funderen van een ideaal, waarin hij zich niet meer vergissen wil. Hij laat zich door niemand van zijn eigen overtuiging afleiden, hij houdt halsstarrig aan de eigen zekerheid vast, omdat dit voor hem de enige mogelijkheid is om zichzelf te handhaven! Zou hij deze zekerheid verliezen, nu, terwijl hij nog staat in de aanbidding van de schijn, dan zou hem niets meer overblijven dan leegte! Hij is nog niet klaar gekomen met het bewuste afscheid van heel die zelf opgebouwde schijn-wereld, waarin het zelf geschapen licht zijn godheid vormt. Daarom noemt men deze tweede boetezang: de bewustheidszang. Deze pelgrim moet zich bewust worden van zijn waarachtige doel. Is dat doel in het oorspronkelijke Lichtland gelegen, of bevindt zich dat doel op aarde, omstraald door schijnlicht? Want deze verdwaasde, door de trawanten van de tweede aeon bedrogen pelgrim, dnkt te kennen. Deze veronderstelling maakt hem tot een trouwe aanbidder van de Authades-macht. Het is heerlijk te kunnen spreken uit een zekerheid, uit een vast-omlijnd en aanbeden bezit. Maar zij, die door de historie de ketters en de zoekers worden genoemd en uit wie de wijzen en de grote boodschappers der aarde zijn opgestaan, hebben hun innerlijke rijkdom verworven doordat zij de twijfel in zijn meest verheven vorm hebben leren kennen. De twijfel is het begin van de opwaartse of van de nederwaartse beweging. De onaantastbare zekerheid leidt tot de verstening. Zelfs de grootste wijze beweegt zich innerlijk door van open-baring tot openbaring te gaan en daardoor zijn eigen mening steeds weer te herzien en te corrigeren. Zolang de mens groeit naar het Licht is er nooit een alles om-vattende zekerheid. Deze zekerheid is er pas wanneer de mens In het Licht der Lichten teruggekomen is. Er is maar n zekerheid, die de zoeker mag bezitten: De aanwezigheid van het innerlijke Lichtatoom, en zelfs dit kan hem ontnomen worden. Iedere wijze, iedere ketter heeft de moed gehad en zal deze moed steeds weer moeten opbrengen om de grond onder zijn voeten aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen. Deze ketterse instelling betekent de innerlijke vrijheid en is altijd een bedreiging voor elke dogmatisch religieuze groepering. Binnen de Pistis-Sophia-gang mag er geen dogma zijn. Zij beweegt zich in innerlijke vrijheid en kan daardoor vllen of verder gaan, maar zij zal nooit verstenen. Iedere verharding stoot haar uit de beweging der aeonengang en zij treedt daardoor buiten het spirituele bevrijdingspad. De waarlijke spirituele pelgrim binnen de tweede aeon zal, gelijk de serieuze ketter, spreken:

| VIII - Tweede Aeon: De Stier II

29

"Neem mijn zekerheid, Heer, en maak mij tot de armste der armen, tot n die geen steen heeft om zijn hoofd op neder te leggen! En toch, in deze beproeving, zal ik U loven, Heer, mijn Licht!" Hier wordt de pelgrim beproefd of hij in staat is zijn eigen doel te vergeten, in staat is zijn ijverig arbeiden daarvoor na te laten en of hij dan de bodemloze angst, die deze mens bespringt, in de ogen kan zien! Of hij waarlijk "arm en bezitloos" tegenover het Licht der Lichten durft te staan. In overgave en vertrouwen. De macht van de tweede aeon heeft momenteel vele mensen, die de waan van de maatschappij doorgrond hebben, in zijn macht. De waan werd doorstoken, onbewust, zonder enig bewustzijn te bezitten omtrent een bepaald doel. De maskers werden afgerukt! En nu komt men geforceerd, onbewust, de tweede aeon binnen en valt in de emotionele waan en de "onthechting" die de tweede aeon instraalt. De mens reageert echter op een totaal negatieve wijze. De "onthouding" die de bewuste pelgrim binnen deze aeon praktizeert duidt op een uitroeiing van alle aanzichten van de bezitsdrift, ook op spiritueel gebied. De negatief ingestelde mens, die zich opgenomen gevoelt in de aversie tegen de waan, intellectueel en nu ook emotioneel, vlucht in de meditatie en de droom. Hij onthoudt zich van de daad, in de materie, maar ook van de waarlijk spirituele daad der onthechting. Hieruit komt gemakzucht voort, het rustig liggen luieren in de weide en loeien, gelijk de stier. Of hij moet geketend worden, de halsstarrige door bezitsdrift opgejaagde Taurus, f hij ligt in de weide vadsig te herkauwen. De Oosterse astrosophie spreekt van de "onthouding" binnen de tweede aeon en daarmede wordt gezegd dat de pelgrim hier wordt geconfronteerd met het niet-doen, een werkzaamheid die door de onbewuste mens totaal verkeerd wordt verstaan. De door werkheiligheid bezeten pelgrim praktizeert deze "onthouding" door zich te onthouden van elke andere gedachten-stroom buiten hem. Hij klemt zich vast aan het "zijnde" en wenst niet kennis te nemen van het "niet-zijnde". Hij wil zich "onthouden" van de werkelijkheid buiten zijn eigen denkleven en wenst slechts te zien, wat hij wil zien. een ieder die anders denkt, anders reageert en mogelijk een gevaar betekent voor zijn schijn-zekerheid wordt genegeerd, bespot of scherp gehekeld. De besloten zekerheid vertoont zich aan deze pelgrim in al zijn openbaringsvuren, gelijk de waan in de eerste aeon. De onthouding ontaardt in de beslotenheid in het eigen denken en het zich onthouden van ruimer inzicht, andere ideen en leringen. De onbewuste gelovige, de angstige en op de materie ingestelde mens, vervalt dikwijls in deze begrensde zekerheid, in religie, kunst en wetenschap. Zij gaan spreken en getuigen uit beelden, voorstellingen, die niet waarlijk bestaan, zij mnen slechts deze waar te nemen. Mogelijk hebben zij gemeend, in een opperste vervoering, het Licht te ervaren en nu klemmen zij zich aan deze gewaar-wordingen vast, tot in het oneindige daarover sprekende, dat Licht lovende, niet verder denkende, niet verder ziende, niet verder zoekende. Uit deze mensen komen veel gelovige mystici voort. Mensen, die slechts een God aanbidden, en dat is hun God. Buiten hun God is er niets, buiten hun geloofsovertuiging ligt die poel van zwavel, waarin de zondaren kermend omkomen! Hieruit volgt ook die bekende dogmatische instelling: "geloof je niet in onze God, dan ben je verdoemd, een ketter!" Een overtuiging die alle dogmatisch religieuzen trouw aanhangen. Deze tweede aeon schept autoritaire, dictatorische, religieuze leiders en tevens slaafse horigen. De autoritaire dictator is de slaaf van zijn inbeelding en de horige de slaaf van zijn dictator. Het is slechts een kwestie van accent verplaatsing. Beiden worden bezeten door de fantomen van hun scheppingsdrift, zo de Taurus-eigenschap op hun eigen wijze uitbeeldende. De stier was toch immers altijd het symbool der vruchtbaarheid? 30 VIII - Tweede Aeon: De Stier II |

De waan volgt de Pistis Sophia op de voet, maar de levensangst volgt haar eveneens. Al die geconcentreerde kracht van de twaalf aeonen volgt ons op onze weg uit de chaos en zij zijn als kameleons, die zich aan-passen aan hun omgeving, aan onze instelling van het moment. Om deze tweede aeon als een overwinnaar achter zich te laten, moet de pelgrim gaan staan in het ledige, in de volkomen spirituele onthouding, in het beeldloze, vormloze, in een speciaal aanzicht van het Niet-Zijn. Men kan zich de hemel niet inwerken, noch de hemel inkopen, hoezeer vele religieuze bewegingen dit ook beweren. Geest en stof zijn twee levensstromen. en zij zijn niet met elkander te verenigen, niet door financile offeranden, niet door materile werken, niet door zelfbevredigende arbeidsdrift. De geest blijft ongrijpbaar voor de stof. Slechts de belangeloosheid telt in het geestelijke leven. Zodra de pelgrim de instelling van de belangeloosheid als gave erlangt benadert hij de geest dichter. In deze tweede aeon moet de pelgrim, bezien vanuit het ik, een enorme sprong in het duister maken. Hij moet slechts afgaan op zijn ontluikende bewustzijn en op zijn intutieve gave, die nog summier is ontwikkeld. Deze bewuste pelgrim zal de stem van de intutie helder gaan vernemen, zodra hij zich onthoudt van die bezeten, fanatiek gerichte inspanning. Dan kan hij zich in de stilte richten op de zuivere schoonheid van de innerlijke werkelijkheid en een nieuwe wereld ontsluit zich voor zijn ogen waarbinnen de mensheidszang tot een koor van stemmen wordt en hij zich bewust gaat worden van een ruimere "wereld" rondom hem. Dan gaat het mensheidslied over in het bewustzijnslied en gehuld in de trillingen van dit lied wordt de demon van de angst verdreven en zal deze pelgrim de diepte van de spirituele onthouding in vrede en vreugde tegemoet gaan.

| VIII - Tweede Aeon: De Stier II

31

IX: TW EEDE AE ON: D E STIER III

Gelijk de mensheid in het Taurus-tijdperk gebonden was aan de aanbidding van het gouden kalf, zo is de mens in de tweede aeon instinctief verbonden met een mystieke aanbidding van een schijngod, die hem doet verzinken in de ingebeelde spiritualiteit, terwijl zijn handen krampachtig de materie omklemmen. Daarom krijgt in deze aeon de kandidaat een zeer harde zweep-slag, opdat hij ontwaken zal uit zijn dromerijen, uit zijn ver-meende veiligheid en zijn zelf geschapen schoonheid, die niets anders zijn dan een weerspiegeling van de eigen verbeelding en het onbewuste verlangen. Door middel van de zeven demonen of planeten straalt er in elke aeon een vals licht, waardoor hij iedere keer opnieuw geplaatst wordt voor zijn eens gemaakte fout: het zich overgeven aan het aeonen of leeuwenkrachtlicht. Geen enkele serieuze kandidaat behoeft echter de zweepslagen der ervaringen te vrezen, zolang hij zichzelf vasthoudt aan de herinnering der lichtimpulsen, die hem steeds weer door de zwaarste beproevingen hebben heen geholpen. Daar waar de kandidaat zijn misstap blijft erkennen, daar blijft dit Licht hem terzijde en helpt hem door de meest geraffineerde valstrik ken heen. Deze situatie is duidelijk te herkennen in de boetezangen van de Pistis Sophia: zo looft zij het Licht, n en al vreugde zijnde, zo is zij verblind door duisternis en wanhoop, en bespringt haar de vrees al haar oorspronkelijke Lichtkracht te verliezen, daar zij zonder dit Licht gelijk zou worden aan de trawanten van Authades, die haar omringen. De angstdemon heeft in de kandidaat vele aanzichten en hij is niet te vernietigen door het overwinnen van enkele aeonen, maar hij gaat mede tot aan de dertiende aeon, en iedere keer verandert hij van uiterlijk, al naar gelang het wezen van de te doorschrijden aeon. De angstdemon neemt het gezicht aan van het eigenbelang van de aeon. En zo worstelt iedere kandidaat met deze angst, die het levenselixer van de aeonen-trawanten bevat. Mystieke overgave betekent altijd een offerande van innerlijke energie, van zenuwether en zielekracht. Daarom trachten in de tweede aeon de trawanten de kandidaat in deze toestand te houden. Er zijn in de wereld vele groeperingen die zich in de greep van de tweede aeon bevinden en zich zelf staande houden door de mystieke offeranden, die de aangeslotenen plengen op het altaar van de ingebeelde spiritualiteit. Iedere mystiek-occulte magische beweging wordt in leven ge-houden door de zenuw-ethertrillingen, die uit de verbondenen gextraheerd worden via hun verbeelding, en door hun onbewuste verlangen naar zekerheid en bescherming te stimuleren. Daarom klaagt de Pistis Sophia in de tweede boetezang: "Zij hebben al mijn licht geroofd en mij geheel en al omringd. Zij wensten al mijn licht weg te nemen en mijn kracht te bewaken." De kandidaat die in de tweede aeon tot bewustzijn komt, gevoelt zich plotseling krachteloos, beroofd van een innerlijke veerkracht, die hem verder zou moeten leiden. De trawanten der leeuwenkracht bemerken dit en zeiden tegen elkander: "Zie, het Licht heeft haar verlaten, laten wij haar overweldigen en alle licht van haar nemen." In de zijnstoestand waarin hij verkeert, bezit deze kandidaat niet de kracht om zich tegen de aanvallers te verzetten, zo hij in zich-zelf niet die onuitwisbare Herinnering aan het Licht zou bewaren! Daarom zullen allen die zich de tweede aeon onrechtmatig ingeforceerd hebben, onder de aanvallen van de trawanten der aeonen neervallen en hun licht verliezen en worden gelijk de hen omringende machten. U kunt dit aan de hand van velerlei voorbeelden herkennen. De mens die door wilsforcering in de mystificatie van de tweede aeon binnendringt, vleit zichzelf met de gedachte: "Ik heb de materie vaarwel gezegd en mij tot de geest der dingen gewend, want ik mediteer vlijtig en kan tot in het rijk der lichten schouwen door middel van mijn derde oog." De onthechting die deze mensen praktizeren is schijnbaar, want de grove materie heeft slechts de plaats afgestaan aan de abstractie, waaraan deze mens zich vastklampt en die hem door niemand ontnomen kan worden. 32 IX: Tweede Aeon: De Stier III |

Hij bijt zich vast in de beelden, die hij schouwt en die hij nooit zal verloochenen, daar dan de zekerheid die hij meent te bezitten zou wegglijden en hij geen vaste grond onder zijn voeten meer zou gevoelen. Deze mens is de keiharde abstracte materialist en doet in zijn strijd om bezit en eigenbelang niet onder voor de uiterlijke materialist, die vecht voor zijn levenszekerheid. De tweede-aeon kandidaat kristalliseert in de waan en de bezitsaanbidding, zodra hij getracht heeft via zijn wil de aeonen-gang aan te vangen. De ijver voor het zo geliefde doel kan dan verstarren in het gevecht om een innerlijk bezit, waarbij de onbewogenheid in de stromen der tegengestelden nooit gerealiseerd kan worden. In deze Aquarius-era is een duidelijke tegenreactie merkbaar op de intensieve werking van de tweede aeon die zovele mensen in zijn macht houdt. Men gaat nu vluchten in de materile onthechting, waarbij een beeldenbezit in de abstractie het gebrek aan materieel bezit moet vergoeden. De instinctieve hunkering naar schoonheid, volmaking, rust en harmonie eindigt in een egocentrische inkapseling, waarbij de mens zich niet meer bekommert om de medemensen, doch waar hij slechts zichzelf uitleeft in de eigen begeerten. Allen die zo hun wil forceren om een aeonengang te doorschrijden zullen, zo zij te laat tot inzicht komen, bemerken dat zij hun wilskracht verloren hebben en energieloos terneder zitten, ge-worden tot een protest tegen iedere activiteit, omdat de angst hen de ledematen verlamt. Met deze demon strijdt de Pistis Sophia in de tweede aeon, waar zij moet leren los te komen van alle bezit, van alle zekerheid en alleen te bouwen op het innerlijke licht der herinnering. Zij gevoelt zich balanceren op de rand van de afgrond tussen waan en werkelijkheid, tussen zekerheid en het bodemloze Niet-Zijn, dat zij met haar "ik" niet doorschouwen kan. Daarom is haar door de nood gedwongen uitroep: "Want Gij zijt het, o Licht, in wiens Licht ik geloofd heb en op wiens Licht ik van den beginne vertrouwd heb!" Zij wil met al haar kracht getuigen dat zij niet gelooft in dat valse licht, dat haar in deze tweede aeon zo overmatig wordt getoond. Neen, zo zegt zij, op Uw Licht heb ik van den beginne vertrouwd! Zij staat zo dicht aan de afgrond dat zij de donkere diepten kan ontwaren en de zuigkracht van de "grond beneden" kan gevoelen. Deze drempel der onthechting is voor de natuurgeboren mens ontzettend moeilijk om te overschrijden, want met het loslaten van de materile en waan-spirituele zekerheid zijn zijn levens-voorwaarden gemoeid. Het gaat er niet slechts omdat de mens afscheid moet nemen van financile en maatschappelijke zekerheid, want velen hechten geen waarde aan de fundamenten dezer maatschappij, maar hier komt het er op aan dat ieder mens, al naar zijn eigen bewustzijn, loskomt van datgene waarin hij in dit leven hecht. En dat kan materile zekerheid zijn, maar ook een spiritueel comfort, waar hij door de loop der jaren in opgegroeid is. Ieder mens bouwt zijn zelfbewustzijn op het fundament van de n of andere zekerheid. Breekt men die zekerheid af, dan verliest hij zijn zelfbewustzijn en daarmede tast men de kern van het ineigen menselijke wezen aan. Bezitsdrift ligt zo dikwijls verborgen achter schone schijn en doet zich kennen in allerlei vormen. De kandidaat zal vanuit de tweede aeon volkomen arm, en dat betekent verstoken van alle voornoemde zekerheid, de derde aeon moeten binnengaan, wil hij slagen in de aeonengang. Niemand kan zich zelfverzekerd en zelfbewust op de borst slaan, zo hij kennis neemt van een universele leer en meent die leer te verstaan, want iedere kandidaat op de weg-terug profiteert van een microcosmische erfenis, die het resultaat is van zijn voorganger in de micros. Daarom is bescheidenheid de eerste vereiste voor de kandidaat op deze aeonengang, want alles wat hij bereikt, is de vrucht van de bijstand van het Licht der Lichten en kan nooit toegeschreven worden aan zijn eigen capaciteiten. Een zielebegaafdheid is een genade en geen verdienste. Slechts de natuurgeboren, door zijn verstand benevelde mens, spreekt over verdiensten, omdat hij zich met zijn wilskracht en zijn eigenbelang en energie voortgevochten heeft op een levens-weg, de schade die hij berokkende niet schouwende. | IX: Tweede Aeon: De Stier III 33

Daarom is het woord van de wijze zo schoon: "Ik mn vernomen te hebben.....", en dan vertelt hij de intutieve wijsheid die opgetast ligt in de ziel. Want de oren van de kandidaat kunnen slechts menen iets te vernemen en zijn mond kan daarvan slechts gebrekkig getuigen, want alles wat zich in de vorm uitdrukt is een slechte weergave van de volkomenheid der goddelijke beelden. Wanneer de kreet om verlossing, zoals wij die door alle boete-zangen heen bij de Pistis Sophia waarnemen, niet meer uit u omhoog stijgt, dan kunt u ervan verzekerd zijn dat u naast de weg-terug staat en dat u zich slechts bezig houdt met uiterlijke waarnemingen, die een mentale ontspanning vormen, maar waarbij de ziel zich niet beweegt. U wordt dan op deze universele weg, die slechts door de grote zielen alleen bewandeld kon worden, een schertsfiguur, tragisch en lachwekkend. Hij, die ophoudt met trachten, glijdt weg in de drab der aeonen-trillingen en hij, die meent zelf de wegterug te kunnen bewandelen, zonder gedragen te worden door de ziele-impulsen, die de binding tussen het innerlijk en het Licht der Lichten bevestigen, is een arrogant en armelijk schepsel, dat de begrenzing van het eigen verstand en het eigen kunnen nog niet heeft afgetast. Slechts zij, die kunnen spreken: "Slechts Gij, O Licht der Lichten, Heer der Heirscharen, bezit mijn hart!", hebben een kans op de overwinning, zo deze woorden levend blijven in hun bloed en medebewegen op de klop van hun hart, dat het leven door hun lichaam stuwt. Want zij, die deze woorden, naar de diepte van hun bewustzijn, niet doorgronden, ook als zij de toppen van alle kennis beklommen hebben, zijn bestolen door de aeonen-trawanten en missen het eerste Licht. Moge u zich dit realiseren wanneer u de weg van kennis en bezit bewandelt!

34

IX: Tweede Aeon: De Stier III |

X - DERDE AEON: DE TW EEL ING

Zoals een kandidaat op het Pad van ziele-wedergeboorte, zo worstelt de Pistis Sophia zich door een reeks van beproevingen heen en deze vormen een 12-voudige confrontatie met het eigen zelf, met de machten en krachten van het "ik" en met de kosmische heersers die dat "ik" regeren. Twaalf maal moet de pelgrim een overwinning behalen, wil hij de 12 lichten van zijn microcosmische hemel voeden gaan uit een volkomen andere Lichtkracht. Twaalf karaktertypen moeten ieder 12 aeonen overwinnen, waaruit de 144.000 uitgeredden samengelezen kunnen worden. Ziet u dit getal 144.000 vooral niet letterlijk, maar ziet u het als een verbinding van de 12 met de cirkel der eeuwigheid. Iedere keer opnieuw trachten de dienaren van de leeuwenkracht de kandidaat terug te trekken in hun levensbaan, terug te voeren tot hun materile levensniveau. Reden tot de machtige overwinningskreet heeft de pelgrim pas, wanneer hij ten eerste: de twaalf aeonen heeft overwonnen, ten tweede: achter de sluiers van de dertiende aeon is binnengegaan, ten derde ook deze dertiende aeon heeft verlaten, om op te gaan in de eerste Hoge Aeon der Gnosis. Iedere kandidaat, die voor dit moment juicht en zich op de borst slaat in zelfovertuiging en eigenwijsheid, bewijst niets van het alchemische proces der omzetting te hebben verstaan, evenmin als van het mysterie van het Evangelie van de Pistis Sophia. De waarachtige kandidaat, zoals ook in het Scheikundig Huwelijk van Christiaan Rozekruis is na te lezen, zal het pad knielende, in samenspraak met het Licht der Lichten beginnen. Vergeet de kandidaat deze houding, dan is hij reeds gevangen genomen door de aeonenkracht, en is de weg, die hij meent te gaan, slechts een waan-pelgrimage geworden. Aan het levenspatroon van een kandidaat herkent men zijn verbondenheid met een bepaalde aeon en dat is geen reden tot schaamte, want iedere pelgrim heeft zijn eigen worsteling op een Pad van terugkeer. Bedenkelijk wordt het pas wanneer de mens zich gaat verdiepen in de eigen problematiek en daardoor zodanig in beslag wordt genomen, dat hij het doel uit het oog verliest. De individuele belemmeringen zullen door een spirituele kandidaat worden herkend en door hem worden overwonnen. Daarom is het pad van de Pistis Sophia een voor de kandidaat herkenbaar pad en haar worstelingen kunnen hem tot een lering en een raad zijn. Zo betraden wij met haar de oorden van de eerste aeon: Aris en Mars, waar de waan ons in al zijn facetten tegemoet trad. Volkomen verloren door de glans van het leeuwenkracht-licht stortten wij ons daarin, menende dat het het Licht der Gnosis was. De zondeval is een feit geworden. De mens staat "buiten het Licht" en gaat zich nu door de duisternis voortbewegen op zijn innerlijke herinnering aan dat licht. Deze herinnering is de enige Lichtverbintenis. Aangevuurd door de wilskracht (de leidende macht binnen de eerste aeon) forceert deze mens zich tot een schijnbare hoogte, en tot een schijnbare zekerheid. Hij beklom zelfverzekerd de protserige troon en waande zich een koning, een geroepene in een wereld van onwetenden en mis-leiden. Zo werd de waan een levensnoodzaak. Totdat deze waan door een reeks van harde ervaringen en leringen werd doorbroken en het waarachtige gelaat van de eerste aeon achter de coulissen te voorschijn kwam en de kandidaat tegen-grijnsde. Op dat moment worden de eerste woorden van de dertien boetezangen uitgeroepen: "O Licht, O Heer der Heirscharen! Vergeef mij dat ik het Licht van de kracht-met-de-leeuwenkop voor Uw Licht aanzag." Na vele innerlijke smarten en ondervindingen wordt de Pistis Sophia, de kandidaat, uit de ketenen van de eerste aeon bevrijd er kan zij de sfeer van de tweede aeon, van Taurus en Venus, binnengaan | X - Derde Aeon: De Tweeling 35

Op basis van berouw en inzicht begint zij dan deze tweede aeon-trawanten tegen te treden in overgave, zonder verzet. Doch de afgunstige eerste aeon-trawanten vervolgen haar tot aan de poorten van de tweede aeon, en murw geslagen door de strijd laat zij zich in de aanvang willoos wikkelen in de stralingen van deze tweede aeon-trawanten, die haar vervullen met de hunkering naar aanbidding, met halsstarrigheid en de zekerheid door een arbeidsadoratie. De komende beproeving voert haar tot op de bodem van het eigen zelf en tot in de spelonken van de verborgen waarheid. Nu de Pistis Sophia de waan zo smartelijk heeft doorschouwd, verlangt zij naar de rust van de schoonheid, naar boetedoening voor hetgeen zij misdaan heeft en naar de sterkte der zekerheid. De smartelijke ervaringen binnen de aeonen-van-de-waan voeren haar onbewust tot zelfbescherming, doch nu op een geheel andere wijze dan voorheen. Zij zoekt zichzelf te verbergen achter de gewaarwording van het de Licht, achter de aanbidding tot dat Licht en zichzelf te plaatsen op de zekerheid van de Lichtaanwezigheid, die haar uit de aan-vallen van de eerste aeon heeft gered. Zij zou dat Licht willen loven en prijzen, zichzelf daaraan willen opdragen en ervoor arbeiden en het dienen. De tweede aeonkrachten sluiten direct bij dit verlangen aan en spinnen haar in binnen het web der mystieke aanbidding, hullen haar in haar eigen gedachtenwereld omtrent dat Licht en voeden haar op zulk een wijze met schijn-lichtkracht. Daarin gevoelt de Pistis Sophia, de kandidaat, zich gelukkig, zolang niets de schijn-schoonheid vaneenrukt. De liefde der Gnosis, de zweep des Vaders, zal de waardevolle kandidaat echter zodanig voortjagen, dat de gebeurtenissen zich rond hem opstapelen als een karikatuur der vermeende schoonheid, zodat hij wordt gedwongen op zoek te gaan naar de kern van zijn schone beelden. De onwerkelijkheid zal hem zo nabij worden gebracht, dat hij ten-slotte zal uitroepen: "Velen beschouwden mij als een dwaas, doch Gij waart mijn machtige toevlucht! Gij zijt mijn Verlosser, o Heer! En daar ik in U geloofde, bespotten de archonten der aeonen mij en zeiden: Zij heeft haar mysterie niet kunnen volbrengen! Gij zijt mijn redder en verlosser, Gij zijt mijn mysterie, o Licht!" Als de pelgrim volkomen gevangen ligt in de machten van de tweede aeon, dan lijkt het inderdaad of "hij zijn mysterie niet kan volbrengen". Hij lijkt lamgeslagen in die krachten rovende omarming van de aeonenmachten, die hem een schijn wereld van schone licht-spiegelingen voortovert, terwijl hij innerlijk een en al hunkering is naar het Licht. In hem is nog slechts een begrensd denkvermogen, een begrensd gevoels- en handelingsleven. Hij leeft in een vacum, waarbinnen slechts ruimte is voor de eigen mening, en de mening van hen, die dezelfde beelden aan-bidden. Door deze muur van mystificatie breekt geen enkele lichtstraal van buitenaf door, want heel het leven en streven zijn op n doel gericht: de eigen beelden dienen, daarvoor arbeiden, en voor al niet losbreken uit dit aanbeden patroon der eigen verzinsels. Dit is de negatieve inwerking van Venus, de bewerkster van het "kleine geluk", die de kandidaat vriendelijk, charmant inspint. Totdat, van binnenuit, een Lichtstraal bij hem doorbreekt. Dit Licht heeft hij in zichzelf bevestigd toen hij de eerste aeon overwon en nu kan dit innerlijke Licht hem gaan waarschuwen De Gnosis, het Licht der Lichten zoekt zich een weg tot deze mens vanuit het innerlijk. De intutie wordt aangesproken. Zo de kandidaat reageert, zullen zijn woorden vol van schrik en verbijstering zijn: "Mijn mond was vol van verheerlijking, maar laat mij niet in de chaos tot aan de voleinding van mijn tijd, verlaat mij niet, o Licht! Want alle schepselen van Authades hebben mij van mijn gehele Lichtkracht beroofd en mij omringd. Zij wensten al mijn Licht weg te nemen en mijn Kracht te bewaken.!"

36

X - Derde Aeon: De Tweeling |

Deze mens gevoelt zich dus waarlijk in een gevangenis en hij komt tot het inzicht dat hij zichzelf verloren heeft in de lofprijzingen, in de aanbidding van het Licht, terwijl in werkelijkheid het Licht der Lichten voor hem niet bereikbaar was. Deze plotseling ontdekte waarheid is hard! Zij komt de kandidaat voor als een vuistslag. Al de heerlijkheid, de schoonheid en de zekerheid worden wreed doorbroken en dan staat hij daar opnieuw als een berooide, een bedelaar aan de Poorten der Gnosis. Maar in deze mens is de innerlijke vonk des Lichts als een steun, een warmtebron, waaraan hij zich vastklemt. Deze vonk verbindt hem met de Kracht van het Licht der Lichten, dat hem dan als een troostende mantel omhult en deze kandidaat de kracht geeft tot het uitspreken van de woorden: "Gij zijt mijn redder en verlosser, Gij zijt mijn mysterie, O Licht!" Als een nieuwe zekerheid, gefundeerd in een nieuwe aarde, geven deze woorden hem de moed om verder te gaan tot aan de poorten van de derde aeon. Het boetekleed is omgeslagen, de eigen werkelijkheid herkent; het hoofd is vervuld van een andere gerichtheid en het hart wordt niet meer beneveld door de emoties van een mystificatie. Wederom is er een aeon overwonnen. 3 Bescheidener, voorzichtiger, wakender, maar vooral sterker dan tevoren, klopt de kandidaat aan de poorten van Gemini en Mercurius. De derde aeontrawanten verwachtten hem reeds en hullen hem in hun sfeer der leugen, doch deze mens is op zijn hoede, want hij kent de vele valstrikken, hij kent de teleurstelling, en hij herinnert zich zijn doorleden smarten en hij verstaat nu de methode om zichzelf te beveiligen tegen de aanvallen der aeonen. Zo is hij binnengegaan in de aeon van observatie, van de beschouwing en de overweging. Zijn voorzichtigheid, die hij als een schild voor zich houdt, wordt voor deze derde aeon-trawanten een wapen in hun aanval. De horizontale inwerkingen van Mercurius concentreren zich en spotten met de innerlijke zekerheid van de kandidaat, hem op-jagende tot de rusteloosheid van het voortdurende wantrouwen . Daarin verbergt de gewonde spirituele, maar overvoorzichtige kandidaat zich en deze, tot zelfbescherming aangewende methode, kan hem tot een oordeel worden! Hij, die dit inziet, herstelle zich!

| X - Derde Aeon: De Tweeling

37

XI - DERDE AEON: DE TW EELING II

Wanneer de Pistis Sophia voor de poorten van de derde aeon aankomt, gevoelt zij zich zwaar belaagd. Er komt zoveel op haar aan en zoveel belagers ziet zij om zich heen, dat haar eerste reactie er n is van bitterheid en wanhoop. "Mogen in nood en duisternis verkeren die mijn licht van mij willen nemen!" Als in een overweldigende en smartelijke herinnering ervaart zij nogmaals haar eigen krachteloosheid tijdens de doorgang van de andere aeonen. Zij ondergaat de wanhoop van de uitzichtloosheid, de intense vermoeidheid en de diepe teleurstellingen en in een typische Mercurius-impuls verschuilt zij zich in de scherpte van haar opmerkingsgave, van haar oordeel en van haar felle aanval: "Mogen zij spoedig in duisternis verkeren die mij pijnigen," In haar is de angst, die tevens gekenmerkt wordt door een zekere verlatenheid. Zij weet niet meer wat te doen en zoekt toch - door het aangeboren zelfhandhavingsinstinct der natuur gedreven - een zekerheid waarop zij zichzelf kan oprichten. Zij twijfelt tussen bitterheid en de afschuw van haar aanvallers en de overgave aan het Licht der Lichten. De Pistis Sophia is nu volkomen opgenomen in de trillingsvelden van de derde aeon, die in haar de twijfel wakker maken. De zekerheid, die zij in de tweede aeon dacht te bezitten, is haar ontnomen en zij staat in al haar povere zielekracht tegenover haar nieuwe aanvallers. Zij zoekt in angst en beven het oude vertrouwde contact met haar eigen zelfbewustzijn; daarnaast beseft zij nu, dat slechts het Licht der Lichten haar helpen kan en zo bemerkt men hoe de pelgrim hier voor een kruispunt komt te staan, aan het begin van een weg die zich in tween splitst. Daarom noemt men in de oosterse filosofie deze fase: de tijd. De kandidaat gaat werken met de tijd; hij zoekt uitstel, speelt met waarden, onderzoekt allerlei overwegingen. Hij is als een Mercurius die zich overal bij wil aanpassen en die zich toch niet laat grijpen, gelijk het Mercuriaanse element: kwikzilver. In deze derde aeon heersen de Gemini-krachten. De pelgrim wil onderzoeken, maar niet in dit onderzoek ver-starren, vandaar zijn dikwijls te oppervlakkige onderzoek. Mercurius schenkt hem licht naar de mate hij zijn levenslessen heeft geleerd, zoals een Hermes de worstelende mens licht en inzicht schenkt in overeenstemming met het bewustzijn van zijn zielekracht. Bezit zulk een mens een bewustzijn of ervaring niet en ontbreekt hem nog de zielerijpheid, niettegenstaande zijn gang door de beide voorgaande aeonen, dan schenkt Mercurius deze mens slechts zijn vluchtigheid, zijn kwikzilverachtige beweeglijkheid en de oppervlakkige verlichting, die hem beletten een diepganger te worden. Vandaar de oosterse benaming: de tijd. De kandidaat moet hier tijd hebben om tot een innerlijke rust te komen, tijd om zichzelf te leren doorgronden en zijn vertrouwen in het Licht der Lichten zozeer te versterken dat dit zijn wan-trouwen, zijn angst en zijn vooroordeel wegneemt. Vandaar dat de derde boetezang een zeer korte zang is. De Pistis Sophia moet ondergaan in de innerlijke kracht die zijzelf heeft verzameld en zij moet niet de afwerende houding aannemen van de mens, die door angst en wantrouwen wordt verteerd. Ook hier knopen dus de trawanten van de kracht-met-de-leeuwenkop wederom bij de levensstaat van de Pistis Sophia aan. Zij vertonen zich slechts in hun bedrieglijke gedaanten, opdat de kandidaat in verwarring zal geraken. Zou deze kandidaat niet volkomen vervuld zijn van het Licht der Lichten en een ogenblik vergeten hoezeer dit Licht hem heeft bijgestaan, dan komt hij terecht in de scherpte van zijn intellectuele gerichtheid. Hij gaat de aanvallers te lijf met de nuchterheid van zijn verstand en met de afweer van geheel zijn organisme. 38 XI - Derde Aeon: De Tweeling II |

Hij wil beslist niet meer bedrogen worden, hij wil niet meer wegzinken in die weerloosheid van de schone schijn, hij zal nu op zijn hoede zijn en vooral: zijn keus maken, wanneer hij meent dat de tijd daarvoor is aangebroken. Het gevaar in deze derde aeon is echter dat de kandidaat de tijd daartoe niet gelaten wordt! Doorlopend zal er worden getracht om deze mens te benvloeden door allerlei indrukken, hij wordt bezig gehouden, zodat hij niet tot rust kan komen en de positieve Mercurius-kracht in hem zou kunnen ontwaken om hem tot inzicht te brengen. In zijn bloed ondergaat deze mens een voortdurende vuurkracht, die hem tot allerlei onderzoekingen, maar ook tot nutteloze werken aanzet, die hem van zijn grote doel afhouden. In hem is dikwijls n voortdurende onrust te bespeuren, n verlangen naar harmonie, n hunkering naar het schone spirituele leven, dat hij nog steeds niet vermag te grijpen. Hij vindt slechts rust wanneer het Licht der Lichten hem omhult en hem insluit in de harmoniserende stralingskracht van de wisselwerking "zo boven zo beneden". I In zulk een moment is hij in staat zuiver gericht te denken, zijn gedachten te ordenen en zich te bepalen bij de zieleverlossing. In deze mens is een doorlopende strijd aan de gang tussen zijn zelfbewustzijn en eigenliefde n het goddelijke bewustzijn. Hij is zich terdege bewust van het pad en kent nauwkeurig de methode om dit pad te volgen, terwijl intutie en rede beiden precies weten waar zij hebben gefaald, en beseffen hoe zij tot overeenkomst kunnen komen. Binnen deze derde aeon worstelt geen onbekwame en onwetende mens! Het is dikwijls tragisch om te zien hoe deze waardevolle kandidaat zich laat beetnemen door het spel van deze aeon. Hij meent dat hij terzijde staat en observeert, zoals hij dit zo graag wil, maar in werkelijkheid is hij de speelbal van de aanvallen der trawanten. Hun listen en lagen zijn zo veelvuldig dat hij al zijn tijd verdoet met die valstrikken te onderzoeken en het achterhalen van de gedragingen der trawanten. Zijn tijd gaat voorbij en hart en hoofd worden volkomen in beslag genomen door de krachten van de leeuwenkop. Terwijl hij niets anders doet dan de belemmeringen van hemzelf en anderen te onderzoeken, mnt hij het pad te bewandelen. Hij zou zijn kracht en sterkte moeten vinden in de negatie van al deze beslommeringen, al deze moeilijkheden die hem in hun net verstrikken. De strijd moet luwen een innerlijk Niet-Zijn moet hem vervullen, waarbinnen hij het Licht der Lichten kan aanroepen. Zou hij niet de Mercurius, de middelaar des Lichts kunnen worden in deze derde aeon? Daarom zou de mens die deze derde aeon binnengaat eigenlijk een blij mens moeten zijn, iemand die zich verheugt over zijn ervaringsweten en die zich bewust is van zijn opdracht. Hij zou niet zo vluchtig over de geestelijke waarden des Lichts heen moeten lopen en niet zo snel aan de werkingen des Lichts voorbij moeten gaan! Hij gunt zich geen tijd om zich te verdiepen in de glorie van het grootse Licht, want deze pelgrim is veelal met ndere dingen bezig. Het enige dat hem benauwt is het bewustzijn van het voorbijgaan van zijn tijd. Hij moet tijd hebben, want zonder tijd kan hij niets beginnen. De Oosterse wijsheid noemde deze fase niet voor niets: de tijd! In ieder mens is een groot verlangen naar tijd. Hij wil zo graag het pad gaan, de gnosis dienen, het licht zoeken, maar hij heeft geen tijd! Alle trawanten van de leeuwenkop zullen hem omringen en hem zozeer bezig houden dat zijn tijd waarlijk voorbijgegaan is voordat hij het beseft. Want zij kennen het gevaar voor zichzelf: zou deze mens tot rust komen en inzicht krijgen, dan ontwaakt zijn klare rede en vaagt hij allen met n heldere niets ontziende lichtstraal weg, terwijl hij zich op zijn eigen ervaringsweten richt, dat omstraald wordt door een overweldigende herinnering aan de helpende ingreep van het Licht der Lichten. In zulk een moment jubelt hij zijn bewustzijn des Lichts uit:

| XI - Derde Aeon: De Tweeling II

39

"Mogen allen die het Licht zoeken zich verheugen en blij zijn, en zij die Uw Mysterie najagen zeggen: Moge het Mysterie zich verheffen!" En hij roept hen allen toe: "Ik hunker naar de kracht die zij mij ontroofd hebben." Dat wil in deze derde aeon zeggen: Ik hunker naar de energie en de levenskracht en al dat licht, dat ik verspeeld heb met het najagen van de trawanten der leeuwenkop. En nu, o mijn God, aangekomen in die oase van rust, die Gij voor mij gespreid hebt, ben ik mij bewust geworden van mijn eigen verdeeldheid. Daarom, o Licht, red mij dan met spoed uit deze chaos! Wederom komt het Licht der Lichten deze kandidaat te hulp, maar hij brengt hem tot inzicht door de uitputting, de moedeloosheid en de totale ontreddering. "Ik ben ellendig en arm, o God, help mij!", zo schreeuwt de pelgrim. Hij wordt ter aarde geworpen als een nieteling, als een verslagene, die de kracht niet meer kan opbrengen om zijn tijd te verdoen met al die afleidingsmanoeuvres. Hierin bewijst het Licht, de Schepper, Zijn Liefde voor deze mens: door de krachteloosheid. Hij wordt belemmerd om op te staan en de trawanten die hem omringen na te jagen. Hij moet zijn blik van hen wegnemen en deze naar binnen richten en hij moet uitschreeuwen: "Ik, o God, ben niets! Ik kan niets en ik heb mijn Licht verloren! Alles zou reddeloos zijn, o Heer, als Gij daar niet waart, Gij, mijn schild en mijn bevrijder!" Tenslotte, als een laatste trillende zucht, smeekt hij: "O Heer, vertoef niet!" Dit is de diepste hartekreet van de mens binnen deze derde aeon: "O Heer, vertoef niet!" Hij beseft hoeveel tijd er is heengegaan met zijn nutteloze onderzoekingen en nu, in die krachteloosheid, waardoor hij ge-dwongen wordt tot rust, ervaart hij de kracht van de hogere Mercurius en komt hij tot inzicht. Inzicht in het eigen falen, in de eigen staat-van-zijn, in al die problemen en in de methode der verlossing. Nu vindt hij de kracht om zich te verheffen uit zijn krachteloosheid, en zijn aanvallers tegemoet te treden en te trotseren door geen enkele binding met hen te maken, maar zich te hullen in het boetekleed dat hem wordt overgereikt. En waarlijk, zij deinzen terug, zij allen, die eenmaal riepen: "Ha! Ha!", want deze mens zal het gelukken om de naam van de derde aeon in zijn kleed te schrijven. Allen, die hem zo bespotten en pijnigen, zij zullen van schrik terugwijken voor het Licht dat deze mens omstraalt. "God is groot!" zo zal deze kandidaat voortdurend uitroepen, want hij heeft Gods kracht ervaren en het licht van Mercurius brandt deze les in zijn hoofdheiligdom. Zo trekt de kandidaat de eerste driehoek der overwinning, gevormd door de eerste aeonen. Vier malen zal de kandidaat zulk een driehoek trekken. Daarom staat hij in deze derde aeon op een kruispunt, hij moet nu zijn keuze bepalen of hij de tweede driehoek wil binnengaan. Hij kan slechts kracht vinden in de uitroep: "God is groot!" Het inzicht van Mercurius schenkt hem het bewustzijn omtrent die grootsheid Gods; zodat hij niet kan wegzinken in een mystificatie. Hij, die binnen deze derde aeon worstelt, is waarlijk op weg naar de verlossing. Moge hij zijn tijd niet vermorsen met andere dingen, want ook voor hem gelden de woorden: "Ik zal u oordelen naar de werken waarmede gij doende zijt in het ogenblik dat Ik kom!"

40

XI - Derde Aeon: De Tweeling II |

XII - DERDE AEON : D E TW EELING II I

De pelgrim die de derde aeon is binnengegaan bezit vele voor-rechten, want hij is de beproeving van een keuze waard. De trawanten van de leeuwenkop worden gebruikt om hem te peilen. Is zijn hunkering sterk genoeg om npuntig gericht te blijven? Zijn geloof en vertrouwen in het Licht krachtig genoeg om de belemmeringen binnen deze aeon te overwinnen? En vooral, is zijn innerlijke rijpheid voldoende om zijn eigen moeilijkheden te vergeten en lijnrecht het tegenovergestelde te doen dan zijn persoonlijkheid verlangt? Kan deze pelgrim, n en al onrust zijnde, n en al beweging zijnde, vol van wantrouwen, angst en bitterheid, zoveel Licht-kracht vergaren dat hij daarmede al deze vurige werkingen teniet doet? Kan hij door de kracht van zijn innerlijke Licht Mercurius tot een middelaar en een dienaar des Lichts maken? Deze pelgrim kan slechts geholpen worden door harmonie en de overgave des harten. Zijn vuur brandt als een verzengende gloed in het hoofdheiligdom en dat vuur moet nu tot kalmte worden gebracht en niet worden aangewakkerd door de emotionele en spirituele onrust. In deze mens mogen beslist geen stormen woeden, maar hij moet leren dat met de loop der tijden ook de stormen zullen luwen, mits hij in de neutraliteit gaat staan. De onrust binnen deze aeon kan de pelgrim zo zeer opbreken, dat hij tot ondoordachte daden overgaat om zijn innerlijke storm te kalmeren en zo lijnrecht tegen verhouding tot de zielebedoeling in handelt. In zulke momenten heeft de onrust een dermate funeste vorm aangenomen, dat er kortsluiting ontstaat in het hoofd-heiligdom van de pelgrim en hij zich - om die kwellende strijd te sussen - volkomen in het hellevuur van de leeuwenkop-kracht werpt. Op deze wijze heeft hij dan zijn keus bepaald. In deze derde aeon is het opnieuw leven uit en met de leeuwen-kop-kracht een riskante toestand voor de ziel geworden. Mercurius verheft zich ogenblikkelijk op zijn duivelstroon en wordt de giftige, in zijn functie als middelaar van de leeuwenkop-kracht. Deze pelgrim wordt hierdoor duivels, zowel voor hemzelf als voor zijn medemensen. Hij is als een ongrijpbaar gif geworden, dat tussen zijn mede-mensen doorglipt, hen in zijn gang vergiftigende. Van deze pelgrim zegt de Pistis Sophia: "Hij heeft zijn mysterie verloren en al de kracht die in hem was!" De keuze is gemaakt. Hij leeft nu verder onlosmakelijk uit de giftige miasmen van de leeuwenkracht. Daarom worden alle pelgrims bij voorbaat gewaarschuwd: Als u de tweede aeon hebt overwonnen, en ingezien hebt dat door mystificatie en schone schijn het Licht niet wordt verworven, en zo u vol achterdocht de trawanten van de derde aeon tegentreedt, vergist u zich dan niet! Klem u niet vast aan uw verlangen om de trawanten te testen, laat u zich niet tot in het duistere diep van hun methoden voeren, zodat u het Licht niet meer kunt schouwen. Maar onderzoek, terwijl het Licht wakende in u is. Observr, terwijl er een gebed over uw lippen komt. En maak uw keuze wanneer u bemerkt dat er geen strijd meer in u is. Voor die tijd is uw keuze waardeloos. Vergeet nimmer dat "de tijd", die voor deze mens een benauwenis is, in werkelijkheid niets is in het Licht der Gnosis, want de keuze kan in enkele seconden worden gemaakt en de weg kan worden betreden in een oogwenk, in een flits des tijds. Voor de juiste handeling en het betreden van de weg geldt altijd het Nu van dit ogenblik. Benut men dat Nu niet, dan is men een gevangene, een bedrogene en een misleide. | XII - Derde Aeon: De Tweeling III 41

Al die keren dat de pelgrim de seconden der omwending niet heeft gebruikt, stond hij in verbinding met het licht-van-de-leeuwenkop en dan mag hij zichzelf waarlijk wel eens afvragen: Welke aeon heb ik overwonnen, welke trawanten zijn werkelijk geweken voor het licht-in-mij? Het heeft geen zin zich aan bespiegelingen over te geven, en "ja" te knikken, omdat men het met alles eens is, terwijl het zo belangrijke Nu steeds meer wordt verschoven. Men moet leren onderkennen in welke aeonenkracht men gevangen ligt, want als de pelgrim zijn waarlijke toestand niet doorschouwt, kan hij de Pistis Sophia op haar gang niet volgen. Zo hij werkelijk de waan van de eerste aeon heeft doorschouwd, heeft hij afgedaan met occultisme en wilsforcering, met huichelarij en oneerlijkheid. Overwint hij de tweede aeon dan vervalt hij niet meer in dweep-zucht, in de slavernij aan zijn werk en in de bekrompenheid. De pelgrim zou dus als een gerijpt en waardevol mens de derde aeon kunnen zijn binnengegaan. Hoe meer aeonen de pelgrim doorschrijdt des te gerijpter, spiritueel krachtiger en vooral des te meer Gnosticus hij wordt. De gang van de navolging van de Pistis Sophia zal zijn gehele wezen gaan kenmerken. Woorden tot uitleg over wie en wat hij is, zijn dan niet meer noodzakelijk, want hij wordt door allen die het pad gaan, herkend. Daarom zegt de Pistis Sophia: "Voor mijn broederen ben ik een vreemde geworden en een onbekende voor de zonen mijner moeder!" Zij, die deze gang gaan worden eenzamen. Zij worden vreemden voor hun broederen des Lichts, zodra zij de leeuwenkracht gaan aanbidden, want het onderlinge contact is verloren gegaan. Ook zijn zij een onbekende voor de zonen hunner aardse moeder, daar zij het Licht der Lichten aanroepen en niet willen voortgaan op de weg der ondergang. De keuze binnen deze derde aeon verandert echter deze situatie, omdat n de keuze de pelgrim in contact komt met zijns gelijken. N de overwinning herkennen de broederen hem en zullen zij aan zijn zijde staan, en zo hij het licht-van-deleeuwenkracht kiest, dan zal hij wederom n der zonen van moeder aarde worden. Het gaat er slechts om of de pelgrim in staat is de zware gang van de eerste drie aeonen te volbrengen. Daarom is het duidelijk dat zij die de moed laten zinken of zich terugtrekken van het pad, zich altijd binnen deze eerste drie aeonen bevinden. De binding met het Licht der Lichten is nog niet sterk genoeg, het zielebewustzijn nog niet voldoende helder en de trawanten van de waan, van de mystificatie en van de tijd, omringen deze mens, totdat hij alle kracht heeft verloren. Daarom moet de pelgrim van de derde aeon beseffen dat het niet de strijd is die hem de overwinning zal schenken, maar door de rust en de stilte wordt deze triomf zijn deel. Een ademveld waarbinnen de harmonie en de stilte wonen zal deze pelgrim alle hulp schenken, die hij van node heeft. Eerste voorwaarde is voor hem: te arbeiden aan zijn eigen adem-veld, de tijd benutten om de rust binnen te gaan in een dagelijks bezinnen. Hij moet zich nimmer verliezen in die bewogenheid om hem heen, in al die futiliteiten en afleidingsmanoeuvres van de trawanten der derde aeon. Iedere pelgrim heeft van Godswege een opdracht te vervullen en al die gedachtekronkels die hem daarvan afhouden zijn niets anders dan een reactie op de aanvallen der aeonen. Ook dat sterk geconcentreerde, fanatieke verlangen om Gnosticus te worden of te zijn, kan tot een fantoom worden, die hem op-zweept tot liefdeloze en egocentrische handelingen, waarover een spiritueel sausje wordt gegoten tot bedrog van hemzelf en van anderen. Zijn enige poging moet zijn om de aeon van dit moment, de aeon van het huidige Nu te trotseren en te overwinnen, opdat diens naam in zijn kleed zal worden geschreven. Verder denken dan deze, de hem benauwende aeon, heeft geen enkele zin! Niemand kan n schrede verder gaan voordat een aeonen-naam in zijn kleed staat gegrift. En hoe graag u dit misschien zoudt willen: Geen enkele voorganger, meester of leider kan voor u deze naam in uw kleed griffen! 42 XII - Derde Aeon: De Tweeling III |

Zelfvrijmetselarij is de enige, waarlijke inwijding. Er kan en mag de pelgrim geen enkele ervaring en beproeving worden onthouden om tot zulk een inwijding te geraken. Een inwijdingspad dwingt de pelgrim tot zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid en allen die zeggen: "Ik kan niet", zijn de in-wijding nog niet waardig. Bovendien zullen juist zij, die tot zelfwerkzaamheid zijn over-gegaan en moeizaam dit smalle pad bewandelen, dikwijls in bewogenheid en strijd geraken en daarom geldt voor hen, die machtige ene oplossing van het gebed der overgave: "O Licht der Lichter vergeef mij en red mij!" Zij, die zich reeds aan de leiding van een meester of voorganger hebben overgegeven, kunnen nooit met de Pistis Sophia spreken: "O Licht der Lichten vergeef mij en red mij!", want hun meester zal hen wel redden en vergeven. Zo denken zij. In het gnostieke Evangelie leest men duidelijk hoe Christus de Pistis Sophia terzijde staat, haar helpt, maar dat zijzelf de handeling moet voltrekken. Steeds opnieuw wordt de Pistis Sophia en dus de pelgrim bij dit mantram van de zelfverwerkelijking bepaald. Hijzelf moet die woorden uitspreken, niet zijn voorganger! Zolang de pelgrim dit mantram niet vergeet en de woorden met een van binnenuit opwellende kracht weet uit te spreken, behoeft hij niets te vrezen. Behoeft hij zich geen zorgen te maken over zijn zieleheil en over zijn mogelijke vorderingen op het pad. Want dat immense; alles en allen omvattende Licht der Lichten, dat de pelgrim nimmer laat verkommeren, zal dan ook de uiteindelijke beslissing bepalen. En daar waar dit Licht waakt, kunnen zorgen achterwege blijven. Hij, die dit Licht heeft geloofd van de aanvang af, kan op dit licht blijven bouwen tot in het Goede Einde. "Gij alleen, o Licht der Lichten, zijt mijn mysterie, mijn verlosser en mijn redder!" Vervul mij dan met uw kracht, opdat ik het Gebod des Allerhoogsten vervulle!

| XII - Derde Aeon: De Tweeling III

43

XIII - VIERDE AEON: DE KREEFT

Voordat wij deze vierde aeon gaan behandelen, willen we even kort stilstaan bij de vorige drie boetezangen, daar op het fundament van deze drie fasen de vierde boetezang zal moeten worden aangeheven. In de eerste zang, waar Aris en Mars de heerschappij voeren, wordt de waan doorbroken, wordt de eigen wil opgegeven en dringt de pelgrim tot in het waarheidslicht door. De eerste zang, ook wel de "mensheidszang" genoemd, is noodzakelijk om de pelgrim los te maken uit zijn afgesloten individualiteit, uit zijn waantoestand van het eigen denken, willen en gevoelen; kortom, hier moet het pad worden geschouwd en waarop hij zijn eerste schreden zal gaan zetten. Hij moet de hoge werkelijkheid van deze aeon gaan ervaren en dat betekent dat hij in alle oprechtheid, eenvoud en waarheid een "kudde" tot aan de "top der bergen" wil voorgaan, maar het wil tevens zeggen dat hij zichzelf als een "lam" ten offerande wil schenken. Wanneer hij in staat is het "mensheidslied" aan te heffen, dan wordt hij een leider en tegelijkertijd een nederige dienaar. De waan van het in zichzelf besloten Ik, die waan van "streberei" en de leugen van de ik-drift, wordt dan volkomen uitgebannen. Zulk een mens kan de tweede fase binnengaan, waar de aeon Taurus, stralende in het Venus-licht, hem de schoonste verten voorspelt. Er wordt hier direct aangeknoopt bij zijn innerlijke, vreugdevolle gemoedstoestand, ontstaan na het overwinnen van de eerste aeon en men wil de pelgrim nu de zekerheid bieden. De zekerheid van de overgave, de onomstotelijkheid van het spirituele beleven, een zekerheid die kan eindigen in een ontstellende dodelijke kristallisatie en in een gevangenschap binnen de mystieke beelden en de oerheiligheid, waaruit het vernietigende fanatisme wordt geboren. Altijd weer zal er worden getracht de Pistis Sophia, de kandidaat, in te kapselen in de bedrieglijke schijn; steeds opnieuw nemen de aeonenkrachten de gestalte aan die bij de situatie van het moment past. Er moet ten koste van alles worden getracht de Pistis Sophia - de kandidaat - de doortocht door de dertien aeonen te beletten en hem vast te houden binnen n de aeonen. Is het niet gelukt de pelgrim op te sluiten in de oorden van de waan, dan moet hij gevangen genomen worden in de oorden van de zekerheid, van de eigen overtuiging. Er zal steeds weer geprobeerd worden om de beweging tegen te houden, om onrust en nieuw denken, onderzoek en innerlijke opbraak te voorkomen. Want innerlijke verbreking kan de stoot tot ketterij worden. Daarom zijn zij, die in de tweede aeon vastgelopen zijn, altijd trouwe, van hun eigen mening overtuigde mensen. Zij bevinden zich als binnen een ommuring, waar geen enkele lichtstraal van buitenaf binnenkomt, en binnen die ommuring bouwen zij aan hun eigen luchtkastelen. Daarom wordt deze tweede zang "de bewustzijnszang" genoemd: de mens moet zich bewust worden van het universum, van de aanwezige latende krachten om hem heen, buiten die gevangenismuur. Dat kan slechts geschieden wanneer een licht hen van binnenuit opbreekt. Hij moet naar buiten leren treden, zonder vooroordeel, maar open en met een pure intutie, zoals dat in de goede zin bij de tweede aeon-mens kan gebeuren; hij moet gebruik maken van zijn innerlijke licht. De mens in de eerste aeon is bezeten van de a-vidya, zegt de Oosterse gnostieke leer, hij werkt en leeft door het tegendeel van vidya, de wijsheid. Hij leeft dus in de waan. Hij is bezeten van de eigen kennis. Hij moet vidya herontdekken zo hij de poorten van de tweede aeon wil bereiken. In die tweede aeon maakt hij kennis met het "afstand doen". Het afstand doen van elke zekerheid, het vrijwillig onder zichzelf wegbreken van elke wereldse basis. Na de wijsheid daalt in deze mens dus de onthechting in. Deze beide gaven: wijsheid en onthechting zijn lijn recht het tegenovergestelde van de gebonden aardse aeonen: Aris en Taurus. 44 XIII - Vierde Aeon: De Kreeft |

Aris bevordert het vergaren van kennis, van a-vidya en Taurus zet de kandidaat aan tot het baseren van een zekerheid, opdat hij nooit in ongerustheid zal geraken. De, met deze aeonen samenspannende "duivelen der kosmos", Mars en Venus, dragen daar het hunne toe bij, want met inzet van al zijn wilskracht, niets en niemand ontziende, wil Mars zijn schatten veroveren, als in een onbeheerste drift. De liefelijke Venus wil de pelgrim binnen haar eigen schittering behouden, zodat hij niet zal bemerken dat er een groter licht is; zij wil dat hij zal worden verblind en zijn schatten als een mol in de aarde zal gaan zoeken. Daarom zegt de Oosterse gnosis van deze aeon: afstand doen, afstand nemen, geen gehechtheid aan wat dan ook! Leer, o mens uit de tweede aeon, dat slechts door niets te bezitten, door niets te zijn en door niets fanatiek te verafgoden, de mogelijkheid tot vrijheid kan blijven bestaan. Zo komt deze mens uit de tweede aeon na ingrijpende ervaringen tot voor de poort van de derde aeon. Hij is dan een ervaren mens, d.w.z. hij is tot op de bodem van het eigen zelf doorgedrongen. Zowel de hoofd-schatten als de hart-schatten zijn hem ontnomen en werden aan de kaak gesteld. Hij gevoelt zich een niets, waarlijk een nieteling. Hij durft niets meer te verwachten en hij durft nergens meer op te vertrouwen. In hem is slechts de echo van de allereerste woorden, van die magische woorden waarmede hij de aeonenreis aanving. "En toch, o Licht, in u heb ik geloofd van de aanvang af, redt mij en help mij!" Deze woorden blijven als een stil glanzend licht in zijn innerlijk gloeien, zij blijven voor hem tot een voortdurende warmtebron. Zou hij de kracht van deze woorden verliezen, dan zou hij zijn als een loos omhulsel, als een vertwijfelde, als wrakhout her- en derwaarts gedreven door de golven van de levenszee. Deze innerlijke kracht, deze magische binding met het Licht der Lichten zal hij van node hebben wanneer hij voor de poorten van de derde aeon aankomt. Want hier, zoals gezegd, wordt hem de slotfase van de eerste driehoek bereid. Viermaal moet de pelgrim zulk een driehoek afwerken, wil hij tot de volheid van de glorieuze dertiende aeon komen. Achter de poorten van deze dertiende aeon wachten hem de leeuwenkop-trawanten en zij zijn feller en geraffineerder dan ooit tevoren. Nu de pelgrim de onthechting is binnengegaan, sluiten de tra-wanten van de derde aeon zich daarbij aan, en zij werpen hem in de beproeving van de onrust. De onrust die in de tweede aeon voorkomen werd, wordt nu, nu de pelgrim in het niets staat, tot een zweep die hem voortjaagt. De trawanten drijven hem heen en weer, gunnen hem geen rust tot nadenken, zij jagen hem op zodat hij nooit tot enig bezinnen kan komen. Zij testen op alle mogelijke manieren zijn innerlijke onthechting, die een onaardse stilte in de mens te voorschijn moet roepen. Deze trawanten van de aeon Gemini, onder heerschappij van de rusteloze Mercurius, willen de kandidaat zijn innerlijke stilte ontnemen. Zij willen hem, juist omdat hij zijn aardse zekerheid heeft op-gegeven, vast laten lopen in deze uiterlijke fundamentloosheid. Zij willen hem angst aanjagen en zeer verontrusten. Daarom noemt de Oosterse gnosis deze fase: het stadium van de tijd. Het enige waarom de mens in deze aeon zal vragen is: tijd. Hij wordt zozeer door de verschijningen van deze aeon-trawanten opgehouden en zozeer door hen bezig gehouden, dat hij geen tijd meer heeft om in te dalen in de innerlijke stilte. "Laat mij tijd!" zo zal hij op een gegeven moment uitroepen. Doch zij zullen hem geen tijd laten, want betekent voor de kandidaat in dit stadium: de overwinning. Zou hij werkelijk kans zien om zich te ontrukken aan deze trawanten en zou hij in staat zijn zijn wantrouwen - geboren uit de vorige ervaringen - af te werpen, dan herkent hij de werkelijkheid van de hogere Mercurius-krachten, die de middelaar gaan worden voor de bewuste pelgrim.

| XIII - Vierde Aeon: De Kreeft

45

Ziet hij eenmaal die werkelijkheid, wel, dan zou hij in hetzelfde ogenblik het spirituele laboratorium der alchemisten kunnen binnengaan, waar de hogere Mercurius het goud vervaardigt. Deze derde aeon vormt waarlijk een beslissende stap voor de pelgrim en vele mensen zullen juist hier van hun innerlijke gnostieke gerichtheid gaan afvallen. Niet omdat zij dit willen, maar omdat zij in volledige zelf-overschatting en in de arrogantie van hun ervaringsbewustzijn doende blijven om de trawanten van de leeuwenkop het masker af te rukken, om daarna triomferend de vlag van de eigendunk te hijsen, trots op de behaalde overwinning. Totdat zij zich gaan realiseren dat de "tijd" voorbijgaat en dat deze trawanten hier niets anders doen, dan een spel met hem spelen, opdat de kandidaten niet rusten zullen. Daarom heet deze derde zang: de zang van de ootmoed. Niet de pelgrim behoort de strijder te zijn, niet hij moet door-lopend bezig zijn om die trawanten te ontmaskeren, zich in-beeldende een wetende te zijn, maar het Licht-in-hem zal die trawanten gaan verdrijven, terneder werpen en ontmaskeren. Zo de pelgrim de ootmoed bezit om die strijder-in-hem de leiding over te dragen. Hij is echter zo wantrouwend, zo zeker van zichzelf, zo scherp ontledend, dat hij de trawantenhorden met een felle kreet te lijf gaat. Dit is de houding van de gevangene der derde aeon, een felle strijder, een zelfverzekerde vechter, een rusteloze spoorzoeker. Doch ook deze pelgrim zal zijn ervaringen ontvangen en hij zal gedwongen worden - door de omstandigheden - om de rust in te gaan. Zo hij een waardevol mens is, zal het Licht hem zodanig treffen, dat hij niet meer in staat zal zijn om al die uitdagende trawanten te lijf te gaan. "Zit neder en wacht!" "Keer u in en vertrouw op het Licht der Lichten!" Dit moet de houding worden voor de ziel binnen de derde aeon. En zo hij niet wil, wel, dan zullen de omstandigheden hem daartoe dwingen gaan. In die stilte, in die pauze tussen het beweeg der tijden, raakt hem het Licht aan en kan hij zich wederom verheffen op die magische trillingen van de gouden sleutel: "O Licht, in wie ik van de aanvang af geloofd heb, red mij, en vergeef mij, want Gij zijt mijn mysterie!" Dan komt het ogenblik waarop de Pistis Sophia voor de poorten van de vierde aeon wordt geleid en al de trawanten van de eerste drie aeonen vervolgen haar, want zij willen getuigen van haar val. Maar de Pistis Sophia, de kandidaat, zal hen niet zien. De mens, die de derde aeon doorschreden heeft, is een naar binnen gekeerd mens geworden, en dat betekent dat hij de geestelijke krachten nu waarlijk heeft ontdekt. Voor de derde maal is aan hem bewezen worden dat het licht hem waarlijk uitredt. De Pistis Sophia sluit zich op in haar stilte, in haar ootmoed, en klopt aan de poorten van de vierde aeon. Dat is de aeon: Cancer, beheerst door de Maan-krachten. Zo vangt een nieuwe fase aan, een periode waarbinnen "de zang van de Verbrijzeling" gezongen zal moeten worden.

46

XIII - Vierde Aeon: De Kreeft |

XI V - VIERDE AE ON: DE KREE FT II

Nadat de pelgrim de derde aeon achter zich heeft gelaten en de vierde aeon binnengaat, betreedt hij een geheel ander levensveld. Indien hij binnen de innerlijke stilte de jagende stormen van de derde aeon heeft kunnen overwinnen, schouwt hij binnen deze vierde aeon eindelijk de beelden uit een onstoffelijk gebied. Hij ervaart de aanrakingen uit een spiritueel levensveld en zijn gehele gevoelsbewustzijn wil daarop reageren. De Oosterse astrosofie noemt deze aeon dan ook "de aeon der weerspiegeling", Uit de diepten van het eigen zelf omhoogstijgende roept de mens uit: "O Licht, waarop ik heb gebouwd, verberg uw aangezicht niet voor mij, want mijn dagen zijn als rook vergaan". De tijd is heengegaan. En sterker dan ooit tevoren hunkert de Pistis Sophia, de kandidaat, naar het Licht. In deze toestand is haar wezen n en al hunkering, een ver-langen, dat niet anders omschreven kan worden dan, een grote alomvattende liefde-impuls, die de hele persoonlijkheid met al zijn zintuigen in beslag neemt. Zij gevoelt zich opgenomen in de etherische stralingen van de liefde tot het Licht en daarin wil zij geheel en al ondergaan. Zij wil n worden met dat Licht, n met de Geest, zij wil al die stralingspracht opnemen en weerkaatsen. Hierdoor ontstaat de grote valstrik van deze vierde aeon. De kandidaat bezit nu echter n voordeel: hij heeft de bezinning en bovendien de realiteiten de waarde van het Niet-Zijn en Ontheven-Zijn leren kennen. Hij treedt niet als een strijder op de trawanten van deze aeon toe, maar hij wacht integendeel af, vervuld van een onbewuste hoop en vol gespannen verwachting. Bij iedere aanval der aeonen-trawanten trekt hij zich terug in zichzelf, gedachtig aan de ervaringen binnen de derde aeon. Zo zal deze kandidaat de aeon Cancer in al zijn lagen en listen leren ontdekken. De mens die deze vierde aeon binnentreedt heeft veel geleden, door dat lijden heeft hij zich een pantser aangemeten en hij is achterdochtig en voorzichtig geworden. Er is in hem echter een grote alles overheersende kracht, een vertrouwen dat de liefde tenslotte toch nog zal overwinnen, een hoop dat er achter dat "kwade" wellicht toch nog het "goede" schuil gaat. Dit is niet de allerhoogste liefde-uitdrukking, maar zij is wel veelomvattend. Deze liefde richt zich op alles en allen. Het is een hart-straling die gemotoriseerd wordt door de solar plexus, de zonnevlecht. Deze kandidaat staat zeer open en is zeer kwetsbaar, hij is blootgelegd voor de kwade bedoelingen van de Cancer-trawanten en hun maankrachten. De solar plexus waarmede de emoties en de trillingen van de zenuwether worden geregistreerd, wordt in deze aeon sterk beroerd. Op deze wijze kan de kandidaat in aanraking worden gebracht met een hoger gebied, en zou hij zich los kunnen gaan maken van de harde materie. In de derde aeon heeft hij de strijd gestreden, tussen het wegzinken in de stoffelijke belangen en het omhoogstijgen en opgaan in de stilte en de bezinning van het hogere gebied. Nu zal hem de etherische sfeer, de sfeer der ontstoffelijking worden geopenbaard en hij zal zich daar een weg doorheen moeten banen. Meedogenloos wordt in deze aeon de kandidaat voor de realiteit van het spiritisme en het occultisme geplaatst, hij zal een blik achter de schermen van het bedrog kunnen werpen. Mits hij bereid is te leren en inzicht te betonen. De trawanten van de vierde aeon komen hem opnieuw in zijn hunkering tegemoet en reflecteren het zozeer begeerde licht in alle etherische vormen. In deze aeon, zegt de Oosterse astrosofie, ziet de kandidaat het godsbeeld in alles. Hij is werkelijk in de sfeer der weerspiegeling aangekomen. Hij treedt dit onbekende gebied binnen met de woorden op de lippen: | XIV - Vierde Aeon: De Kreeft II 47

"O Licht, verberg Uw aangezicht niet voor mij, als zij mij kwellen ten dage als ik U roep, red mij haastiglijk!" De pelgrim is zich ervan bewust dat de kwellingen zullen komen, maar zijn hunkering, die heel zijn wezen verwarmt, ontneemt hem de scherpe blik. Hij gevoelt zich door licht en schoonheid omgeven, maar hij weet intutief, gezien de ervaringen uit het verleden, dat hij voor een ontzaglijk bedrog moet staan. Hij weet dit, maar hij kan het niet zien. Hij is als de maan, die de stralingen var de zon ervaart, door zijn lichaam voelt stromen, maar hij kan er uit zichzelf niets mede doen, hij kan noch scheppen, noch bezielen, noch uit zichzelf stralen. Zulk een mens kan zich als een doodlichaam gevoelen, dat door de stralen van de zon wordt verwarmd, maar die hem steeds weer ontglippen op het moment dat hij hem grijpen wil. Hij reageert altijd emotioneel, handelend op een gevoels-impressie, hij wt dat er een zon is die hem verwarmt, maar hij weet nog niet hoe deze zelfstandig in lichtkracht om te zetten. De Pistis Sophia, de pelgrim, beleeft hier waarlijk een tragische en aangrijpende periode in haar aeonengang. Zij ondergaat de aanrakingen des Lichts en heel haar emotionele wezen snelt op de bron toe, doch zij is nog niet gereed om het Licht te kunnen verwerken, zij kan nog niet actief medewerken. Zij is n groot verlangen, en zij moet dit verlangen uiten. Zij kan niets anders, want zij wordt daartoe geforceerd door de Cancer-trawanten. Doch tegelijkertijd is zij bang voor een ontgoocheling, bang voor vergissingen, bang om deze innerlijke warmte te verliezen. Deze angst gaat echter met de pelgrim mede tot aan zijn laatste snik. Het is een uiting van de ikversterving, het ik sterft onder duizend angsten. In haar wanhoop, haar nood en haar hunkering, roept de Pistis Sophia uit: "Verberg Uw aangezicht niet voor mij!" De woorden zijn als een kreet! "Ik wt dat Gij daar zijt! Ik ken U! Ik heb U ervaren! Mijn God, schenk mij nu de heerlijkheid van Uw aangezicht!" Daarom zijn zij, die zich in deze aeon bevinden, geneigd alles te offeren, alles terzijde te schuiven, alles te doen om maar een glimp op te vangen van de heerlijkheid des Heren. Het geloof in het Licht is voor hem een noodzaak, een levens-brood geworden. Dezulke zullen altijd een doel moeten hebben om hun hunkering en hun geloof op te vestigen. Op het horizontale vlak kan men bemerken hoe deze mensen zich vast gaan klampen aan medemensen, aan kinderen, aan dingen, aan humanistische idealen. Zij moeten de innerlijke drang tot liefde-uitstorting af reageren. Zij projecteren heel hun verlangen op de ander, zichzelf daarin reflecterende volgens de wetten van de Cancer-aeon. Dit is een verkapte vorm van eigenliefde, waarin zulk een mens soms kan vervallen. Zo kan het gebeuren dat in deze vierde aeon de pelgrim omringd wordt door de Cancer-trawanten, en dat deze zijn liefde-potentie absorberen, en hem volkomen leegzuigen. Alles wat de Pistis Sophia, de pelgrim, te schenken heeft, heel die uit haar emotionele lichtbinding voortkomende stralingskracht, drinken zij in en verslinden deze. ~ Zij wordt als een ontledigde, omdat zij de wet Gods: "Werpt geen rozen voor de ezels, noch paarlen voor de zwijnen" niet heeft opgevolgd. Zij wil de trawanten omhullen met haar liefde (hoewel deze nog onvolkomen en meer een vorm van begeren is) en zij beseft dat haar kennis van de vierde aeon nog niet volkomen is. Zij neemt haar vierde aeon-kracht: haar liefdehonger en haar humane verwachting, in de hand en richt deze op haar aanvallers en daarop komt de reactie: "Zij hebben mij al mijn licht weggenomen en mijn kracht is verdord! Het mysterie dat ik vroeger trouw vervulde ben ik vergeten?" Dit is nu de tragedie van de vierde aeon. De kandidaat ontmoet de niets ontziende begeerten van de Cancer-trawanten. Het is de culminatie van de Maankracht: de zelfzucht der egocentrische liefde. Dat is het stadium waarin de pelgrim zich gaat opsluiten in zijn hol, gelijk de kreeft, die vol angst in zijn hol terugkruipt, wanneer de aanvallers komen. 48 XIV - Vierde Aeon: De Kreeft II |

Hij gelooft niet meer in het licht, want hij gevoelt zich lichtloos, en krachteloos, en gevoelloos. Al zijn hunkering is uitgestort, al zijn verlangens zijn vervlogen: "Door de stem van de angst en de kracht van Authades is de kracht in mij verdwenen!" Zo kan het geschieden dat in zulk een ontreddering deze pelgrim zijn eigen vijand wordt, er tevens een gevaarlijke vijand voor anderen. Want hij staat onder de Maan-invloed en hij heeft zijn eerste mysterie verloren. Dat wil zeggen dat de eerste sleutel: "O Licht, in wie ik geloofd heb van den beginne, vergeef mij en red mij", voor hem tot een dode letter is geworden en hij weet dit! Dit is zijn lijden, te weten dat hij de eerste sleutel verloren heeft en zich machteloos te gevoelen. Doch ook hij zal tenslotte de naam van de vierde aeon in zijn kleed kunnen schrijven!

| XIV - Vierde Aeon: De Kreeft II

49

XV - VIERDE AE ON: D E KREE FT III

De kandidaat, die bemerkt dat de eerste woorden van de boetezangen: "O Licht in wien ik geloofd heb van den beginne, vergeef mij en red mij!" tot een dode letter zijn geworden, lijdt daar onder. Hij gevoelt zich als de blindelings tastende en hij weert zich intensief tegen elke vermeende aanval en tegen elke schaduw van tegenstand. Hij strijdt wederom, maar geheel anders dan voorheen. Hij strijdt een innerlijke strijd. Zijn wezen, ontledigd door de vierde aeon-trawanten, die zichzelf volvreten aan zijn licht, is n en al angst geworden, omdat hij zijn krachteloosheid onderkent. Omdat hij zijn verlies beseft. Dan doet hij het enige dat hem schijnt over te blijven: hij grijpt terug naar wat is geweest. Hij vlucht in het verleden, in die toestanden van heerlijkheid en in de lichtervaringen, die hij ondergaan heeft. Deze vlucht beleeft hij in de geborgenheid van zijn hol. Hij sluit zich af voor het heden. Hij doet alsof hij de werkelijkheid niet ziet, want deze benauwt hem. Niettemin leeft de impuls in hem tot verder gaan op deze gang, dit heimwee naar het Licht aan het einde van de terugtocht, is niet meer te onderdrukken. Hij is reeds te ver gegaan op zijn weg door de aeonen om dit heimwee nog te kunnen uitroeien. Zo kan het gebeuren dat in deze mens dit heimwee, dat hij uit angst wil onderdrukken, ontaardt in een ziekte: hij wordt innerlijk door dat heimwee aangetast, opgevreten, een woekering ontstaat, omdat hetgeen hij zozeer begeert, niet tot uitdrukking komt in zijn handeling. Hij zou zich moeten losrukken uit de emotionele angsten, hij zou zich moeten overgeven aan de onbevreesdheid, die zich fundeert in het vertrouwen op het Licht. Te dikwijls verbergt hij zich echter achter de schijn-spiritualiteit, omdat hij waar wil hebben hetgeen hij ziet, hij wil de emotionele beelden niet loslaten, omdat hij bang is ook deze grond onder zijn voeten te verliezen. In de tweede aeon werd de kandidaat de zekerheid van de materie ontnomen, en niettegenstaande de tegenstand en de slagen kwam hij tot bezinning en waarheid. Nu wordt hem de eerste spirituele zekerheid ontnomen. Hij beseft, als eer herinnering aan het verleden, dat de ontgoocheling en het nedergeworpen worden in het niets, hem opnieuw zullen aangrijpen. Hij vreest deze ervaring en daarom laat hij niet los, zoals de Kreeft. Hij klemt zich vast aan de schijnbare mogelijkheden, aan het eventueel wonderbaarlijke, aan een schat, aan een situatie. Iedereen die hem deze waarde, dit bezit wil ontnemen, tracht hij weg te houder door een angel vol bitterheid. Zijn emotionaliteit, zijn liefde, zijn spirituele beleven, zijn door-trokken van deze angst om het mogelijke verlies. Doch ook uit deze toestand worden de Pistis Sophia en de pelgrim gered. Hij zit verscholen in zijn donkere hol en ziet en weet niets meer; de Pistis Sophia weent haar boetezangen, zij treurt en kankert, d.w.z. zij verbittert zichzelf, zij vreet zichzelf op in een ver-wrongen, mismaakte weerspiegeling van een ego-versterven. "Ik ben geworden tot een vreemde demon, die zonder innerlijk licht woont in de materie; ik ben als een valse geest geworden, die woont in een sterfelijk lichaam zonder dat er lichtkracht in hem is." Inderdaad is in dit ogenblik de Pistis Sophia n van de spiegelbeelden geworden, die zij eerst heeft aanbeden. Zij is een medebewoner geworden in het pantomine-spel, tot een valse geest. 50 XV - Vierde Aeon: De Kreeft III |

De eerste schreden in het onstoffelijke gebied worden zo voor de pelgrim tot een beproeving, doch daar is altijd nog het Licht der Lichten, die zijn gezel, de oer-essentie van de Lichtzoon in de pelgrim, aanraakt en zo de toestand tot klaarheid brengt: "Inplaats van met het licht dat haar eerst vervulde, hebben zij haar met chaos gevuld", zo spreekt deze gezel en hij snelt de Pistis Sophia, de pelgrim, te hulp. In het diepste van zichzelf, van dat innerlijke duistere hol, had de Pistis Sophia reeds tot zichzelf gezegd: "Het zweet mijns lichaams heb ik ingezwolgen en de angst der tranen van de materie mijner ogen, opdat zij, die mij verdrukken, niet het overige nemen!" Dit is het dieptepunt, de grens tot waar de kandidaat in deze aeon kan gaan. "Ik heb alles trachten vast te houden, O Licht, alles wat ik nog had, zodat zij dat ook niet van mij zouden nemen. Het berouw dat ik heb, de tranen mijner ogen, het water mijns harten dat uit mij opwelt in deze bittere stonde, ik heb het ingezwolgen, opdat zij het niet zouden nemen." Daarmede zegt zij: "Ik heb begrepen O Licht, dat ik mijn innerlijke kracht heb vermorst, en dat ik daarmede mijn vijanden heb gevoed en hun daardoor het leven heb geschonken". De eerste stralen van het inzicht gaan gloren, het Licht der Lichten en de pijn der oerherinnering, de smart om het weten en het niet verstaan, en het verlangen en niet grijpen kunnen, volgen de pelgrim tot in zijn diepste schuilhoeken. Hierdoor kn hij zich niet verschuilen. Dit is nu de zegen van de vierde aeon. De pelgrim kan niet meer terug. Hij kan niet meer aan het Licht ontkomen. Hij heeft de eerste drie aeonen achter zich gelaten als een overwinnende driehoek en wordt nu tot zijn val of zijn opstanding met de geest geconfronteerd. Hij wordt gedwongen om het licht van de geestzon door te laten, gelijk de maan de zonnestralen en hij moet worden tot een "koningin des hemels" en niet zijn als een dode planeet, die de occulte leugen belevendigt. Daarom zoekt het Licht hem in zijn schuilhoek op en pijnigt hem, totdat hij de materie van zijn ogen inzwelgt. Zelfmedelijden wordt hem niet gegund, want zijn lijden zet zich om in een innerlijk lijden. Het Licht der Lichten zal zijn aangezicht niet blijvend verbergen en deze lijdende pelgrim eens optrekken binnen de glanzen van zijn majesteit. Men zal kunnen verstaan dat de mens in deze fase een aangrijpend lijden doormaakt. omdat het hem dieper treft dan alle voorgaande smarten. Dit is ook op te maken uit de vierde boetezang van de Pistis Sophia. Zij is bitter en wanhopig. Zij lijkt al haar geloof en hoop, en vooral de zekerheid van de magie der eerste boetezangen verloren te hebben. Zij looft en prijst nu niet, noch bidt zij en smeekt om vergeving. Haar houding is die van een moedeloze. Het is de typische levenshouding van de mens die ontdekt dat al zijn streven en zijn offeranden hun einde vonden in de sfeer van het zelfbedrog. Hoe zwaar valt het degenen niet die mediamiek beelden zien, deze tot goddelijkheid verheffen en adoreren, hun vermeende gaven te verlaten. Om deze vierde aeon te doorschrijden, moet de mens de moed bezitten om in het "kokende water" van de harde realiteit af te dalen, zoals dit in de praktijk met kreeften geschied, die gekookt worden om verteerbaar te worden. Deze kandidaat moet bewust een water-vuur proces ondergaan, waarin hij sterft om als een ander mens herboren te worden. De aanvang van dit proces zal zijn als een pijniging omdat hij steeds weer de oude beelden, de schijn wil vastgrijpen, daarvan kan hij bijna geen afstand doen. Daarom moet het water kokend, de realiteit ingrijpend zijn. De herinnering aan de weerspiegeling moet dichtgeschroeid worden, zodat hij niet meer terug kan vallen in een toestand van mediamieke adoratie. Zijn honger naar het Licht kan van deze mens een redeloze maken, een meedogenloos alles verslindend monster, een waarachtige trawant van de Kreeft-aeon. | XV - Vierde Aeon: De Kreeft III 51

Hij gaat over lijken om die honger te stillen, en zijn pantser verbergt zijn innerlijke pijn en zijn grote heimwee. Het enige dat deze mens redden kan is het Licht, omdat hij niemand toestond zijn hol binnen te gaan, zijn pantser te doorsteken, slechts het Licht breekt zich een baan door het pantser van verharding en bitterheid. Dan geschiedt het ongelooflijke: Staande tegenover het Licht, in het diepste van zijn eigen duistere zelf, brokkelen de laatste stenen van de ommuring, de pantsering, af en zal de kandidaat, zoals de Pistis Sophia, reeds in overgave spreken: "En dit alles O Licht, is over mij gekomen vanwege Uw gebod en Uw bevel en het is Uw beschikking dat ik mij hier bevind." Zijn bitterheid vloeit langs deze woorden weg en hij bevindt zich wederom in verbinding met het Licht. "Het is Uw bevel en Uw beschikking, O Licht!"

52

XV - Vierde Aeon: De Kreeft III |

XVI - VIERDE AE ON: DE KREE FT IV

Zodra de pelgrim bewust reageert in de vierde aeon komen de herinneringen uit het verleden op een nieuwe wijze tot hem. Hij ondergaat hen dan als leringen en spreekt: "Ja waarlijk, ik ben op reis door de sferen der aeonen en wil hun naam in mijn kleed schrijven! O Licht, dit alles is over mij gekomen vanwege Uw gebod en Uw bevel!" Nu weet deze mens: ik ben niet meer alleen en verlaten! Ik ben geen valse geest en geen decaan, die eenzaam is in de lucht, want ik ben op bevel van U, o Licht, in deze toestand ge-raakt. Mijn kracht is in mij verstijfd! Ik herken mijn toestand, ik herken die verstening in mij, die de vierde aeontrawanten mij oplegden, opdat ik zou kristalliseren als een dood lichaam! En dan roept zij als een juichkreet, als een uitbarsting van hervonden kracht, uit: "Maar Gij, o Heer, zijt eeuwig Licht en zoekt de verdrukten!" Dit is het moment waarop de vierde aeon-mens aan het begin staat van een hernieuwde gang door de velden van de Cancer-trawanten. Hij kan zich nog niet oprichten, want "zijn kracht is verstijfd", maar hij herkent in dit stadium de activiteit van het Licht en roept: "Nu dan, o Licht, sta op en zoek mijn kracht en de ziel die in mij is!" Ik ben volslagen hulpeloos, weet deze mens, ik ben ontledigd, ik ben niet in staat mij te bewegen in de velden van deze ontstoffelijkte entiteiten, want zij zuigen mij uit! Maar Gij, o Licht, zoek de kracht in mij en de ziel die in mij is. Verzamel alle krachten die zij mij ontstolen hebben en vervul mij met Uw Licht! Ik heb Uw bevel opgevolgd: Ik ben tot de bodem van mijn lijden en wanhoop gegaan en ik weet nu dat ik niets ben, dat ik geen kracht heb uit mijzelf, maar dat Gij het zijt, die mijn kracht zoekt en de ziel die in mij is. In dit ogenblik werpt deze mens zich in het kokende water van de Kreeft-aeon met de woorden op de lippen: "Het is de tijd die Gij bepaald hebt!" Dat wil tevens zeggen: Ik kan niet langer aan Uw wet ontkomen: het getal is vervuld, opdat ook de materie van mijn ziel gered zal worden. Hieruit spreekt de verrassing, die werd vooraf gegaan door een intense ziele-strijd. De kandidaat werd geforceerd om op te houden met imitatie en reflectie, terwijl hij in werkelijkheid het innerlijke godsbeeld nog niet kende. Het is zo verleidelijk om te pronken met andermans veren, om te spelen en te pralen met de etherische wezens uit de dodensfeer, om zichzelf te verheffen op een aangeboren sensitiviteit tegenover hen, die niets schouwen. Slechts de onwetende doet dit, hij, die nog niet heeft ingezien dat het schouwen van de beelden uit de dodensfeer niets betekent op een spiritueel pad. Het is nog moeilijker om deze pose van schijn-gearriveerdheid op te geven! Nu zal deze mens zijn vermeende spirituele status moeten prijsgeven om te komen tot het stadium van spirituele bezitloosheid. Dit doet innerlijk pijn en kost overwinning. Maar ook hierbij zal de pelgrim bemerken dat "alles verliezen tegelijkertijd betekent alles winnen." Hij zal zich niet meer kunnen vastklemmen aan paranormale gaven om zich daarmede een status te geven tegenover zijn vrienden. Hij zal moeten worden tot een niets, een steen, die zijn lichtkracht heeft verloren, hij moet zich terdege bewust worden van dit niets zijn. De emotionele verbintenis via de plexus solaris en het milt-lever systeem, moet verbroken worden, omdat de mystieke beelden hem bedriegen en misleiden. Op dit punt aangekomen is het de vraag of deze pelgrim, zo gevoerd wordende tot in de duisterste spelonken van het eigen zelf, de beker van deze bitterheid kan uitdrinken. | XVI - Vierde Aeon: De Kreeft IV 53

Of brengt deze beker der bitterheid hem de bitterheid des harten, de verstening die het licht even weerkaatst, maar nimmer zelf licht wordt. Gelukt het hem echter om uit deze bitterheid en deze pantsering te voorschijn te komen en vindt hij de moed om zonder dit pantser de werkelijkheid tegen te treden, de hete wateren tegemoet, dan zal geschieden hetgeen in de vierde boetezang geschreven staat: "Te dien dage zullen de archonten der materile aeonen uw licht vrezen en alle emanaties van de dertiende materile aeon zullen het mysterie van uw licht vrezen." Want in deze aeon wordt de verbrijzeling volbracht, de vernietiging van hetgeen oud is en gedoemd om te sterven, opdat het nieuwe zich zal gaan voltrekken. Deze pelgrim wordt tot een groot gevaar voor alle materile aeonen, want er zal niets meer aan hem zijn, dat zij zullen kunnen aangrijpen. Dit is dan het mysterie: "dat een voorbeeld geworden is voor het komende geslacht." Dit zijn de woorden die tot alle pelgrims in deze fase gesproken worden. Het keerpunt is gekomen: de verassing of het endura van het ego is aanvaard. Het Pad tot de Hoogten is nog niet beindigd, maar de eerste beslissende fase is volbracht. De beker werd deze kandidaat ge-reikt en hij heeft hem uitgedronken. Met hun laatste krachten probeerde de mens zich aan deze beslissende beker des verbonds te onttrekken, omdat hij de inhoud vreesde, de consequenties niet kon aanvaarden en de vernietiging van zijn schijnstatus wilde voorkomen. Maar het oer-heimwee in hem was niet tot zwijgen te brengen, die hunkering naar hetgeen hij eenmaal had verloren, naar zijn oorspronkelijke vaderland, zijn Koninklijkheid van Geest en deze was niet te stillen met spiegelbeelden, noch door een vorm van humanisme, noch door occultisme, noch door een vlucht in het verleden. Dit innerlijke heimwee vroeg om de wijn van het nieuwe Ver-bond. Het vuur-water waarin alles ver-ast en waaruit een hernieuwde mens opstaat. Zo vlucht de pelgrim in het donkere woud van zijn Gethsman, hij verbergt zich in zijn eenzaamheid, omdat hij weet van hetgeen nu komen moet. Maar het Licht der Lichten volgt hem in de figuur van zijn "gezel" en reikt hem de drinkbeker. Met het accepteren van deze drinkbeker wordt de ver-assing voltrokken, en de valse weerspiegeling vervaagt. In deze eenzaamheid van zijn Gethsman wordt de kandidaat wederom de Lichtzoon, die de bitterheid heeft wederstaan en zijn innerlijke Lichtkracht bundelt voor de verdere gang door de aeonen. Dit is de diepere betekenis van de Kreeft-aeon. Het is het binnengaan in het etherische levensveld des geestes, waarin de pelgrim zich een plaats moet bereiden. Ook in de gebieden van de onstoffelijkheid moet de pelgrim de waan doorsteken. Alle ervaringen in de eerste drie aeonen herhalen zich nu op een hoger plan in de vierde, vijfde en zesde aeon. Zij, die zich sterk verbonden gevoelen met de krachten van deze vierde aeon zullen daarom rekening moeten houden met hun belemmeringen, die liggen in: de imitatie, de reflectie, zonder de lichtkracht van het goddelijke; het gevangen genomen worden in de bitterheid en het ontledigd worden door het verkeerd richten van de hunkering. Maar indien de kandidaat mocht menen dat in deze vierde aeon alle vreugde om het "gevonden hebben" hem wordt ontnomen, dan kent hij die wonderbaarlijke licht-impuls nog niet, die volgt op het ledigen van de drinkbeker! Dan ziet hij slechts de buitenkant, hij ziet het lijden, die verbrijzeling van alle waarden, maar hij beseft nog niet hoe het kan zijn wanneer men, verborgen in de eenzaamheid van het duistere innerlijke zelf, de "gezel" op zich ziet toekomen met de drinkbeker in zijn handen. Dan is er in zulk een mens plotseling geen angst meer, en geen vrees en geen bitterheid, maar er is slechts die vreugdevolle herkenning van de hereniging met die afgezant des Lichts, die hem te allen tijde heeft bijgestaan en gered. Dit is het ondergaan en het opstaan, de ver-assing en de vlucht naar de hemelen.

54

XVI - Vierde Aeon: De Kreeft IV |

Dan wordt de juichkreet van de pelgrim niet meer uitgedrukt in woorden, maar er zal in vlammende letters op zijn kleed ge-schreven staan: "Dit is het mysterie dat een voorbeeld geworden is." In deze woorden liggen de herkenning en de overgave. "Het is zo, de tijd is gekomen, het getal vervuld." Het is geen extase, maar de simpele bevestiging van het feit: "Uw bevel, dat Gij mij hebt opgelegd in mijn ellende, is opgevolgd." De vreugde hierover spreekt niet uit loftuitingen en gezangen, maar spreekt uit de daad, die is volbracht. Omdat de Pistis Sophia dit alles vooruit gezien had, en bewust wist, daarom was zij n en al verzet en verbittering. Maar het Licht der Lichten laat haar niet alleen! In deze fase zal het Licht haar niet meer los laten, want de verbintenis tussen Schepper en Zoon is reeds te sterk geworden. Dat is de troost die deze mens meekrijgt: de metgezel volgt hem tot in de duisterste hoeken van zijn innerlijke wezen en zijn eenzaamheid en de beker des Verbonds wordt hem gereikt, omdat hij deze waardig is!

| XVI - Vierde Aeon: De Kreeft IV

55

XVII - VIJFDE AEON : DE LEEUW

Nadat de pelgrim vier aeonen in zichzelf heeft doorgereisd, komt hij terecht in de zeer merkwaardige fase van de vijfde aeon: de Leeuw. Met de Kreeft-aeon wordt er in de pelgrim een periode afgesloten, hij gaat de imitatie levensgang en de imitatie-spiritualiteit beindigen. De voorbereiding tot de verwerkelijking van de spiritualiteit en daarmede de beslotenheid binnen de saturnale cirkel van een zevenvoudige demonische gevangenis heeft voor de pelgrim opgehouden te bestaan. Plotseling ziet hij dat hij breken moet met alles wat binnen de zevenvoudige overheersing ligt. Het zevenvoudige of het heiligende voorbereidende pad staat onder invloed van de Maan-werkingen en daardoor wordt iedere pelgrim, die zich vastklemt aan de adoratie van een heilige zevenheid eveneens onder de Maan-werkingen geplaatst. Dit zou een onderdeel van het bewandelen van het pad kunnen zijn, indien de pelgrim in zou zien dat hij op een gegeven moment - deze zevenheid moet doorbreken om tot de bron te komen, waarvan de Maan haar licht ontvangt. Iedere ziel, die zich gevangen geeft aan de aanbidding van een zevenheid, bewijst daarmede eer aan de Maan, de dienares van de Zon. Vandaar dat vele religieuze bewegingen, die deze zevenheid als de hoogste verwerkelijking zien door een vrouw worden gedomineerd, dan wel beheerst worden door een occultist, die de stralingen van zijn voorganger reflecteert op een afhankelijke, slaafse wijze. Iemand, die zich aan zulk een Maan-gevangenschap overgeeft zal nooit de reis naar de vijfde aeon kunnen ondernemen, want de doorbraak van de vierde naar de vijfde aeon brengt met zich mede dat de pelgrim een individuele beslissing moet nemen. Hij moet handelen volgens de wet van de zelfautoriteit en horigheid aan een meester ligt dan achter hem. De aeon de Leeuw wordt geregeerd door de Zon, in horizontale betekenis door de aardse Zon, d.w.z. door de sterke persoonlijkheid, in spirituele zin door de Geestzon, de kandidaat gaat hier dus zijn geestelijke zelf bewust ontdekken en benutten. Allen, die de krachten van deze aeon tegemoet treden, moeten kunnen beschikken over voldoende geestelijk bewustzijn, zodat dit de leiding zal kunnen overnemen van het ego of de persoonlijkheid. De strijd binnen deze aeon is kenmerkend voor hen, die de poort van Saturnus waarlijk trachten door te gaan, of de ring der zevenheid waarlijk willen doorbreken. Zij zijn prachtige kandidaten en bezitten alle kwaliteiten om te slagen en daarom kan deze aeon in de kandidaat een doorbraak en een zegen betekenen, zo niet, dan wordt deze fase een val in de diepste duisternis, zoals de Pistis Sophia aan den lijve ondervindt. De aanvallen in de eerste vier aeonen waren hevig en benauwend: de aeon van de waan bracht bedrog - Ram; de aeon van de materile zekerheid bracht angst - Stier; de aeon van de tijd bracht onrust - Tweeling; de aeon van de imitatie bracht schijn-spiritualiteit - Kreeft. Doch al deze aanvallen betekenen niets vergeleken bij hetgeen de kandidaat nu te wachten staat! Nooit heeft hij de duisternis zo zwart ervaren, doch nimmer was de overwinning van deze duisternis in een feller Licht gehuld. Nu laat de pelgrim alle aardse hulp, alle steun, alle zekerheid-in-de-rug achter zich. Hij is alleen. Hij gaat zich nu verheffen, hetzij op de autoriteit van zijn persoonlijkheid, hetzij op de autoriteit van de geest. Hij gaat het wagen met zijn innerlijke Licht, met dat beetje Licht dat hem nog is gebleven. Door de trawanten van de vierde aeon werd hij tot aan de uiterste grens van zijn uithoudingsvermogen gebracht.

56

XVII - Vijfde Aeon: De Leeuw |

Alles wat schoon en wonderbaar leek te zijn, bleek schijn en imitatie en daardoor moest de pelgrim de bitterheid overwinnen; hij moest leren zich niet te verharden, zoals de kreeftenschaal hard is en slechts door het kokende water doordrongen kan worden. In de vierde aeon dreigde de innerlijke verharding, de verstening, het worden tot een zoutpilaar. Komt de kandidaat daar echter vrij van, dan straalt hem de Zon, het Aurora, de bevrijding tegemoet. Doch door dit Aurora worden opgenomen, betekent handelen op een basis van zelfautoriteit. In deze vierde aeon staat hij voor een juichend nieuw begin, of voor de terugval in de verstening en de verharding in het zelf-bewustzijn van de persoonlijkheid. Het ervaringsbewustzijn, de herinnering aan het doorleefde in de vier voorgaande aeonen moeten in de kandidaat der vijfde aeon zeer sterk spreken, wil hij begrijpen dat juist deze aeon hem de opstanding zal kunnen brengen. Wanneer de astrologen zeggen dat in de horoscoop de Zon de persoonlijkheid en zijn motor vertegenwoordigt, dan betekent dat tevens dat in deze vijfde aeon de kandidaat voor de oerkracht van zijn ego-natuur zal worden geplaatst. Hij kan, na die ondergang in het kokende water van de vierde aeon, opstaan als een deemoedige, die de kracht des Lichts erkent, dan wel hij slaat zichzelf op de borst menende de grote overwinnaar te zijn, die niets meer kan overkomen. Het gevaar en de misleiding sluipen hier waarlijk als een roofdier, als een leeuw rond en bespringen de kandidaat van achteren. Indien hier de woorden: "Mijn licht nam af en met het licht dat mij nog restte heb ik U, O Licht, geroepen en mijn handen tot U opgeheven", niet gesproken kunnen worden, is het vonnis over deze kandidaat voltrokken, want het is waarlijk zoals de Pistis Sophia zegt: "Op Uw bevel hebben de scheppingen van mijn aeon mij niet geholpen, zij hebben mij gehaat en zij hebben zich van mij verwijdert, en nog ben ik niet ten volle vernietigd!" Deze laatste woorden spreken van de onuitblusbare levenskracht, die juist de kandidaat in deze aeon bezielt. "Nog ben ik niet ten volle vernietigd!" Zulk een uitspraak zou tot arrogantie kunnen leiden, maar ook tot een overgave. De pelgrim kan zich hier verheffen als een koning der schepping, gelijk de leeuw de koning der dieren wordt genoemd en hij kan dan heel zijn zelfverheerlijking, zijn zelfoverschatting en zijn sterke persoonlijkheid te hulp roepen om heerschappij te gaan voeren via zijn kennis en zijn zelfingenomenheid. Hij is zelf het grote gevaar voor anderen en zichzelf geworden. Niet de trawanten van de leeuwenkop vallen hem hier aan, maar hij gaat zichzelf aanvallen, tot een vernietiging of tot een over-winning en de opstanding. De strijd der twee wezens in de kandidaat neemt een aanvang. De verwerkelijking van de geestelijke omwending gaat zich vol-trekken. In grote verlatenheid, zoals de Pistis Sophia ook zegt - "vanwege uw wet konden mijn medeschepselen mij niet helpen" - moet de kandidaat hier met zichzelf in het reine komen en bewijzen of de overwinning binnen de vierde aeon een werkelijkheid, dan wel een imitatie is geweest. De Oosterse gnosis noemt deze aeon: "de aeon van het beven van het lichaam". Het is het beven van de persoonlijkheid, de verbreking van de macht van het ego, de ondergraving van het fundament van het ik, die hier volbracht moeten worden. Door het uitbreken uit de begrenzing van de Kreeft-aeon gevoelt de Pistis Sophia, de kandidaat, een zekere vrijheid en deze zou hem kunnen misleiden en bedriegen, want die vrijheid blijkt in werkelijkheid niets anders te zijn, dan een verwisseling van autoriteit en het gevangen genomen worden in de zelfautoriteit. De gevangenis der zevenheid wordt nu in de kandidaat verplaatst. Uiterlijk lijkt hij vrij, maar innerlijk moet hij de individuele gevangenschap nog verbreken. In een ontstellende eenzaamheid blijft de kandidaat niets anders over dan het lichtrestant in hem, of de autoritaire macht van het ego, dat eenzaamheid en zwakte wegbluft. Zo hij een imitatie-overwinnaar was, dan vlucht hij in de autoriteit van het "ik" en kleedt zich in een aureool van schijn-gearriveerdheid. | XVII - Vijfde Aeon: De Leeuw 57

Dan lokt hij zijn naasten tot zich door te pochen, en te pronken met de schone veren, die slechts geleend zijn en waardoor hij niets draagt dan de zielloosheid van een arrogant ego Kortom, hij gaat zich verschuilen achter zichzelf, achter de zon van zijn persoonlijkheid, om de beslissende stap van de om-wending te kunnen uitstellen. En zo is er voor deze mens in werkelijkheid niets veranderd, de gevangenis is gebleven, de ring van Saturnus bleef toegesloten, hij splt slechts de spirituele overwinnaar. Hij heeft zijn troon hoog boven zijn medemensen opgericht en bejegent hen welwillend vanuit die overvloedige bron van aangeleerde kennis, van schijn-zonneglans en van schijn-gearriveerdheid, maar in werkelijkheid is hij armer dan de kleinste onder de kleinen. Door schade en schande zal hij tot deze overtuiging moeten komen!

58

XVII - Vijfde Aeon: De Leeuw |

XVIII - VIJFDE AEON : DE LEEU W II

De pelgrim, die als spitum lanficummaker de vijfde aeon binnengaat, gedraagt zich als een hoogmoedig en eigenwijs mens. Hij is altijd een sterke persoonlijkheid, maar weet dit te verbergen in het aureool van zijn persoonlijk fludum en zo blijft hij een eenzaam mens, zoals de mens van de vierde aeon die zijn "hol" binnenvluchtte. Alles aan deze pelgrim der vijfde aeon is schijn: zijn licht, zijn vriendelijkheid, zijn spiritualiteit. In werkelijkheid absorbeert zijn machtige leeuwen-ego alle kracht uit zijn omgeving. Niemand kan hem eigenlijk helpen, want hij vertrouwt slechts op zichzelf, niemand kan zijn eenzaamheid met hem delen, want in zijn aereool-gevangenis eert hij slechts zichzelf. Dit is het risico van de vijfde aeon: het zichzelf verheffen tot de gearriveerde spiritualist. Geroepen tot de doortocht door de Jordaan wendt deze mens zich op het laatste ogenblik af en vlucht in de irrealiteit van de theorie, hij praat slechts zonder daden te tonen. Hij heeft van nabij het Nieuwe Land geschouwd, hij heeft het water van de Jordaan om zijn voeten gevoeld, is mogelijk deze Jordaan in gesprongen in een ogenblik van grote benauwenis, maar hij keerde terug op zijn schreden, omdat hij niet verder durfde, zodra hij de grond onder zijn voeten verloor. Iemand, die nog niet kan zwemmen, werpt men niet in diep water. En iemand die, de zwemkunst niet machtig is, en in paniek dit water inspringt, onderkent de gevaren niet. De mens uit de vijfde aeon meent echter te kunnen zwemmen, waardoor hij bij voorbaat alle hulp van de hand wijst. Hij is hardleers doordat zijn autoritaire eigenwaan een afgrond schept tussen hem en de andere reizigers naar het Nieuwe Land. In de spirituele reis door de aeonen ervaart de pelgrim daarom de diepte van de eenzaamheid, de noodzakelijkheid van een spirituele ziele-autoriteit. Ziele-autoriteit uit zich echter nooit door hoogmoed, maar altijd door koninklijke adeldom, die dienen en niet overheersen wil. Niemand kan deze mens helpen om tot ziele-autoriteit te komen, want hij moet deze zelf verwerven. Paracelsus zegt dat de natuurlijke alchemist pas aan zijn arbeid begint wanneer alle individuele, innerlijke planeten het moment geschapen hebben. Zo is het ook met deze kandidaat. Hij is innerlijk gerijpt voor de doortocht of hij is dit nog niet. Er is geen middenweg. Hij staat hier tegenover de machtige vijand van zijn eigen zelf. Hij moet zelf beslissen: f hij de Jordaan oversteekt f niet. Eenmaal in het Jordaanwater beland zal hij moeten bewijzen dat hij moedig genoeg is om de overzijde te willen en kunnen bereiken. In het gebied tussen het oude en het Nieuwe Land bevindt zich de mens in het gebied der eenzaamheid, doch deze is altijd tijdelijk. De door benauwenis en "beving" bevangen kandidaat wt niet dat deze eenzaamheid tijdelijk is en hij wordt door een grote angst aangegrepen, omdat hij de warmte van zijn aureool op het spel heeft gezet en nu nog niet het plaatsvervangende ziele-licht kan herkennen. Hij strijdt tegen zijn ego-angst, doch indien hij deze strijd een ogenblik staakt en zijn innerlijke Lichtrestant te hulp roept, zal dit hem terzijde staan om los te breken uit die ego-drift, uit de ego-vrees of de egooverwinningsroes. Deze pelgrim moet de duisternis ervaren, hij moet zonder ego-zon komen te staan, hij moet die roofdierstraling van het ego leren onderscheiden. Hij moet ontdekken dat zijn ego niets anders doet dan ether-roofbouw plegen op zijn naasten, die hem moeten omringen als bewonderaars, dienaren en slaven. Zolang dit ego onwaardig is, onrijp, of onvolgroeid, is de pelgrim ten prooi aan allerlei innerlijke emoties en tegenstanden. De pelgrim van de leeuwen-aeon wordt voor de drift van het schijn-koninklijke ego geplaatst en daaruit komen dan de woorden voort, die men een Leeuwentype wel eens hoort verzuchten: "Hoe zou ik, een Leeuwen-type zijnde, mij kunnen terugtrekken in een bescheiden hoekje?" | XVIII - Vijfde Aeon: De Leeuw II 59

Hierin wordt de gevangenschap van deze mens bevestigd. "Hoe kan ik, stralende overwinnaar, kennisdrager, lichtschenker, mij terugtrekken, nu ik zoveel bezit?" Dit is het gevaar en de valstrik binnen de vijfde aeon. Juist in deze aeon zal de bescheidenheid het gewenste spirituele resultaat brengen, de waarachtige innerlijke bescheidenheid, niet het uiterlijke spel via een stralende bedrieglijke persoonlijkheid! Deze mens moet leren zijn zonnekracht, zijn levensenergie, zijn persoonlijke fludum niet aan te wenden tot een overheersing, noch van zijn ziel, noch van zijn naasten. Er zal een verwisseling gaan plaatsvinden van krachtbronnen; niet de ego-zon zal hem lichtkracht schenken voor de doortocht, maar de geest-zon wordt zijn leider naar het Nieuwe Land. Verblind door de ego-zon herkent de onvolgroeide pelgrim in de vijfde aeon de waarheid niet en zal hij volgenot zijn spirituele spel voortzetten, de adoratie van de onwetenden indrinken. Zo wordt hij een koning op een papieren troon, Een waanzinnig vorst, die gaat leven uit het hartebloed van zijn dienaren. Dit is de Leeuwen-aeon in zijn gevaarlijkste aanzicht, het niets ontziende roofdieren-instinct van een schoon schijnende, maar bikkelharde persoonlijkheid. Zij, die eigenlijk op wraak belust zijn voor het kokende waterbad in de Kreeft-aeon, laten zich snel verleiden tot het bewandelen van deze belachelijke koninklijke weg. Het vernederende ego zint op wraak. Hij richt zich nu op als een brullend roofdier, die zich genoeg-doening gaat schenken door het bloed van zijn dienaren. De houding van de Pistis Sophia leert ons echter hoe het kokende waterbad in de vierde aeon een loutering moet zijn geweest. Er mag beslist geen bitterheid of haat aanwezig zijn in de pelgrim, Er moet de inkeer zijn en de herkenning van de Wet Gods, die niet vernietigt, die slechts vernieuwt en doet rijpen, zodat de ziel wederom de adeldom der Goden zal berven. In de vijfde aeon laat God of het Licht der Lichten de Pistis Sophia, de kandidaat, geen moment alleen, alleen met het eigen innerlijke Lichtrestant. Zal de kandidaat het met dit zwakke Licht gaan wagen? Nu zal het bewijs geleverd moeten worden van de levens-mogelijkheid van deze innerlijke lichtkracht. De moed van deze kandidaat wordt op de proef gesteld. Waagt hij de doortocht op basis van deze minimale Lichtkracht f wendt hij zich wederom tot de stralende kracht van de ego-zon? Dit wordt het criterium binnen deze fase. Vele zoekers, waarlijk op weg naar het Nieuwe Land, hunkerende naar het Aurora van de nieuwe Hemelaarde, zullen dit stadium herkennen. Hun strijd is de strijd van velen. Hun belemmeringen zijn herkenbaar bij velen. Hun eenzaamheid is de eenzaamheid van velen. De trotse hoogmoedige ego-koning moet echter van zijn papieren-troon stappen en zijn ontoereikendheid erkennen. Dan breekt het goede moment aan om de eerste stap te zetten in het water van de Jordaan. Dit water wordt overgoten door de stralen van het geestelijke Aurora, zodat niemand de duisternis, de afwezigheid van de ego-zon behoeft te vrezen. Hij, die waagt met zijn "kleine lichtkracht" ervaart dit!

60

XVIII - Vijfde Aeon: De Leeuw II |

XI X - VIJFDE AEON : D E LEEU W III

"Zult Gij nu, O Licht, Uw wet in de chaos voleinden en zullen nu de verlossers, die volgens Uw gebod zouden komen, in de duisternis opstaan en komen en U tot discipelen zijn?!" Dit zijn de woorden van de Pistis Sophia wanneer zij tot inkeer gaat komen, de stralingskracht van de persoonlijkheid door-schouwt en nederknielt met niets dan het restant der goddelijke Lichtkracht in haar handen. "Zal dan nu de omkering geschieden?" zo vraagt zij. "Zullen dan nu, zoals U gezegd hebt, de verlossers uit de duisternis opstaan?" Zal dit het gewijde uur van het welslagen worden? Zullen zij het mysterie van Uw Naam in de chaos gaan uit-dragen?!" Eindelijk dringt de kracht van haar Licht tot haar door en begrijpt zij dat zij niet langer tot de chaos mag behoren, niet langer n daarmede mag zijn. Heel langzaam ontdekt zij de verlossingsmogelijkheid, haar bloed neemt de idee van de terugweg in zijn baan op, maar de ware toedracht van de omzetting verstaat zij nog niet geheel. Zij staat aan het begin van het pad, zij ziet de noodzaak van een overgave, maar, zo vraagt zij: "zullen deze verlossers veeleer getuigen van Uw Naam in de materie van de chaos, in welke Gij niet reinigend zult optreden?" Hier loopt zij vooruit op het proces van de volgende fase: zij beseft nog niet dat uit het restant Lichtkracht de herboren Pistis Sophia zal opstaan. Zij weet nog niet of die Verlossers zich zullen bedienen van haar eigen ego, dan wel dat zij de gereinigde chaos gaan benutten. Haar gehele wezen is n en al honger naar weten, n en al verbijstering! Dit is het ogenblik dat de pelgrim ontdekt dat heel dat vermeende koningschap niets betekent; dat hij waarlijk afstand moet doen van zijn kennis en macht, dat hij, niettegenstaande hij veel heeft overwonnen, deemoedig en bescheiden moet blijven, opdat het lichtrestant zal wassen en de leeuw zal ondergaan met zijn valse schijn. Het is in deze fase dat u zult ontdekken dat de individuele vrijheid niets anders betekent dan een teruggeworpen worden op uzelf. U bezit dan geen enkele vijand meer dan uzelf en deze vijand mag u niet onderschatten! Het aanschouwen van de heerlijke zon der vrijheid, van die machtige levenskracht, gaat voorbij, moet zelfs voorbij gaan en dan komt de stonde waarin de vijfde aeon de pelgrim lijfelijk aangrijpt. De eenzaamheid, de dichte duisternis en de hardheid van de goddelijke wet verschijnen, die de pelgrim tot op de bodem van zijn wezen neerwerpen en hem voor de overwinning van de bitterheid, de verwondingen in het kokende water van de vierde aeon, en de strijd tot negatie van de eigen ego-zon plaatsen. In deze periode zou de pelgrim de hulp van de vrienden kunnen gebruiken, meent hij en daarom zoekt hij bijstand en erkenning, uitlaatkleppen, maar zo het waarlijk goed met hem is, zal hij in niemand zijn medestander kunnen herkennen. Zo de wet Gods hem waardevol vindt, laat deze hem achter in de diepste duisternis totdat de kreet van herkenning, van verbijstering en van ontdekking hem van de lippen wordt afgedwongen. Die kreet zal iedere pelgrim moeten slaken, zo hij de vijfde aeon zegevierend wil doorstaan en de poort van Saturnus waarachtig wil doorgaan. Het is de kreet: "Mijn Licht nam af en met het Licht dat mij nog restte heb ik tot U geroepen!" Allen, die de duisternis en. de eenzaamheid niet kunnen verdragen wenden zich tot de eigen zon, opdat deze duisternis verlicht zal worden, en in hun zelfverheerlijking vergeten zij het restant goddelijk Licht. Zij willen het Licht der Lichten en zichzelf bedriegen en ver-beelden zich dat dit lukken zal. Neen, de waarachtige pelgrim erkent dat de goddelijke Wet over hem is gekomen en dat de verschrikkingen die God voor hem had bestemd hem in verwarring brachten. De grootste verschrikking is de ontmoeting met de zijn van het eigen zelf, omdat niemand, geen vriend en geen vijand, de hel van deze stralende zon kan begrijpen | XIX - Vijfde Aeon: De Leeuw III 61

Slechts de pelgrim kan deze aan den lijve ondervinden, indien hij deemoedig blijft, zo niet, dan wordt hij door deze zon bedrogen, zoals zijn ego-straling al zijn medemensen bedriegt. Hij koestert zich in het valse licht en hij bemerkt het niet en dat is nu de kernkracht van de macht met de leeuwenkop. De heerlijkheid van de persoonlijkheidsmacht, die als een stralend vals licht de chaos doorboort. De Pistis Sophia, de pelgrim, nadert dit valse licht steeds dichter en zo wordt dit steeds heller, totdat hij de motor, de atoom-concentratie van deze leeuwenkracht ontmoet. Dan is het: overgave f vernietiging. Zij, die deze leeuwenkracht aanvaarden en deze ego-zon hun hele leven laat beheersen, verbranden de rest van hun goddelijk Licht, de zielevonk. Het gevolg is vreselijk: De mens gaat de tragikomedie van een schijn-aeonengang opvoeren met zijn egozon als leider en licht. De zware voorbereiding die hem tot aan deze kernkracht van de vijfde aeon gebracht heeft, wordt teniet gedaan en al zijn vergaarde Lichtkracht, al zijn ziele-ervaringen gaan onder in het vernietigende vuur van deze gepassioneerde ego-zon. De tra-wanten van de vorige vier aeonen werpen zich op hem als overwinnaars er hij zal dit niet bemerken, want zijn persoonlijkheid, (d.w.z. zijn rol en zijn masker, hetgeen het woord persoonlijkheid aanduidt) zijn hem een tweede natuur geworden. Dat is de tragedie: De val wordt een feit en de pelgrim bemerkt het niet. Hij slaat zijn koningsmantel om, inplaats van zijn Jordaankleed en hij ziet het verschil niet, want zijn mond vloeit over van woorden die over de verwerkelijking der aeonengang spreken. Hij speelt zichzelf deze verwerkelijking voor! Zo wordt hij tot een eenzame, een godverlaten heerser, een narrenkoning, een toneelspeler, die zijn komedie als levensdoel gekozen heeft. Nu, in deze fase, gaat het om de doortocht door de Jordaan. Deze aanraking van de vijfde aeon is te belangrijk om tijd te verliezen met filosoferen. Iedere pelgrim binnen deze vijfde aeon is doorlopend in gevaar. Daarom is het vormen van een ziele-gemeenschap van waarachtig koninklijke mensen zo belangrijk, want als de eenzaamheid en de duisternis en de verharding in het eigen zelf te lang duren, wordt het risico groter. Zulk een ziele-gemeenschap kan niet afgedwongen worden, want iedere pelgrim moet eenzaam zijn temidden van zijn innerlijke strijd, doch de positieve beslissing van zulk een strijd brengt tevens verlossing uit het innerlijke isolement. Men herkent de gelijken, de koninklijken naar den geest. Zulk een gemeenschap wordt niet gevormd op instignatie van een leider, neen, zij vormt zichzelf door het samenvoegen van de ziele-atomen of de Lichtrestanten van de pelgrim. Indien de mens dit zou bezien met de ogen waar in het ego-licht glanst, dan verstaat hij deze idee niet en vreest hij slechts een verlies van de ego-vrijheid en kan hij deze samenvoeging van ziele-atomen en koninklijke Lichtzonen niet begrijpen. Zo de pelgrim steeds teruggrijpt naar wat hij ervaren heeft, naar wat hij heeft vergaard en gehoord en gezien, dan staat hij nog niet in de ontmoeting met de persoonlijkheidszon. Althans hij doorziet het licht van deze zon nog niet. Hij schouwt slechts de heerlijkheid van de uiterlijke pracht en al die aanzichten binnen de begrenzingen der natuur. Dan staat hij in de vermeende eenzaamheid, die een gevangen-schap binnen de zonnesfeer van het ego betekent. Hij kent dan de rijpende duisternis niet, want zijn ego-licht is om hem heen. Hij kent niet die ontluisterende confrontatie met de nietigheid van het eigen ego, waardoor die innerlijke eenzaamheid in hem ontstaat. Daarom is er geen "beven" in deze pelgrim, omdat hij met de rug tegen de muur staat en voor hem de Saturnuskop grijnst, terwijl in hem niets anders is dan die "kleine kracht" des Lichts, die de aanvallers in hem overlieten! Neen, deze situatie kent deze kandidaat nog niet! Deze toestand is hel en hemel tegelijk!

62

XIX - Vijfde Aeon: De Leeuw III |

Dit is de zwarte duisternis, waarin het ego beeft van angst, maar waarin de zwakke, doch gestaag brandende geestvonk de pelgrim aanwakkert. Dit betekent: het wagen met de "kleine kracht", met de Davids-kracht! Hier hebben woorden geen waarde meer, noch hulp van vrienden, noch theorien en uitvluchten, er is slechts dat innerlijke beven, dat als een helse ervaring door het oude lichaam slaat en die tweestrijd tussen de oude zon en de kleine vonk. De verleiding om zich aan die oude zon over te geven, is groot, want deze beving is intensief en grijpt het hele wezen aan. Hart en hoofd worden totaal omgewoeld, beelden en betekenissen trekken aan het geestesoog van deze pelgrim voorbij en trachten hem te verleiden of te bemoedigen en dan weer storten zij hem in een poel van eenzaamheid en bitterheid. En hij kan over deze intensieve innerlijke beroering niet spreken, want hij zou zijn hartebloed vergieten voor onwetenden en niet-begrijpenden. Het voorheen door de vierde aeon misleide hart, is gewond en vreest nu wederom gewond te worden; hier is het hart de aarzelende, terwijl het hoofd het hart wil dwingen. Toch ligt de beslissing bij dit hart. Dat is de grote moeilijkheid in deze vijfde aeon. Het hoofd heeft de leiding, omdat het hart moe en gewond werd, maar toch zal dit hart moeten beslissen wil de leeuwenkop overwonnen worden. Het hart vormt de enige toegangspoort waardoor het Lichtrestant kan spreken en daarom worden er zware eisen aan het hart gesteld. Er gaat een appl uit naar het geloof des harten, naar die oer-herinnering aan het Licht, dat van den beginne in het hart heeft gewoond. Zo de pelgrim alle misleidingen kan negeren, zal de vonk der ziel dit hart verwarmen en helen, en dan zal dit hart met de moed der kennis, de leeuw verheffen uit de jungle der verwarring en der ego-waan, en hem de vleugels aangorden. Dan is de ego-zon veranderd in de geest-zon, een gevleugelde Zon, door de moed der herkenning, wonende in het hart, opnieuw gevonden langs de weg van de oer-intutie en het geweten, die hun vleugels heffen naar het Aurora van deze alomtegenwoordige Zon van den Beginne!

| XIX - Vijfde Aeon: De Leeuw III

63

XX - VIJFDE AEON: D E LEEU W IV

De grote moed van de pelgrim binnen deze aeon bestaat hierin dat hij de kracht zal bezitten om zijn hart nogmaals op het spel te zetten, niettegenstaande hij reeds enige malen gewond uit de strijd is gekomen! Dit is de moed van hen, die de kokende waterdoop van de Kreeft-aeon hebben overleefd, die hun persoonlijkheid zagen vertrappen en hun ego-illusies zagen verdwijnen en het toch nogmaals probeerden op basis van het zwakke licht, dat hen overbleef. Dit is het waarachtige geloof des harten dat het Licht der Lichten altijd als een uitkomst en een leidster bleef zien. Deze pelgrim geeft zich over aan het Licht in-hem, hoewel hij weet dat dit slechts nog maar een "kleine kracht" kan produceren. Hij staat zo volkomen in het Godsvertrouwen, dat hij zich niet bezorgd maakt over hetgeen daarna zal komen en hij peinst niet over andere mogelijkheden, maar hij doet eenvoudig hetgeen de zwakke Lichtkracht van hem vraagt. Deze mens bezit geen woord meer voor eigen lofprijzingen, die de ik-centrale pelgrim van deze aeon wel bezit en hij bezit geen kracht meer een zware strijd te beslechten, noch een autoriteit waaraan hij zich kan vastklemmen. Hij bezit waarlijk niets meer! Hij heeft slechts n houvast: "Maar ik heb geroepen tot u, o Heer, en des morgens komt mijn gebed tot u!" Hij doet niets anders dan zich laten verzinken in de innerlijke vlam, die hij in zichzelf schouwt. Dit is de periode van de innerlijke inkeer, van het aanschouwen van het innerlijke Licht en - hoewel de nietigheid ervan ziende - toch de Heer te loven door deze kleine vlam. Het is de instelling van de pelgrim, die begrijpt dat alle leringen die hij ontvangen mocht en die hem soms wondden en terneder-sloegen, uit Liefde tot hem kwamen. Hij moet Hem loven vanwege de verschrikkingen van Zijn Wet en Hem dankzeggen voor de eenzaamheid en de vervreemding van zijn bekenden. Nu staat hij dus op de grens tussen het land van eenzaamheid en het land waarin de broederen van zijn Ras wonen. Zo sterft het leed en wijkt de angst en de tranen des harten worden weggevaagd door het binnengaan in de broederschap-der-ge-roepenen. Wanneer een pelgrim waarlijk binnengaat in het land van de broederschap der geroepenen, dan betekent dit, dat hij zich kan scharen onder hen, die bewezen hebben dat het ernst is met het bewandelen van het pad. Deze mens heeft de vijfpuntige ster van de geboortegrot herkend en hij zal deze tot het einde zijner dagen blijven volgen. Hij heeft de binding met de straling van deze Morgenster hersteld en het Aurora van deze lichtende ster spreidt zich in zijn hart. Het zo gepijnigde hart gaat zich warmen aan de gloed van deze morgenster, die in de avond van zijn levensgang zijn kracht bewijst. De vonk, die nog in hem brandt, bewijst zijn kracht en kan het Licht der Lichten in al zijn majesteit tot zich trekken. In deze kandidaat is het Licht herrezen en alles wat nog komen zal, kan overwonnen worden door de stralingskracht van het Licht van Bethlehem, dat zich rond de kandidaat gaat aftekenen. Hij heeft zijn persoonlijkheidsmacht en de magische aantrekkingskracht van zijn ego-fludum overwonnen en de armoede van Bethlehems' stal verkozen boven de pracht en praal van de zelfverheerlijking. Bewust heeft hij het "niets" gesteld boven het klatergoud van het stoffelijke "iets". Uit de diepten van zijn ziel stijgen de vreugdezangen op tot God, die hem in staat heeft gesteld deze principile keuze te doen. In de poverheid van het Niet-Zijn en van de eenzaamheid heeft hij de grootsheid van het Licht ontdekt. Er werd hem een blik gegund in de onpeilbare diepten van de rijkdom Gods, die slechts is weggelegd voor de moedigen en de "armen van geest". 64 XX - Vijfde Aeon: De Leeuw IV |

Hoewel deze "armoede" in eerste begin een sprong in het duister betekende, werd zij weldra vervangen door een onbeschrijflijke rijkdom, die het verlies van de persoonlijkheidszon volkomen deed vergeten en waarmede de verschrikkingen in de volgende aeonen zouden kunnen worden overwonnen. De vijfde aeon brengt de saterkop van Saturnus dichterbij, maar ook de gerechtigheid komt steeds nader. Nu de eigen maskerade is doorzien en de schellen van de ogen zijn gevallen, kan de pelgrim binnendringen in de wereld van de ziel, niet slechts voor zichzelf, maar eveneens voor anderen. Plotseling verstaat hij dat hij een nieuwe weg moet gaan bewandelen, een weg die geen enkele verbintenis bezit met de persoonlijkheid. Zijn hart kan gevoelen waarheen die weg leidt en wat daarop van hem wordt verwacht, niettegenstaande het hoofd de rede-des-harten nog niet kan verstaan. Het hoofd, beroofd van het leiderschap, doet wanhopige pogingen om het hart te verstaan. "Zal men Uw naam in het graf verkondigen en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?" zo vraagt het. In dit hoofd is er nog de flauwe weerschijn van de persoonlijkheidszon: "Hoe zult Gij mij dan verlossen, hoe zal ik tot U kunnen komen? Zult Gij aan de doden een wonder doen?" De pelgrim kan het wel uitschreeuwen van vreugde, maar ook van machteloosheid: "Mijn hart kent u, o Licht, maar mijn hoofd verstaat uw Rede niet. Ik heb de ingevingen mijns harten gevolgd en de vreugde overspoelde mij, maar toen ik ontwaakte in die heerlijkheid vroeg mijn verstand: Hoe zal ik verlost worden? Hoe zal zich het Licht aan mij openbaren?" Ziehier het begin van het doorleven van de aanraking der vijfde Aeon. Het hart heeft de sprong gewaagd zonder op de waarschuwingen van het hoofd te letten. Het hart heeft het gewaagd met de vonk des Lichts, terwijl het hoofd twijfelde aan die kracht en liever de eigen zon als leider aanvaardde. En dan, temidden van de vreugde en de rust die de kandidaat overspoelen als reactie op zijn beslissende keuze, bereikt hem de echo van de oude rede, verneemt hij de verre kreten van de verguisde persoonlijkheidszon, van de terzijde geschoven leeuwen-kracht en diens aanvallen in de rug, diens sprongen in de nek zijn fel en vol kwaadaardigheid. Doch nu kent de pelgrim zijn tegenstander, nu kent hij diens methoden en listen. Hij keert zich om en ziet zijn aanvaller recht in het gelaat. Geen felle strijd is nu zijn antwoord op de aanvallen, geen ver-beten verdediging, geen excuses. Hij praktizeert slechts de omwending en laat de strijder-in-hem de arbeid verder verrichten. Zodra de Kreeft-aeon is overwonnen wil dat zeggen dat het hart is gerijpt voor de overwinning op het oude verstand. Dit hart zal dan het verstand gaan vullen met nieuwe beelden, beelden uit het land-over-de-Jordaan. Maar dit hart, het heiligdom van de koningin des hemels, moet sterker worden en moet heling en heiliging vinden in de stralingskracht van het Licht der Lichten. Heel uw wonden, pelgrim, heilig uw hart. Ga onder in het bad van Bethesda, zodat uw hart wederom de toegangspoort van het Licht kan worden. Verneem de stem van de Geestzon in uw hart en ga van daaruit een weg banen tot in het hoofd om de zonder-persoonlijkheid voorgoed te onttronen. Hierna is het masker afgerukt en het moment is aangebroken waarop u wederom uzelf kunt zijn: het individuum van den beginne. In deze ervaring ontdekt de pelgrim een groot geheimenis, dat niemand kent dan degenen die van zijn ras zijn. Het licht dezer wereld is in werkelijkheid duisternis; de vreugden dezer wereld zijn in waarheid de tragedie binnen de gevangenis van de eigen persoonlijkheid; begrensd door de dogma's en beperkingen wordt de weg-der-aeonen een schimmenspel. Niemand kent de leeuwenkracht beter dan hij die de leeuwen-aeon heeft overwonnen! Niemand heeft het "grote spel" beter doorschouwd dan hij die tot aan de kern van de valse lichtkracht is doorgedrongen.

| XX - Vijfde Aeon: De Leeuw IV

65

Niemand kent de verleidingen van de kracht-met-de-leeuwenkop beter dan hij, die de rijkdommen van deze maskerade heeft afgewezen en de armoede van Bethlehems stal is binnengegaan. Deze mens is niet meer te bedriegen. Hij is niet meer van achteren te bespringen, hij wordt niet meer beangst door het afschrikwekkende gebrul van zijn ego-roofdier en dat van de anderen. De schijn en de faade van deze wereld oefenen geen aantrekkingskracht meer op hem uit, want hij heeft de decors omvergetrokken en de rune achter de faade geschouwd en de decadentie van de koning en zijn hofhouding ervaren. Men kan zeggen dat deze mens de Petrus-periode de rug heeft toegekeerd en zich tot de Johannes-fase wendt, waarbij hij de innerlijke waarde der dingen zal gaan ervaren. Immuun voor de aanvallen uit het rijk van Petrus en zijn volgelingen, gaat deze mens verder op zijn aeonenreis, tot hij zal zijn gerijpt om de waarheid van Christus' werken in hun gehele omvang te verstaan. Er zullen nog vele beproevingen komen, zo weet hij, want hij kent de Petrus-trawanten en hun aeonen der verschrikking. Hij kent de haat en de afgunst van allen, van al die scheppingen van Authades, die zouden willen bezitten wat hij bezit en dit nooit zullen bemachtigen! Hij kent hun doel: zijn vernietiging en het roven van zijn Lichtkracht! Doch al zullen de momenten zwaar zijn, steeds weer is er die melodie, die onophoudelijk in zijn innerlijk zingt en waaruit hij moed put. Moed die hem zijn Lichtkracht bewijst, die hem zijn vreugde schenkt en die hem de zijnen, zijn medegenoten, doet herkennen. Zo weet hij zich buiten hun aanvallen te staan, hoewel zij hem aan alle zijden omringen. Zo weet hij dat de tocht door de Jordaan gevaarlijk zal zijn, maar hij neemt het risico, omdat hij weet dat het Licht der Lichter nooit laat varen het werk Zijner handen. Zolang de pelgrim het werk-des-Lichts in zich omdraagt, zal hij geholpen en beschermd worden. De aanvallen van hen, die dit Licht willen roven en doven, zullen hard en meedogenloos zijn, maar wie kan deze pelgrim kwaad berokkenen zolang dat Licht in hem is, waarop hij van den beginne heeft vertrouwd? Bewaar daarom dat Licht, pelgrim! Het is uw redding en uw behoud! Het is uw sterkte en uw verlossing! Het is alles wat u bezit, nu het pad van verwerkelijking is aangebroken! Bidt tot dat Licht in uw noden. Roep tot dat Licht in uw benauwenissen. Kniel voor dat Licht, zo de arrogantie van de individuele zon u belaagt. De Diepe Vrede van Bethlehem dale in u en brenge u het grote zwijgen, waarin alle vorm sterft.

66

XX - Vijfde Aeon: De Leeuw IV |

XXI - ZESDE AEON: D E MA AGD

In de vijfde aeon moet de pelgrim een nieuwe Zon als gids nemen, wat tot consequentie heeft dat hij de sterke zon van de persoonlijkheid zal moeten onttronen om diens plaats te laten in-nemen door de Geestzon. Trots en eigenliefde moeten totaal worden uitgebannen en de deemoed en de ootmoed moeten hem tot aan de overwinning geleiden. Het innerlijke licht dat het hart vervult moet opklimmen tot in het hoofd, het verstand moet zich nederbuigen voor de "rede des harten". De eigenwaan van het verstand is in deze aeon het grote struikelblok voor de pelgrim en daarom moet hij zich ootmoedig nederbuigen voor het bewustzijn des harten. De vernieuwende levensstroom die in de Kreeft-aeon het hart aanraakte en die in de Leeuw-aeon het hoofd bereikte, moet nu opnieuw indalen in het hart en zo de alchemische, levenschen-kende bloedsomloop realiseren. Heeft de pelgrim de leeuwen-trawanten overwonnen, dan is hij eindelijk een bewust ontwaakt mens geworden en kan men zeggen dat hij dan de mogelijkheden heeft geschapen om de aanrakingen des lichts te kunnen ondergaan. De vijfpuntige ster, het zinnebeeld van de geheiligde micro-cosmos, is nu aangebracht: de wil heeft zich vernieuwd; de verbeelding is reizende in de hemelse sferen; de onrust is tot bedaren gekomen; het hart is beproefd en gerijpt; zijn hoofd heeft de eigen verstarring ingezien. In de vijfde aeon wordt de pelgrim een ander mens, een "omgewend" mens, die zijn oude wezen heeft voelen beven en niettemin de omwending volbrengen wilde. Dit "beven van het lichaam" zoals de Oosterse gnosis de beproeving der vijfde aeon noemt, is een aangrijpende zieletoestand, een harde ervaring voor de pelgrim, want het laatste houvast in de stoffelijke wereld wordt afgebroken. De trawanten van de "kracht-met-de-leeuwenkop" kunnen nu niet meer aansluiting vinden bij de oude rede, de koning der persoonlijkheid, doch zij moeten hun aanvallen nu op een geheel andere wijze voortzetten. Vanaf de overwinning in de vijfde aeon wil de pelgrim gaan arbeiden met het Licht der Lichten, dat voor hem een rele waarde heeft gekregen en daarom wil hij deze kracht werkelijk in een daad gaan omzetten, hoewel hij wel begrijpt dat hij nog niet volmaakt is bevonden. Deze innerlijke kracht als basis nemende, klimt hij verder en komt zo aan de poort van de Maagdtrawanten, die hun aeon bewaken. Hier wordt hij begroet als iemand die men heeft verwacht en die men met vreugde ontvangt. De pelgrim is de fase van de verwerkelijking ingegaan en al de aeonen en hun planeten zullen zich aanpassen bij deze situatie en zullen hem in een andere gestalte begroeten; de andere zijde van hun karakter komt nu naar voren. De tweede ontmoeting met de demonen des hemels begint. Zon en Maan, als de zinnebeelden van hoofd en hart, hebben deze mens hun valstrikken gelegd en zo hij deze beide grote demonen heeft overwonnen en hun spirituele verborgenheid heeft herkend, kan hij met deze beide machten de hernieuwde ontmoeting met Mercurius, Venus en Mars wederstaan en tenslotte de grote heerser Jupiter en de onvermurwbare Saturnus overwinnen, om zo uiteindelijk bewust het rijk van de mysterieplaneten te kunnen betreden. Binnen het aeonische gebied van de Maagd ziet deze pelgrim zich tegenover een Mercurius-aanzicht geplaatst, dat hij nog niet kent. De rusteloze, oppervlakkige, ongrijpbare Mercurius toont hem nu de andere zijde van zijn gelaat en wil, zo de pelgrim ernst betracht, deze bijstaan in de werken der omwending. De eerste ontmoetingen met de demonen des hemels speelden zich af aan het begin van het Pad Omhoog, de tweede ontmoeting met hen vindt plaats temidden van de zich verwerkelijkende Om-wending. In de zesde boetezang in het Evangelie van de Pistis Sophia kan men lezen: | XXI - Zesde Aeon: De Maagd 67

"Het Licht vergaf haar zonde, dat zij neergedaald was in de duisternis en haar gebied had verlaten." Er is een periode afgesloten door de overwinning op Zon en Maan (hoofd en hart), de motorische krachten in de mens, waarna deze de vergeving des Lichts ontvangt. Een hernieuwde binding tussen het Licht en de Pistis Sophia komt tot stand. De Pistis Sophia is tot het inzicht gekomen dat het Licht haar kan opheffen uit de diepe duisternis en dat dit Licht de chaos kan reinigen en zelfs kan vrijmaken. Zij herkent de tijdelijkheid van deze chaos en zij vraagt niets meer dan een volkomen reiniging van haar krachten. Besloten in zichzelf - gelijk een werkelijke maagd - ziet zij haar eigen lichtkracht en bidt dat deze sterk genoeg mag zijn om de diepste duisternis te kunnen doorboren, maar ook om de schittering der hoogste bergen te kunnen verdragen. Zij is bezig om haar eigen Lichtkracht te bundelen, zodat zij in zichzelf versterkt zal worden. Er is nu geen tijd om zich te vermoeien met de listen der tra-wanten, er is slechts bezinning, innerlijke verdieping en het samenballen van de energie als voor een geweldige sprong. Deze situatie moet men even duidelijk onderkennen! In de vijfde aeon: de Leeuw, is de grote tegenstander wegge-vallen. Het eigen ego, de onrechtmatige heerser, werd onttroond en de pelgrim blijft achter in een toestand van uitputting, maar tevens van overgave. De strijd is plotseling van hem weggenomen, de uitdaging ontbreekt, de tegenkrachten lijken te rusten. In de boetezang van de Pistis Sophia is dit eveneens te herkennen: zij heeft zich tot het Licht gekeerd in een staat van rust, overgave en erkenning, want zij zegt: "Wanneer Gij mijn zonden acht, zal ik voor U niet kunnen bestaan". Zij weet dat het Licht haar niet alleen gelaten heeft, zij beseft dat de vergeving nu tot haar komt, waardoor de verbintenis met het Licht zich verdiept. De pelgrim van deze aeon herkent plotseling de eigen Lichtkracht en deze ontdekking overweldigt hem. Daarom zijn er niet veel woorden nodig, en geen lofzangen zijn onontbeerlijk om deze ervaring uit te zingen en het Licht der Lichten aan te roepen, want het Licht zonk neder in hemzelf en hij is zich daarvan bewust. Een nieuwe zekerheid komt over hem. Allereerst meent hij dat hij gereed is gekomen, en dat er nu een periode van vrede en bezinning zal volgen, waarin hem de tijd wordt gelaten om zich te verenigen met de eigen Lichtkracht. Hij denkt dat die ellendige ervaringen in de aanvallen der aeonen-machten zijn voorbijgegaan en dat hij rechtvaardigheid zal wedervaren en zo met zijn innerlijke Licht de Diepe Vrede van Bethlehem zal binnentreden. De beginfase van deze aeon bevestigt deze mening. De aanvallers houden zich verre van de pelgrim, zij laten hem de Vertrouwenszang rustig zingen en een schijnbare vrede overspoelt hem, doch dit heeft slechts een bepaalde bedoeling. Iedere pelgrim, die de overwinning op Zon en Maan en op de eerste aanzichten der hemelse demonen niet waarlijk heeft gevierd, zal zich laten misleiden door de houding der aeonen-trawanten. De Oosterse Gnosis noemt deze zesde aeon: de aeon van de volkomen Rust. Nog nimmer tevoren heeft de pelgrim zulk een rust gekend, een rust die uit de diepte van zijn innerlijk voortkomt en die een vibratie heeft die iedere reiniging kan bewerkstelligen in geheel zijn lichaam en ziel. Hier bewijst deze pelgrim dat de onrust en de oppervlakkigheid van Mercurius zijn overwonnen en dat deze zich hebben veranderd in rust en bezinning. Uit deze rust en bezinning komt een geboorte tot stand: het ziele-denken breekt zich baan waarmee de ziele-werken volbracht kunnen worden. De verdeelde belangstelling, de doorlopende activiteit, het wan-trouwen van de Tweeling-trawanten zijn absoluut geweken. De kennis van het verstand wordt niet meer gewaardeerd, het wantrouwen niet meer gekend en de activiteit is een gelaten rust geworden. Geheel en al teruggeworpen op zichzelf, verzinkt de Pistis Sophia in haar meer van Heerlijkheid en sterkt zich met de eeuwigheidsklanken. De aanvallen der aeonen-dienaren om haar die rust te ontnemen gelukken niet en in deze oase van inkeer en vertrouwen ontvangt de Pistis Sophia de eerste aanwijzingen voor haar werken des Heren.

68

XXI - Zesde Aeon: De Maagd |

De aanvallers trachten haar te ontmoedigen door haar te negeren, door haar af te sluiten van hun levensstromen, door haar op te sluiten in de eigen levenssfeer en elkeen die onwetend en onvoorbereid deze intelligente Maagd-trawanten ontmoet, zal omkomen in de leegte van het eigen innerlijk. Niets vermag deze beslotenheid in de eigen levenssfeer, deze cellulaire opsluiting in de eigen aura, te overkoepelen en te ver-lichten, dan de innerlijke Lichtkracht van de pelgrim zelf. Bezit hij deze Lichtkracht niet, kent hij de melodie van het Lied der Heerlijkheid niet, dan wordt zijn aanwezigheid in deze aeonische sfeer een foltering, hoewel de aanvallers hem met rust laten. De eigen leegte zal hem aangrijnzen en de afwezigheid van activiteit en klanken zal hem benauwen. Nooit tevoren zal hij zo nauw geconfronteerd geweest zijn met het eigen innerlijk, nooit tevoren heeft hij de trilling van het eigen ik zo sterk kunnen beluisteren en nooit heeft de innerlijke afgrond zich zo wijd voor hem geopend als nu. Men noemt deze aeon "de Aeon van de volmaakte Rust" omdat de pelgrim zich hier niet door de waarheid en de werkelijkheid mag laten verontrusten. Hij wordt alleen gelaten met zichzelf en in zichzelf en zelfs om hem heen is er geen afleiding meer. Hij moet nu inkeren of hij wil of niet! Alles wat hem in de aeon de Tweeling is geleerd, komt nu opnieuw tot hem, maar op een hoger niveau. De bewuste pelgrim weet dat deze inkeer noodzakelijk is en weigert niet, integendeel: hij zoekt het Licht dat-in-hem is. Hij daalt af in absolute rust en stilte om het materiaal te zoeken waarmede hij kan arbeiden aan en met het Licht der Lichten. Degenen die deze aeon binnengaan, worden altijd gekenmerkt door rust en bezinning. Zij worden niet verontrust door de beweeglijkheid en de aanvallen en de listen der aeonen, want zij keren zich naar binnen en bereiden zich voor op de taak, die hen wacht. Zij hebben de uiterlijke wereld verlaten en exploreren een innerlijke wereld. Vanaf dit moment heeft hun aeonengang dan ook slechts betrekking op een innerlijk beleven. Zij behoeven nog slechts hun apparaat gereed te maken om de Opdracht des Heren: de Terugkeer tot het Licht, te volvoeren. Deze pelgrims zijn moeilijk te bereiken voor hun aanvallers - vandaar de schijnbare rust - zij nemen een afwachtende houding aan. Indien deze pelgrim waarachtig de Maagd-aeon doorleeft, is hij bezig een Lichtmuur om zichzelf heen te bouwen, indien hij onrechtmatig hier binnenkwam zal hij tot explosie komen en zich vrijwillig aan zijn bewakers overgeven. Zij kunnen slechts trachten zijn stilte te ontkrachten door hun geconcentreerde bewegingloze aandacht, zij moeten hem de Lichtkracht ontnemen, waarmede hij bouwen wil. Hij moet uit zijn evenwicht worden gebracht door zijn trillingsconcentratie te doorbreken en zijn sfeer van Diepe Vrede uiteen te scheuren. Bij iedere pelgrim, die onvoorbereid deze aeon betreedt, zal deze opzet ook lukken, doch bij de waardige pelgrim hebben de aanvallers geen schijn van kans. De mens weet waartoe hij de rust en de bezinning nodig heeft. Hij staat voor de realiteit van verleden en heden: het verleden moet gereinigd worden, het heden is een nieuwe dag, een Aurora, waarin hij zijn verbintenis met het Licht bevestigd zal zien. Mercurius wordt nu waarlijk de boodschapper der hemelse goden, inplaats van die der hemelse demonen en om zijn boodschap te kunnen verstaan, heeft de pelgrim rust nodig, een Vrede van Bethlehem, die aan een geboorte voorafgaat. De geboorte uit de Maagd!

| XXI - Zesde Aeon: De Maagd

69

XXII - ZESDE AEON: D E MA AGD I I

In de aeon "Maagd" gaat de kandidaat een periode van rust binnen, waarin hij zijn geestelijke materiaal voorbereidt. Hij moet hier de nieuwe aarde gereedmaken, alle onreinheid uitbannen en de volmaakte maagdelijkheid bereiken. Hiervoor is rust nodigt, een sereniteit waarbij hij doorlopend op het innerlijke licht is gericht en de binding met dat licht bewaart door geloof en vertrouwen. Mercurius, de boodschapper, zal zich met de nieuwe aarde samenvoegen op het moment waarop deze gereed zal zijn en de zo benodigde reinheid is bereikt. Door de weldadige werking van deze reine aarde hervindt Mercurius zijn rust, hij wordt herschapen in een vernieuwd denken, waarin geen plaats meer is voor gedachten van haat, oordeel, liefdeloosheid, klein zieligheid. In deze aeonische sfeer kan de kandidaat de liefde ontdekken van de maagdelijke schoot der nieuwe aarde, dan wel hij stoot op de ledigheid van zichzelf, op de ontdekking dat er bij hem geen materie voor de nieuwe aarde aanwezig is. Er wordt nu beslist of de kandidaat verder kan bouwen of niet; indien er geen materie aanwezig is, zal het onmogelijk zijn de verdere aeonen door te gaan, want zij vragen een vernieuwing van het gehele menselijke wezen. De komedie van de schijnheiligheid heeft hier totaal geen zin meer, want de innerlijke ledigheid getuigt voor zichzelf. Daarom noemt men deze sfeer ook wel het "veld der recht-vaardigheid". In de vorige aeon: de Leeuw, kon de kandidaat zich zelf opblazen, zichzelf omgeven door de schijnpracht en de schijnkennis van het ego, hij kon pronken en pralen met hetgeen zijn ego bijeen had gegaard. In deze aeon valt dit alles weg, er is slechts de stilte die gelijk is aan die van een slachtveld na de overwinning. De soldaat zinkt vermoeid terneder en kan terugblikken op wat is geweest en moet vooruitblikken op wat komen gaat. Wat gaat hij met deze overwinning doen? Wat maakt hij van zijn aeonengang? Tot welke conclusie komt hij nu de stormen van het strijdveld zijn gaan liggen en de intensiteit van de atmosfeer hart en hoofd, heel zijn wezen doordringt? Kan hij deze rust en stilte verdragen? Alle archonten en aeonen-trawanten uit de vorige fasen zijn nu een halt toegeroepen en zij ergeren zich mateloos aan de pelgrim die zich voorbereidt om de grenzen van de grove materie te over-schrijden. Zodra deze trawanten zich op het innerlijke Licht van deze pelgrim richten, stuiten al hun peilen af op een muur van Licht. De pelgrim gaat zich terugtrekken uit het aeonische levensveld. Hij is volledig geconcentreerd op het vervaardigen van de Materia Mater, die zich in hem zelf gaat aftekenen onder de trillingen van het Licht. Deze kandidaat is wederom een bevoorrechte, gelijk de over-winnaar van de aeon Gemini, de fundeerder van de eerste driehoek der aeonengang: Ram - Stier - Tweeling, een bevoorrechte was. In de aeon Maagd ontvangt hij de mogelijkheid om de tweede driehoek af te werken en dit betekent dat hij, na de overwinning in de Maagd-aeon, de sfeer der nieuwe aarde binnengaat. Dan wordt hij onder een nieuwe wet geplaatst en heeft zijn verdere klimtocht tot doel deze nieuwe aarde tot zijn bezit te maken, waarna zich over deze nieuwe aarde een nieuwe hemel-boog zal gaan spannen. Het toebereiden van de Materia Mater is als het leggen van een fundament voor een nieuwe hemel-aarde. Niemand die onvoorbereid is zal in staat zijn deze Materia Mater te vormen. Slechts de maagdelijke mens, hij die geen enkele onreinheid in bloed en wezen tolereert, zal het goddelijke fundament kunnen plaatsen. Hij zal in geen enkel opzicht, materieel en spiritueel, contact willen maken met de onzuiverheid en dat maakt dat deze mens waarheid en rechtvaardigheid bemint als geen ander. 70 XXII - Zesde Aeon: De Maagd II |

Noch door woorden, noch door gedachten zal hij de onzuiverheid tot zich trekken, maar hij is er altijd op gericht de consequente rechte weg te bewandelen. De pelgrims uit de vorige aeonen begrijpen deze mens nog niet, want hun gehele wezen is vervuld van strijd tegen hun aanvallers, van gezucht onder de wurgende angst en van het smeken om genade en redding. Zij worden omringd door hun pijnigers en door hen die hem beroeren en ontledigen. In de Maagd-aeon wijken zij allen terug, is elke strijd geslecht nu de zwaarste overwinning van deze gang is gevierd met de overwinning op het eigen zelf en nu kan hij aandacht besteden aan het vervolmaken, het perfectioneren van het innerlijke gebied. Het binnengaan in deze aeon schijnt de pelgrim dan ook een heerlijkheid toe. Eindelijk rust! Eindelijk vrede! Eindelijk rechtvaardigheid! Hij beseft echter nog niet dat de trawanten van deze Maagd-aeon hem tot zelfvernietiging kunnen pressen in de meest wrede vorm. Gelijk zij in de Tweeling-aeon hebben getracht deze mens door de Mercuriaanse onrust te ontledigen en uit te putten, zo zullen zij in deze tweede Mercuriussfeer hem trachten te vernietigen door middel van zijn hunkering naar perfectionisme en vervolmaking. Zo kan het geschieden dat hij door de ontdekking van de eigen innerlijke ledigheid zijn verbittering ontlaadt in cynisme, sarcasme en bijtende zelfspot. Hij vervalt in een niets ontziende kritiek, die gericht is op zichzelf zowel als op anderen. Hij wil alles kapot maken, omdat hij niet meer gelooft in de volmaking, in de overwinning, in de volkomenheid. Dit is de complete afgang van de schijnheilige Leeuwemens, die in de Maagd-aeon meedogenloos van zijn pronkerige koningsklederen wordt ontdaan en zo wordt aan hem het sprookje van de "kleren van de keizer" bewaarheid. De harde, rechtvaardige waarheid, die geen compromissen kent, is als een klievend zwaard dat de mens van deze aeon zowel op zichzelf als op anderen richt. De ontluistering vindt plaats door de confrontatie met het waarachtige Licht. Het binnentreden in het veld van deze aeon brengt het risico van de spiegel der waarheid met zich mede, de reflectie in het reine meer, de sereniteit van een etherische zuivere aarde. Vandaar dat de Pistis Sophia in deze boetezang zingt: "Als Gij, Heer, de ongerechtigheid gedenkt, wie kan bestaan?!" Alles is ongerechtigheid, onwaarheid, onreinheid. O God, wie kan er in Uw Licht blijven bestaan, daar de ongerechtigheid vrijwel alles en allen bedekt? Binnen de sfeer van de rust herkent zij scherp en klaar de leugen, de onreinheid. Overal herkent zij hun uitdrukking en zij zou deze weg willen vagen, zij zou rein en waarachtig voor het Licht willen staan, opdat Het haar zou herkennen! Zij ziet de eigen bezoedeling, de verharding, de besmeuring vanwege de zware aeonengang, die achter haar ligt. Maar een ding weet deze Pistis Sophia zeker: Het Licht brandt in haarzelf, er is een sterke binding met dit Licht van den beginne, waardoor zij in staat was de onwaardige koning der onreine aarde te overwinnen. Deze pelgrim van de Maagd-aeon bezit een grote kracht, een ononderbroken vervoering bezielt hem, zo zegt de Oosterse Gnosis, en dat betekent dat er een onverbrekelijke band bestaat tussen het Licht en hem, waardoor hij doorlopend wordt gevoed door onaardse trillingen, die de reiniging in hem volbrengen en waardoor geen enkele aanvaller vat op hem heeft. Dit is hetgeen men "de muur des Lichts" noemt. Hij is het bezit van de bewuste, ontwaakte kandidaat, de oppervlakkige pelgrims bezitten slechts een muur van sarcasme of cynisme, waardoor zij zich opsluiten in een hermetisch af-gegrendelde cel. Dit is de karikaturale toestand van de Maagd-aeon. Helaas zijn er velen die zulk een karikatuur van zichzelf hebben gemaakt en zij verdedigen zichzelf door het zwaard der meedogenloze gerechtigheid voor zich uit te houden, als men hen naderen wil. Het is een hard, vlijmscherp en wreed zwaard, want het kent het onderscheidingsvermogen van de hoge Mercurius nog niet; het flitst heen en weer als bewogen door een angstige vuist, zelfhandhaving en | XXII - Zesde Aeon: De Maagd II 71

zelfverdediging beogende, en het houdt zich nog niet onbeweeglijk in de trillingen van de rust, waarin de zielestrijder zelf beslist waarheen en waarop hij dit zwaard zal richten. De goede kandidaat binnen deze aeon heeft geleerd te werken met de Tijd, zoals de opgave luidde binnen de eerste Mercurius-aeon van de Tweeling en hij heeft geleerd dat de trillingen der oernatuur, de reine trillingen die het Licht overdragen de beslissing naderbij zullen brengen. Daarom zingt hij met de Pistis Sophia: "Mijn ziel heeft op Uw Woord gewacht!"

72

XXII - Zesde Aeon: De Maagd II |

XXIII - ZESDE AEON: MAAGD III

"Mijn ziel heeft op Uw Woord gewacht!", zo zingt de Pistis Sophia in de boetezang van de Maagd-aeon. "Ik heb gewacht tot Uw tijd gekomen was, o Heer, ik heb gewacht en heel mijn wezen heb ik gereed gemaakt voor die wake. Ik ben bezig mij toe te bereiden, opdat Uw Licht en Uw Majesteit straks kunnen indalen in heilige aarde. Gelijk mijn ziel hoopt op Uw Licht, gelijk mijn ziel geleerd heeft te wachten, zo hoop ik dat mijn gehele aarde van Isral, Uw land, al mijn krachten en machten, wachten zullen op Uw Licht! Daartoe benut ik mijn tijd van de ochtend tot de avond. En als het uur gekomen is, het moment van de doorreis naar de volgende aeon, dan heeft Uw Licht, O Licht der Lichten, heel Isral verlost van zijn ongerechtigheden!" Niemand kan de intense geloofskracht en het vaste vertrouwen van deze kandidaat verstaan dan hij die in diezelfde binding staat en dit Licht eveneens kent. Allen die twijfelen, die voortdurend heen en weer geslingerd worden tussen hoop en vrees en uitgeput worden door de aanvallen der archonten, zij kennen nog lang niet die ononderbroken vervoering, die voortkomt uit de herontdekking van het eigen innerlijke Licht. Zij kennen de betekenis van het bezit van dit innerlijke Licht en van de binding tussen Vader en Zoon niet. Om zulk aan kandidaat uit zijn evenwicht te brengen, zo weten de aanvallers, de trawanten, moet men een geestelijke kracht tegen hem in het geweer brengen, want de greep op het ego herstellen is onmogelijk door de lichtende muur die deze mens omringt. Daarom concentreren de aeonen-trawanten hun verkrachte, magische, innerlijke licht, dat in werkelijkheid dieper is dan de diepste duisternis. Uit de verkrachte lichtbron brachten zij duisternis voort, het bewuste kwaad, de doelgerichte zwarte magie, die zielen pijnigen kan. Met deze magie hopen zij het innerlijke Licht van deze pelgrim te kunnen afzwakken. Want deze mens is oneindig sterker dan alle pelgrims in de voorgaande aeonen, daar hij zich baseert uitsluitend op zijn innerlijke Licht, daarom moet hij daarin worden getroffen, dit Licht moet verontreinigd worden, zodat zijn fundament onder zijn voeten zal afbrokkelen. Tegenover de onontkoombare, rechtvaardige waarheid plaatsen de trawanten nu de schijnwaarheid, een gevallen waarheid, een occulte kracht, die men onder allerlei benamingen tegenkomt, soms Gnosis, soms licht, soms Christus, soms God, soms verlossing. Deze strijd wordt niet meer gevoerd met uiterlijke wapenen en zo zullen velen het gevecht niet onderkennen, want zij ligt ver boven het inzicht van het massabewustzijn. Dit gevecht is meedogenloos, zoals de waarheid en de gerechtigheid onbarmhartig kunnen zijn. Het toebereiden van een nieuwe aarde wekt de afgunst op bij alle archonten en hierdoor zou de sfeer van de Maagd hard en wreed zijn wanneer daar het Licht niet was. Liefde en warmte zouden er ontbreken zo de vuurgloed van die innerlijke bezieling afwezig was. Deze Maagd-pelgrim moet van binnenuit stralen en zo dit niet geschiedt werkt hij zielloos, bekrompen, vechtend tegen de eigen ledigheid, zich verdedigende door hardheid en cynisme. Om deze reden zoekt de Pistis Sophia haar heil en haar vrede in de vergeving. Zij herkent de Liefde Gods door middel van die vergeving. Omringd door deze vergeving bloeit zij open en zo kan zij worden bevrucht door het Licht der Lichten zelf, zo de verbintenis vierende van de vereniging van Hemel en Aarde, geest en ziel. De Materia Mater kan en wil het zaad des Lichts in haar schoot opnemen en zo vangt de schepping aan. Zo vindt het waarachtige begin plaats van de vorming van de Nieuwe Mens. De trawanten van de Maagd-aeon zullen zich concentreren op de zenuwether van de pelgrim, het veld waar de middelaar woont tussen geest en ziel, en ziel en lichaam. Het is een beproeving voor de onvoorbereide mens om deze rust van de Maagd-aeon te ondergaan en besloten te worden in het eigen aurische veld. | XXIII - Zesde Aeon: Maagd III 73

Datgene dat de Tweeling-pelgrims vrezen geschiedt in doe Maagd-aeon: de mens wordt alln gelaten met het eigen zelf. De bewuste pelgrim ondergaat daardoor vreugde, omdat hij de Lichtbron in zichzelf ontdekt; de onbewuste pelgrim gevoelt bitterheid, omdat hij voor een innerlijke ontgoocheling staat. Oppervlakkig bezien schijnen de Virgo-mensen daarom dikwijls onaangenaam; gevangen genomen binnen zichzelf, te eerlijk om de waarheid in en buiten zichzelf te ontkennen, weigert hij zich te verbergen achter een maskerade van liefelijkheid en schijn-spiritualiteit. De consequentie van de aeonengang der Pistis Sophia brengt mede dat wij in deze tweede driehoek de reflectie van de Geestzon binnen de Kreeft-aeon aanvaarden, dat wij uitsluitend de Geest-zon als leider erkennen en afgerekend hebben met koning ego binnen de Leeuw-aeon en dat wij dan tenslotte binnen de Maagd-aeon nederknielen voor de vergeving. De hardheid van de Maagd-trawanten moet ontdooit worden door werkelijk liefde uit te dragen, een mededogendheid die meehelpt om het zwaard der gerechtigheid uit liefde en niet uit bitterheid te hanteren. Allen die lang een liefdeloze situatie en een onverzettelijke hardheid hebben moeten ondergaan snakken naar enige liefde, naar warmte en vergeten en vergeven. Zulk een verlangen kan ons achter medeslepen in een oppervlakkige, emotionele vervoering, waardoor wij maar al te dikwijls een prooi kunnen worden van mediamieke toestanden, warmte uitstralende persoonlijkheden. De liefde die in de Maagd-aeon tentoon moet worden gespreid, wordt echter gedragen door reinheid en waarheid en daarom is zij in haar kern hard, een eenheid, een edele steen. Zelfs temidden van religieuze groeperingen zijn deze aeon-gevoeligheden te herkennen: er zijn Leeuwbezetenen, die uit-sluitend gericht zijn op de eer, de belangrijkheid en het gekend worden van het eigen ego en er kunnen Maagd-gevoeligen zijn die reinheid en waarheid zoeken, maar niettemin hunkeren naar een liefde om het eigen hart, dat geleden heeft door de achter hen liggende fasen, te troosten. Leeuw- en Maagd-kandidaten vinden altijd aansluiting bij elkander, omdat de eersten verlangen naar de rust en de ongecompliceerdheid van de Maagd-pelgrims en deze op hun beurt gedwongen worden los te breken uit zichzelf, om hun naasten te helpen. Want iedere spirituele mens, die een geestelijk pad betreedt, kn zijn naasten niet in de kou laten staan, omdat hij gehoor moet geven aan de liefde impulsen. De Maagd-pelgrims hebben de vergeving leren kennen, indien zij althans bewust spiritueel strevende zijn, en in die vergeving hebben zij het hart der liefde kunnen ontmoeten. De overweldigende ontdekking van vergeving en liefde dwingt hen hun ego-cel te openen, naar buiten te treden uit hun stille beslotenheid, zodat anderen deze wonderlijke macht der stilte zullen leren kennen. Ook iedere spirituele arbeid wordt geboren onder een bepaalde aeonische instraling, want zolang er op aarde wordt gewerkt, is men gebonden aan de wet der aeonen. Iedere arbeid moet allereerst losbreken uit deze eigen aeonische wet, en uit de werkzaamheid van deze aeon zal de mens de taak van het geheel kunnen herkennen. Wanneer de Maagd-aeon een arbeidsveld omspant, moet daarbinnen gearbeid worden om de Materia Mater uit te dragen, zo niet, dan wordt het zwaard der gerechtigheid en der waarheid op de eigen arbeid gericht. Als men de geschiedenis van de middeleeuwse Katharen beziet, die eeuwenlang o.a. in Frankrijk hebben gearbeid, dan kan men herkennen hoe de Maagd-aeon hen omvat hield, totdat zij de reinheid zouden uit dragen met alle consequenties daarmede verbonden. Door de realisatie van deze reinheid, zoals de "Purs" aantoonden, heeft de groep vier tot vijf eeuwen kunnen voortwerken. Het zwaard van de waarheid werd door hen tegen de hirarchieke kerken gericht en het sprookje van de keizer werd daardoor voor de kerk tot een bittere waarheid: de ontluistering van Rome, dat onder de heerschappij van de Leeuw staat, volgde. Wie het zwaard der waarheid durft opnemen zal moeten verwachten dat dit zich eveneens tot de hanteerder keert. De binnentredenden in de Maagd-aeon zullen de Zang van het Vertrouwen moeten gaan zingen, de zesde boetezang, en deze zang is een gebed van overgave, geloof, lichtkracht en hoop.

74

XXIII - Zesde Aeon: Maagd III |

Wanneer de mens zich overgeeft aan het oordeel Gods, aan Zijn gerechtigheid, ontdekt hij dat er vanuit deze Bron der Liefde vergeving nederdaalt en deze is voor de zo ervaringsrijke mens als een balsem die de hartewonde heelt. Zich te hullen in een Lichtmantel, zich beschermd te weten door een muur van Licht, dat is een troost, een genade en een voorrecht. Zij die eerlijk, waarachtig en vertrouwend hun pad vervolgen, zij zullen bemerken dat er inderdaad zulk een Lichtmantel om hen heen geweven wordt en als zij dan de essentie van de Maagd-beproeving verstaan, dan zullen zij weten dat daar waar het Licht is, het uitgedeeld moet worden. Dan overwint de Maagd-pelgrim die subtiele ijverzucht op zijn eigen kostbare innerlijke schat en zal hij hem tonen aan allen, die hem verlangen te zien! Wat er ook van komen moge. Want waarlijk, hij die de binding met het Licht der Lichten bezit, vreest niet!

| XXIII - Zesde Aeon: Maagd III

75

XXI V - ZEVENDE AEO N: DE W EEGSCHAA L

Binnen de vorige aeon van de Maagd moet het maagdelijke veld van de Materia Mater worden gevormd om de kandidaat tot een verwerkelijking van een zielewezen te voeren. Aan het einde van deze zesde aeon staat de pelgrim in de realiteit van een zieleleven, al is het dan in het beginstadium. Binnen de stilte en de reinheid van een maagdelijke materia, een maagdelijke persoonlijkheid, moet er een nieuw gebouw worden opgetrokken. Doch deze mens moet leren zichzelf niet te verbergen in deze nieuwe aarde, zich niet voor de buitenwereld af te sluiten, maar hij moet die Virgo-instincten overwinnen en naar buiten treden om zichzelf bekend te maken. Het sterke ego-vuur is nu gedoofd, de vurige leeuw uit de vijfde aeon is teruggetreden en de schuchtere maagd uit de zesde aeon heeft ingezien dat zij haar reinheid moet aanwenden om verder een zielepad te kunnen exploreren. In deze zesde aeon gaat de pelgrim het "Lied van Vertrouwen" zingen en dit heeft hij nodig om tot een herschepping, een nieuwe werkelijkheid te durven komen. Zijn wantrouwen, dat hem aanspoorde om zichzelf in de eigen denkwereld op te sluiten, zijn eigen levenssfeer af te bakenen, moet nu weggenomen worden door een machtig en hernieuwd vertrouwen op het Licht der Lichten. Denken, willen en gevoelen moeten aan dat Licht worden over-gedragen. Hij geeft zijn vrijwillige opsluiting op, omdat hij nu op dat Licht vertrouwt, erop bouwt en het volkomen heeft herkend. Oude ervaringen moeten worden vergeten, bitterheden moeten wegvloeien en vijanden moeten worden vergeven. Inplaats van zich egocentrisch te verbergen in die heerlijke Materia Mater moet hij nu in beweging komen uit en door die Materia Mater. De Maagd-pelgrim moet waarlijk gaan baren. Deze Maagd-pelgrims moeten tot het moederschap der ziel komen door middel van de vereniging met het Licht der Lichten. Er is geen vergelijking te trekken met de vorige fasen in de aeonengang. Nu kan de pelgrim de bekroning van de maagdelijke zevengeest ontvangen en daarmede moet hij iets gaan doen. In deze zevende fase komt de beslissing uit het Openbaringen-boek; hij wordt aangenomen dan wel uit gespuwd, gelijk er wordt gezegd tot de leden van de zevende gemeente. Op basis van het "Lied van Vertrouwen" de zevende fase binnengaan betekent altijd een rots van zekerheid ontvangen, waarop de nieuwe werkelijkheid kan worden opgetrokken. Na de zes voorafgaande fasen is de pelgrim gekomen tot op de bodem van zijn harde ervaringen en neergedaald tot in het diepste diep van het eigen zelf; vanuit de bodem van dit zelf, dat nu bewijzen moet uit welke materia het gevormd is, zal hij opstijgen en als vanaf een nieuwe aarde opklimmen tot aan het licht. Een hoger aanzicht van Venus wordt nu voor deze pelgrim geplaatst, een Venus die niet meer de liefelijke verleidster is, de wedijverende Jezebel, die de goddelijke Liefde afstoot, maar Venus verschijnt nu als de Morgenster, hem wenkende tot een nieuw levensbeginsel, wanneer hij vanuit zijn Virgo-beslotenheid zijn eigen persoonlijke nacht, naar buiten treedt. De symboliek der cijfers is hier volkomen mede in over-eenstemming. Het cijfer 6 van de Virgo-aeon toont in zijn tekening de beslotenheid van de eigen wereld, een gevangenis, waaruit een summiere binding met de hogere natuur opstijgt. Het cijferteken van de 7 symboliseert het naar buiten treden van de pelgrim en het onderkennende element waarmede hij een plek zoekt om zijn nieuwe wereld te realiseren. De zevende fase is daarom een orinterende fase. De pelgrim probeert in evenwicht te komen (na zo'n lange beslotenheid) met de sfeer boven hem, het uitspansel waarnaar hij hunkert. 76 XXIV - Zevende Aeon: De Weegschaal |

Hij beseft nog niet dat binnen deze zevende aeon het "Lied der Beslissing" gezongen zal moeten worden, maar hij gaat intutief te werk en komt aarzelend uit zijn kerker, de blik gericht op dat grootse Licht en zijn woorden vormen een gebed: "Aan U, O Licht, heb ik mijn kracht opgedragen". Nu wil hij zich totaal gaan verliezen in dat Licht, zodat de lagere, d.w.z. zuiver stoffelijke werkingen van Venus hem niet meer zullen treffen. Hij wil dit hernieuwde vertrouwen niet meer verliezen, zijn kostbare bezit - de Materia Mater - wil hij niet meer onder zijn voeten voelen wegzinken. Zoals de Maagd-pelgrim zich de pijniging van de door de Mercurius-trawanten veroorzaakte onrust in de Tweeling-aeon herinnert, zo herinnert deze pelgrim zich zijn ontworteling binnen de tweede aeon, de Stieraeon; en hoe hij zich verbijsterd ge-voelde toen alle grond onder zijn voeten werd weggeslagen. Ergens in hem is de angst dat dit alles opnieuw zou kunnen beginnen. Nu heb ik eindelijk de Materia Mater gevonden en inplaats van mij daarin geheel te kunnen verbergen en een rustige zekerheid te vinden, word ik naar buiten gedwongen en geforceerd om deze Materia Mater te verlaten! Het is voor deze mens een worsteling om verder te gaan, hij wordt gedwongen vooruit te gaan en zich vast te klemmen aan "het Lied van Vertrouwen" uit de Maagd-aeon. Dit lied wordt door hem gezongen uit innerlijke doodsnood, uit een "alles of niets". Hij verwacht niets meer, hij hoopt niets meer, er is hem niets meer gebleven dan dat Licht waarin hij gelooft en waarop hij vertrouwt. De Oosterse astrosofie zegt van deze fase: "De pelgrim wordt naar buiten gedragen en zijn wezen is als afwezig." Het buiten zichzelf gedragen worden door de inducties van het Licht. Het ego wordt volkomen genegeerd, het wordt als 't ware buiten het innerlijke leven van de pelgrim geplaatst. Dit ego is als afwezig. Dit is nu de grote strijd binnen de zevende aeon. De pelgrim wordt beproefd op zijn vertrouwen Heeft hij tijdens de gang door de vorige aeonen waarlijk een nieuwe grond onder zijn voeten gebouwd? Daarom is de zevende aeon beslissend. Het gaat om de nieuwe aarde onder de voeten van de kandidaat. ~ Buiten het ego van deze kandidaat om wordt zijn innerlijke lichtkracht gemeten en hijzelf beseft dit niet. Hij laat zich voortdrijven op de aanrakingen des lichts en hij wil niet op of om zien. Hij weigert absoluut - in een onbewuste zelfverdediging - de werkelijkheid te schouwen, hoewel die werkelijkheid schoon en heerlijk kan zijn. Hij is "als afwezig", hij houdt zichzelf afwezig en hij kent slechts n werkelijkheid: "Het Lied van Vertrouwen". Zij, die deze fase binnengaan lijken onbereikbaar te worden voor de aanvallers, voor de afschrikwekkende horden. Doch dit is slechts schijn. De grove aanvallen der lagere aeonen stuiten af op zijn "afwezigheid" en zijn onverbrekelijke verbintenis met "Het Lied van Vertrouwen". ~ Daarom is deze pelgrim ook niet meer te bereiken door aanvallen op zijn ego of op zijn aardse bezit, want daaruit heeft hij zich bewust teruggetrokken, maar hij kan slechts benaderd worden via dit "Lied van Vertrouwen" Uit dit Lied leeft hij, bidt hij en zingt hij. Er kan deze pelgrim slechts n ramp overkomen: beschaamd te worden in zijn vertrouwen op het Licht der Lichten. Alles wat zich in de tweede aeon heeft afgespeeld gaat zich - zo deze mens niet op zijn hoede is - op een hoger niveau herhalen in de zevende aeon. Lukt het de aeonen-trawanten om deze pelgrim zijn vertrouwen te ontnemen en hem een rad voor de ogen te draaien, dan is zijn lot beslist. Dan wordt het een Lied van Beslissing in neergaande lijn. Het is een zegen dat de mens in deze aeon dit niet beseft, want zijn angst zou hem uit zijn evenwicht stoten en zo zou hij vergeten zijn Licht der Lichten te omklemmen en hij zou zijn geloof in de Materia Mater | XXIV - Zevende Aeon: De Weegschaal 77

verliezen en zo zou er voor hem niets meer overblijven dan een leegte, het grote lege niets, geen God, geen Licht, slechts een niemandsland. Dit is de versterkte weergave van de tweede aeon. Daarin ontviel hem de materile zekerheid, nu zou hem de spirituele zekerheid ontvallen. Er blijft dan niets anders over dan opnieuw te beginnen, zichzelf en zijn ervaringen vergeten en zich blindelings te storten in de chaos. Zonder het Licht der Lichten, zonder die goddelijke energie, dreigt alles terug te vallen in een dode lichtloosheid; zoals sterren terugvallen in een stervende materie wanneer hen de bezielende lichtkracht wordt onthouden. De zevende fase waarin de Pistis Sophia verkeert moet voor iedere spirituele pelgrim een waarschuwing zijn. Hij moet leren vertrouwen op zijn innerlijke licht, leren erkennen dat zijn "innerlijke kleine kracht" de mogelijke wreedheid van de werkelijkheid buiten hem overwinnen kan. Geen spiritueel mens kan innerlijke rijpheid verwerven door hun angsten, zorgen en twijfels te verdringen, maar hij zal de realiteit onder ogen moeten zien en deze dan met een nieuwe innerlijke gesteldheid moeten durven tegentreden. In de zevende fase wordt de pelgrim gewogen of hij voldoende geestelijke bewustzijn bezit om de achtste fase te mogen binnengaan. Het vertrouwen op het Licht der Lichten is geen passief bezit, maar het is een geestelijke gave waarmede de mens moet gaan arbeiden. Er zal niets anders opzitten dan de droom binnen het eigen denken te verlaten en gewapend met de heerlijkheid van die droom des Lichts de realiteit tegemoet te gaan. Want na de zevende fase verandert de gang der aeonen en wordt hij een innerlijke reis, een reis door de zielestadia, die slechts ondernomen kan worden door hen, die een zielebeginsel ontsloten hebben.

78

XXIV - Zevende Aeon: De Weegschaal |

XX V - ZEVENDE AEON : DE W EEGSCHA AL II

In de zevende aeon, de Weegschaal, aankomen wil zeggen vanuit de reine maagdelijke Materia Mater naar buiten treden en een nieuwe arbeid aanvangen. In dit stadium heeft de pelgrim geen enkele lust om de harde werkelijkheid onder de ogen te zien en daarom moet hij daartoe op intensieve wijze worden aangezet. Hij houdt zich "afwezig", het zelf plaatst zich buiten de gebeurtenissen, niet uit een spirituele zelfverlorenheid, maar slechts omdat het bang is. De diep gewortelde angst des mensen moet nu radicaal worden overwonnen. Hij zweeft tussen twee gewaarwordingen: hij hoort de stem des Lichts en wil deze beantwoorden, omdat hij beseft dat deze zijn enige houvast is; maar hij weet tevens uit eigen innerlijke ervaring dat de trawanten van de leeuwenkracht op de loer liggen en dus wenst hij zich voor hen schuil te houden. Zodoende is hij hier noch de spiritueel bewuste noch de materieel strevende mens. Hij is eigenlijk geen deelnemer aan n der beide gebieden. ~ Hij staat in de overweging en kan niet besluiten. Het grootste obstakel voor deze mens is zijn besluiteloosheid, zijn "afwezigheid" tegenover een beslissing en een positieve levens-instelling. De omstandigheden zullen deze mens dikwijls dwingen tot een besluit en dan valt, het te betwijfelen of de uitkomst in over-eenstemming is met de wil van de pelgrim, dan wel dat deze door de omstandigheden te voorschijn werd geroepen. Zodra de pelgrim zijn eigen willoosheid hier niet laat over-schaduwen door de Wil Gods, die vanuit het Lied van Ver-trouwen op hem kan toestromen, is hij verloren en wordt hij het willige slachtoffer van hen, die gebruik maken van zijn "afwezigheid van het zelf". In de stoffelijke wereld bemerkt men dan ook dikwijls dat de-genen die sterk onder de Libra-invloed staan een levensgezellin) kiezen die hun eigen "afwezigheid" opheft door een positieve wilskracht. De negatief ingestelde Libra-mens en dat wil zeggen hij, die zich volkomen laat benvloeden door de trawanten van zijn geboortesfeer is een karikatuur van de waarlijk spirituele ikloze mens. Het verschil ligt hierin: Bij de laatste is het Endura (de ikloosheid) procesmatig doorleefd en een hogere wilspotentie heeft de leiding in handen genomen; bij de eerstgenoemde mens is er slechts een gebrek aan positiviteit die enigszins wordt verdoezeld door de charme van zijn godin Venus. Om dit stadium van "afwezigheid" te doorbreken zal de pelgrim iets moeten doen dat hij boven alles verafschuwt: hij moet zichzelf gaan zien zoals hij werkelijk is en erkennen dat zijn lafheid en willoosheid hem zullen slachtofferen. De scherpe zelfkritiek, die lijnrecht in tegenspraak is met de bedoelingen van Venus, zal hij kunnen praktizeren zodra hij de vorige aeonen bewust heeft doorleefd. Uit zulk een innerlijke praktijk kan hij dan komen tot een laatste en bewuste zelfovergave, die hem de overwinning verzekert. De pelgrim moet slechts zijn "zelf" zoeken om dit zodoende onder de loep te kunnen nemen. De angst voor het falen moet hij overdragen aan het Licht waarin hij zich zo angstvallig verbergt en door de ontmaskering in het Licht moet hij leren de laatste wortels van het oude zelf te vernietigen. Men kan deze episode zien als een retrospectie, zoals dit na de dood geschiedt. De pelgrim wordt herboren in de nieuwe aarde en gaat zichzelf nu funderen in deze Materia Mater en dan moet hij de moed bezitten om na te gaan of er niets meer is achtergebleven van die oude aarde. Het is het moment waarin de pelgrim overweegt of er in hem en om hem niets meer is waaraan de trawanten zich kunnen vastgrijpen en deze situatie herkent men eveneens in de zevende boetezang van de Pistis Sophia: "Allen die in U geloven zullen niet te schande worden." Haar diepgewortelde angst voor de trawanten en haar herinneringen aan de harde ervaringen in de tweede aeon doen haar uitspreken. "Laten zij die mijn kracht roofden in duisternis blijven."

| XXV - Zevende Aeon: De Weegschaal II

79

O God, zo verzucht deze mens, laat deze ervaring werkelijkheid blijken te zijn, laat de nieuwe grond onder mijn voeten zich niet wederom splijten, zodat ik wakker schrikke uit een schone droom en plotseling in een afschrikwekkende werkelijkheid zal staan! Iemand, die zich serieus bezig houdt met spirituele vraagstukken zal zich niet zo licht laten medevoeren door de misleiding van Venus, die hem voorhoudt: "Alles is niet zo afschrikwekkend! Je wordt toch wel uitgered! Het is niet van belang of je wel of niet meewerkt, alles zal wel goedkomen." De liefelijke schoonheid van Venus zal ook hier misleidend kunnen werken op deze gevorderde kandidaat en zal hem af willen houden van een positief besluit, omdat juist zulk een krachtige doorbraak Venus van haar troon stoot en de pelgrim aan de greep der trawanten ontsnapt. Inspinnen in schijnschoonheid, in schijnspiritualiteit en in schijnwerkelijkheid is de methode van de Libratrawanten. Ten koste van alles voorkomen dat deze mens tot een besluit en een daad komt. De "absentie" van het zelf wordt hier geheel uitgebuit en de mens die bewust zijn schreden op een spiritueel Pad heeft gezet zal dit weten. Daarom zingt de Pistis Sophia zo ontroerend tijdens deze "absentie" van het zelfbewustzijn: "O Licht, wijs mij de weg, opdat ik daarop zal mogen worden gered, en wijs mij de paden, opdat ik uit de chaos gered moge worden." Dit wil zeggen: " Ik ben zelf te beangst om het fout te durven doen, O Licht, ik wil niet meer terugkeren naar de verschrikkingen achter mij en daarom houd ik mij "afwezig" en willoos." "Laat mij weten, O Heer, dat Gij mijn redder zijt!" Het is de noodkreet van hem die intutief weet voor een belangrijke beslissing te staan en zich belemmerd voelt door de angst. Dit is de bede van iemand die een sterkere macht om hulp smeekt, zoals de negatieve Libra-mens hulp zoekt bij een sterkere levenskameraad. Hij wil alles doen om de verschrikkingen van de oude ervaringen af te wenden en daarom doet hij nogmaals boete. Hij buigt zich volkomen voor het Licht, opdat hij toch maar gered zal mogen worden. Een onstuitbare hunkering naar redding spreekt uit deze mens, mede doordat de retrospectie hem al de ellende uit het verleden voortekent. In deze hunkering tracht hij zichzelf op te sluiten, hij wil zich ermede vereenzelvigen, omdat hierin zijn laatste lichtkracht ligt besloten. Naamloos, ikloos en hulpeloos geeft deze pelgrim zich over aan het Licht en laat over zichzelf beschikken. Wel, dit is een intensivering van het allereerste begin: " O Licht der Lichten, waarin ik geloofd heb, waarop ik gebouwd heb, vergeef mij en red mij!" Nu slaagt hij erin zich waarlijk aan dit Licht over te geven en er blijft slechts de vraag of zijn motieven zuiver zijn gebleven. Uit angst kan men tot een overgave gedwongen worden en hierbij kan het Libra-karakter medespelen, dat zich overgeeft zodra er enig voordeel is te behalen. Overgave, "ik-afwezigheid", medebewegen zijn eigenschappen van de Libra-aeon, die door middel van deze eigenschappen zijn trawanten beheerst. Daarom komt hier de retrospectie, die moet aantonen of deze pelgrim uit innerlijke rijpheid en uit een zielebewustzijn de overgave aan het Licht praktizeert, dan wel dat er in zijn achter-hoofd andere motieven een rol spelen, zoals het bescherming zoeken tegen harde ervaringen, het ontvluchten aan de ontmaskering, en de beroving van de schone schijn ontgaan. Ieder mens die in zijn leven bitterheid, teleurstellingen en harde ervaringen heeft medegemaakt, zal bemerken dat n wens ten-slotte centraal zal komen te staan: een vlucht in Licht, schoonheid en liefde. Zulk een mens kan het gebed van de Pistis Sophia oprecht mede bidden: "O Licht, wijs mij uw weg, opdat ik daarop mag worden gered," en " "Leid mij in uw Licht en laat mij weten, O Heer, dat Gij mijn redder zijt, ten allen tijde zal ik op U vertrouwen!" En als deze mens dan in zulk een overgave komt te staan dan krijgt hij contact met deze woorden van de Pistis Sophia: "Zij hebben mij voor dwaas gehouden, omdat ik vertrouwen in U had, O Licht!" 80 XXV - Zevende Aeon: De Weegschaal II |

Daarop grijpt de Libra-aeon zulk een mens aan en hij wordt bewogen door de volgende gedachte: "Welnu dan, bevrijdt mij!" Hieruit spreekt duidelijk de Libra-invloed: "Als ik dan zo goed geweest ben om U te vertrouwen, O Licht, weest gij dan zo rechtvaardig om mij te redden." Hier ligt het gevaar op de loer. De redding is nog geen vanzelfsprekendheid. Woorden van hunkering en vertrouwen bewijzen niets. De Libra-pelgrim gebruikt al zijn gaven om het Licht te vermurwen, heel die charme van Venus wendt hij aan, zoals hij dit gewend was te doen in het dagelijkse leven. Doch hier wordt deze kandidaat geacht zes stadia van de boetezangen doorlopen te hebben en daardoor inzicht te hebben verkregen in de eigen schijnmethoden. Hij zal een innerlijke schat moeten bezitten die hem over de drempels van zijn oude zijn heen moet helpen. De woorden van vertrouwen en hunkering moeten ontkiemen aan een vruchtbare en reine aarde: de innerlijke Materia Mater. Indien dit het geval is, komt er vanuit het oerlicht vertrouwen op deze mens toe. De verloren zoon wordt reeds een Tehuis bereid; de Vader heeft vernomen dat hij thuis wil komen! Dan behoeft er geen zorg meer te zijn om het eindresultaat en om de beloning, zoals de Libra-mens zo sterk uitdrukt. Die beloning bevindt zich dan reeds in deze pelgrim en zo zal de angst voor het eindresultaat logischerwijze wegvloeien en kan de aanwezigheid van het Licht gezien worden als een vaststaande werkelijkheid. De spirituele "afwezigheid" in deze Libra-aeon is als een Niet-Zijn, waarop spot en hoon als op een pantser afstuiten. Hij gaat zijn weg, omdat de realiteit des Lichts aan hem bewezen is en het is van geen belang of de toeschouwers dit wel dan niet onderkennen. Zo is de pelgrim wederom eenzaam, een isolement dat slechts doorbroken wordt door het Licht, waarop hij van den beginne vertrouwd heeft.

| XXV - Zevende Aeon: De Weegschaal II

81

XXVI - ZEVENDE AEO N: DE W EEGSCHAA L I II

Iedere pelgrim die bewust de zevende aeon binnen gaat heeft een opdracht, nl. Venus terug te voeren tot haar oorspronkelijke lichtkracht, zodat zij een geleidende morgen- en avondster zal worden. Als een lichtend kleed zullen de stralingen van deze hogere Venus de kandidaat dan gaan omhullen en al haar charme, haar verleidelijkheid, haar schone woorden en vooral, die theoretische ikloosheid zullen moeten bewijzen een werkelijkheid te zijn. De kandidaat, die zich door de hogere Venus laat leiden, zal moeten bewijzen dat hij niet een rol in een maskeradepak speelt, maar dat hij oprecht is in zijn beloften. Dat wordt dan een beslissende fase. Het spelen met schone woorden en loze beloften neemt een einde en de pelgrim moet, of hij wil of niet, het oordeel van het Licht ondergaan. Slechts het zich volkomen verbergen in het Licht kan de kandidaat een bescherming bieden tegen de rauwe realiteit, die niet altijd even schoon is als hij meende. De confrontatie met deze realiteit kan deze mens doorstaan indien de woorden van de Pistis Sophia op zijn lippen liggen: "Gij zult mij redden, O Licht, want uw barmhartigheid is grenzeloos!" De onvolkomenheid van onszelf, onze handelingen en onze scheppingen inziende moeten wij ons toch durven blootstellen aan het oordeel van het Licht, vertrouwende op de hoge barmhartigheid. Wat er ook komen moge, Gij redt mij, O Licht! Dat is de houding van de kandidaat in de zevende aeon. Zodra de sterke kandidaat deze levenshouding praktizeert komt het oordeel ook werkelijk en dit trekt een scheidingslijn, zodat er bewogenheid kan ontstaan. Deze bewogenheid raakt vooral de nog niet bewuste kandidaat, die zich erdoor gevoelt opgebroken, maar zij die de zevende aeon als een noodzakelijke fase schouwen, zij verheffen zich boven de reacties van de onbewuste mens en laten zich de innerlijke sterkte en zekerheid niet meer ontnemen. Zij willen door de uiterlijke faade heenbreken tot in de binnenste waarheid, waardoor er een rust over hen komt, de zekerheid van de onoverwinlijke aanwezigheid van een lichtkracht. Wanneer deze mens zich van buiten naar binnen wendt en hij ontdekt dat er in hem waarlijke schoonheid en geest aanwezig is, gevoelt hij zich sterker dan ooit tevoren en geeft hij zijn onrustige zoeken-naar-buiten op. Niemand mag spelen met de gedachte dat hij recht zou hebben op een overwinning, dat hij beloond zou worden voor hetgeen hij zo schoon heeft opgebouwd, want er is geen stilstand, geen afwachting binnen de zware gang der aeonen. Elke aeon vraagt arbeid, bewuste inspanning. Het is in de zevende aeon de hoogste tijd dat de pelgrim zichzelf test: hebben zijn mooie woorden, zijn gedachten, zijn handelingen en zijn gedrag tegenover zijn medemensen de Materia Mater, de reinheid der ziel als uitgangspunt? Heeft hij zich waarlijk gefundeerd in de zekere aarde van de onbeweeglijke goddelijkheid? Of is hij nog steeds uit op een overwinning, een zegevierende eindfase, nadat hij zoveel reeds heeft ondervonden, geofferd en doorschouwd, zoals hij meent. Niemand kan de aan deze zevende aeon verbonden declaratie ontlopen, zij zal vroeg of laat voor iedere pelgrim op het Pad van Verborgen Wijsheid komen. Een declaratie tegenover de buiten-wereld, maar hopelijk ook tegenover onszelf. Dan zal het ziele-ik het Lied van Beslissing moeten zingen, doch dit doet het slechts wanneer het zich zelf heeft gezien. Iemand, die zichzelf niet ziet zoals hij werkelijk is, kan dit Lied niet zingen, maar hij zal verder gaan met zijn uiterlijke speurtocht, omdat hij dit diepste zelf ontlopen wil. Trek u terug binnen de Lichtkring, kandidaat, wanneer de benauwenissen komen en laat u niet misleiden door de raadgevingen van hen, die deze fase nog niet hebben bereikt. Laat u ook niet medevoeren op die schijnbaar liefelijke melodie van de zangen van Venus, die in het geheel niet verlangt naar de ontmaskering. 82 XXVI - Zevende Aeon: De Weegschaal III |

Geeft u zich aan dit Licht over, dan zal het u beschermen, hoewel het u tevens oordeelt. Maar welke serieuze pelgrim vreest zulk een oordeel? Zal hetgeen hem overblijft niet waardevoller zijn dan hetgeen hem wordt ontnomen? Iedere pelgrim die rust, harmonie, veiligheid en bescherming zoekt, en dat doen alle kandidaten van de zevende aeon, begeven zich tegelijkertijd op weg naar het oordeel, mits zij de schijn-bescherming van de uiterlijke autoritaire machten afwijzen. Zo komt de bewustzijnstrilling van de eenling in aanraking met de hoge trilling van het Licht en deze ontmoeting schept het oordeel. Allen, die deze autonome bewustwording nog niet hebben bereikt, zullen absoluut niet verlangen naar zulk een confrontatie, noch naar die intensieve binding met het Licht, want zij hebben het nog te druk met andere dingen. Slechts de kandidaat, die voldoende Materia Mater in zichzelf heeft opgebouwd, gaat deze confrontatie vol vertrouwen tegemoet en de beslissing die daaruit voortvloeit interesseert hem niet. Hij kent uit ervaring de barmhartigheid en de liefde van het Licht en waarom zou hij dus vrezen? Dit is de kenmerkende houding van de kandidaat in de zevende aeon. Hij gaat bewust, op basis van een onderkende afwezigheid van het ik, het Lichtveld binnen. Zijn ego laat hij achter, omdat hij weet dat dit de eisen en de doelstellingen des Lichts niet verstaat, doch hij verbergt dat ego niet uit angst voor de trawanten van deze aeon. Daar waar het ego afwezig is, kan het niet misleid worden! Neen, de angst van de door de lagere Venus geleide kandidaten, ontbreekt deze pelgrim geheel en al. Hij zegt ootmoedig: "Vroomheid en oprechtheid mogen mij behoeden, want U verwacht ik, O Heer!" In tegenstelling tot de onbewuste Weegschaal-kandidaten heeft deze mens de oprechtheid van de Virgoaeon bewaard en zo speelt hij geen verstoppertje met zichzelf en met zijn medemensen, hij bedriegt zich zelf niet, maar hij brengt vroomheid en oprechtheid tot elkander en dan wacht hij, in vol vertrouwen, op zijn Heer. Na het Lied van de Beslissing zal er daarom iets veranderen in deze mens, want een oude wereld is waarachtig achtergelaten. Het bewijs van de nieuwe wereld is aanwezig en dat Leven gaat de kandidaat nu doortrillen. De chaos is doorworsteld, de hemeldemonen hebben beide aanzichten van hun gelaat getoond en dus moet nu de uittocht beginnen. De energie van de nieuwe wereld moet dienen om deze mans, deze strevende ziel, omhoog te stuwen en u kunt dit vergelijken met de mythe van Prometheus. Prometheus staat nu aan de voet van de Olympus en drijvende op zijn innerlijk weten en de kracht van het Licht beklimt hij die berg. Iemand, die niet weet wat hij wil, noch het Vuur des Levens met innerlijke ogen schouwt, begint nooit aan zo'n beklimming. Prometheus gaat zijn innerlijke vonk tot de Bron van het Vuur voeren om daarmede een uitstralende fakkel aan te steken. Hetgeen allereerst binnen was, zal hij nu naar buiten gaan dragen. Hem kan niets meer geschieden dat werkelijk misleidend en belemmerend is, want hij heeft de beker der bitterheid tot aan de laatste droppel uitgedronken en zo is hij gesterkt, gereed en voorbereid voor die zware tocht, die elkeen die deze beker niet gedronken heeft, zal slachtofferen. In deze Prometheus-mens klinkt zonder ophouden dat Lied van Vertrouwen, de zevende boetezang, die genspireerd is op ver-trouwen, hoop en hunkering. Zolang er innerlijke beroering is, worden de trillingen van dit Lied niet sterk genoeg vernomen, slechts de innerlijke stilte geeft de klanken door. Pas nadat de bewogenheden in de kandidaat tot rust gekomen zijn en dit vertrouwen uit zijn blik de medemensen tegemoetstraalt, kan er gezegd worden: Het is geschied! Ik ken U, Heer! Roseae Crucis! Roseae Crucis! Dit innerlijk woord dat een universele klank bezit. Een woord dat niet gebonden is aan enigerlei organisatorische beweging, maar dat zich als een inspiratie door de wereld spoedt om de zijnen aan te raken. | XXVI - Zevende Aeon: De Weegschaal III 83

Deze innerlijk verbondenen zullen elkander eenmaal herkennen en zij zullen zich een eenheid gevoelen, niettegenstaande uiterlijke afstand, ras en geaardheid elkander scheidden. De declaratie binnen deze aeon zal slachtoffers vragen: zij, die nog in de vijfde aeon stonden en ongeoorloofd zich onder de bewust oprecht spirituele mensen schaarden, zij zullen bewijzen positiestrevers, zelfhandhavers en zelfzuchtigen te zijn, en zij zullen afvallen. Degenen, die nog in de zesde aeon stonden, maar eveneens onvoorbereid aan de voet van de Olympusberg staan, zij zullen uit hun schuilhoek te voorschijn moeten komen, opdat zij duidelijk en klaar het Lied van Vertrouwen uit kunnen zingen, zo niet, zij zullen zichzelf een zwaard in het hart drijven en omkomen. De enkelen, die de zevende aeon voorbereid zijn binnengegaan en de absentie van het ego, de dienaarschap van het ik, tonen, zij zullen zich af moeten zetten op de nieuwe Aarde in zichzelf, dat getransformeerde ego, dat de ziel dienend begeleidt. Absentie van het ego wil niet zeggen dat men willoos, of futloos is, integendeel, zodra de egocentrische drift weggebd is, komt er een andere kracht voor in de plaats. Een kracht die ver boven iedere egocentrische handeling of egocentrische bevrediging verheven is en zich ook niet ophoudt met schijnheiligheid. De innerlijke waarheid toont de kandidaat in de zevende aeon wie hij is, en hij die waarlijk bewust het Pad van Verborgen Wijsheid bewandelt, trekt daaruit zijn conclusies: hij gaat op zijn schreden terug tot daar waar hij is blijven steken, dan wel hij neemt het risico en gaat verder met de "kleine kracht" als gids. Slechts zij die het valse vuur van het ego onderkent hebben en de moed gevonden hebben dit te doven, zij zullen de overzijde van de Jordaan, de symbolische stroom Gods, bereiken!

84

XXVI - Zevende Aeon: De Weegschaal III |

XXVII - ACHTSTE AEO N: DE SCH ORPIO EN

In de zevende aeon, de Weegschaal-fase zal de Pistis Sophia begrepen hebben dat zij opnieuw moet trachten vertrouwen te stellen in het abstracte serene licht, dat hem voorgaat. Hij zal zijn hart daarvoor opnieuw moeten openstellen en zijn Zon-zekerheid overwinnen om vaste grond te kunnen vinden in een totaal andere bodem. De Mater Materia die hem in de Virgo-aeon werd toebereid zal hem nu gaan opnemen; de tijd van observatie, van overwegen en retrospectie zijn voorbijgegaan en dus moet er werkelijk afscheid worden genomen van een voorbijgegleden periode en kan een geheel nieuw stadium in het zielebevrijdingsproces worden begonnen. Deze overgang is te vergelijken met het beindigen van een uiterlijke weg en het volkomen binnengaan in een innerlijke weg. Tot nu toe heeft de Pistis Sophia, en dus ook de pelgrim, geworsteld met de uiterlijke aanzichten van zijn wezen, zijn ego, zijn persoonlijkheid. Hij werd steeds aangegrepen in die persoonlijkheid en in de zeven fasen was de binding tussen persoonlijkheid en ziel dermate sterk dat persoonlijke belangen het verlangen van de ziel konden verstikken. In de achtste aeon echter ontvangt de ziel door middel van een krachtiger binding met het Licht een hernieuwde daadkracht. Al de vuurkracht van de mens werd in de afgelopen fasen gebruikt om de aanvaller van buitenaf, de natuuraeonische tegenstanden, af te weren. Doch nu is er een innerlijk fundament in hem gelegd en nu wordt zijn energie benut tot een innerlijke opbouw. Deze bouw kan uitsluitend slagen wanneer het vuur van de achtste aeon juist wordt aangewend. De aeonen-macht van de Schorpioen kan zowel demonisch, als goddelijk worden. De kandidaat kan daarom zichzelf verdemoniseren of zichzelf heiligen. Het vurige Schorpioenengif kan zijn gehele fundament ver-nietigen, dan wel het heiligen, zodra de kandidaat hier inzicht krijgt over de aard van zijn vuurkracht. De worsteling ligt hier in het inzicht en de zelfkennis. Of de pelgrim, indien hij zich bewust wordt van zijn macht, zijn vuur luciferisch aanwendt dan wel herscheppend en heiligend. Zichzelf als een machtig wezen ontdekkende, een ziel die, scheppende en bouwend, gaven bezit, zal hij moeten kiezen of hij, zoals in de archasche tijden een Lucifer gaat worden of een Christus, een Satanal of een Godszoon. Hij wordt dus op zichzelf teruggeworpen; niemand kan hem helpen, hij gaat zijn eigen oordeel ondertekenen: de dood of de wederopstanding. Hij kan kiezen voor de giftige, lage schorpioen, die zich zelf liever doodvecht dan zich over te geven, of voor de koninklijke adelaar der hemelen die uit het schorpioenen lijf kan ontstijgen. De zevende aeon bracht hem tot aan een muur: terugvallen in het imitatielicht van de leeuwenkop of in het volste vertrouwen verder gaan, gelovende dat het Licht der Lichten de zware fase van dood of wederopstanding voor hem zou gaan beslechten. Zodra de pelgrim innerlijk de beslissing tot verder gaan neemt, vertrouwende op het Licht dat van den beginne in hem is geweest, geschiedt er hetgeen in de achtste boetezang van de Pistis Sophia wordt beschreven: "Zij wordt door Christus, de middelaar, buiten het bevel des Vaders om, naar een ruimer oord in de chaos gevoerd." De inwonende middelaar van de pelgrim "Chrestos", de trilling uit de goddelijke Oorsprong, voert hem naar een "ruimer oord". D.w.z. voert hem een trillingsveld binnen waar zijn denken zich kan verruimen en hij wijdser spirituele verten schouwt. Zijn innerlijke ziele-vibratie vindt contact met de hoge kosmische radiatie binnen het universum. De ziel trekt zichzelf op aan deze hogere trillingen doordat zij nu de gelegenheid ontvangen heeft om zich te kunnen bewegen in vrijheid. | XXVII - Achtste Aeon: De Schorpioen 85

De uiterlijke mens verbergt zich in de stilte. Zowel de zesde aeon van Virgo als de zevende aeon van Libra brachten de mens het bewustzijn omtrent een zielebezit. De overwinning binnen beide aeonen schenkt de pelgrim de moed om verder te durven bouwen op hetgeen hij in zichzelf aanwezig weet. Hij keert zich af van de belemmeringen van zijn persoonlijkheid en baseert zich uitsluitend op de "kleine overgebleven zielekracht" in hem. Het ogenblik is aangebroken waarop alle aeonen en archonten der luciferische natuur hem gaan zien als een groot gevaar. Zij beseffen dat deze mens hen is ontsnapt en zij kunnen niets anders meer doen dan hem achtervolgen. Zo bundelen in deze mens zich al zijn natuurlijke krachten, gaven en machten in denken, gevoel en wil zich samen, om te proberen hem tot een val te brengen. Zijn tegenstander woont in hem en maakt zich op voor de strijd. De strijd tussen de giftige schorpioen en de adelaar des hemels, die zijn vleugels wil gaan uitbreiden. Zij wakkeren een vuurkracht aan, een intense passie, waarin zij deze pelgrim willen laten vallen, opdat hij daarin verbranden zal en de adelaar gedood zal worden. Dit is de diepste aanleiding waarom men het achtste huis, het huis van de Schorpioen, in de astrologie het "huis des doods" noemt. Men schouwt niet die machtige verrijzenis, die opstanding uit de as, die verbranding van de lage schorpioen machten, die zichzelf verbranden in een door henzelf opgeroepen vuur, zodat de adelaar vrij van hen komt. Wanneer schorpioenen vechten dan strijden zij tot het uiterste, en zien zij hun verlies, gevoelen zij hun onmacht, dan slaan zij de angel in zichzelf. Waarlijk een prachtige bevestiging van de gebeurtenissen in de Schorpioenenmens en in de achtste fase. Er is geen tussenmogelijkheid binnen de achtste fase: het is of de zelfmoord van het lagere zelf of de wederopstanding van de goddelijke ziel. De barmhartigheid Gods voert deze pelgrim daarom naar een "ruimer oord", zodat hij het gezicht op het Licht der Lichten behoudt in zijn intense worsteling met het luciferische beest in hem. Alle pelgrims, die zulk een worsteling kennen, en zich gevoelen alsof zij van tijd tot tijd stikken in hun strijd tegen vurige aanvallen van het luciferische zelfbehoud, wordt daarom altijd aangeraden hun blik te verruimen, op allerlei wijzen hun denken, gevoelen en willen vrij te maken van die strijd, zodat er een adempauze, een rust komt, waarin zij wederom het Licht der Lichten helderder kunnen zien. Het lijkt de Pistis Sophia ongelooflijk dat haar ineigen Chrestos haar heeft kunnen helpen; het is wederom een bewijs voor de aanwezigheid van een individueel goddelijk Licht. Zij herkent de door haarzelf uitgedragen daad niet direct. Zij weet slechts dat zij geholpen is in barmhartigheid. Ieder mens zal zulk een barmhartigheid in deze situatie ondervinden, indien hij in het volle vertrouwen op de eigen "kleine kracht" dit "huis des doods" binnengaat. Het is goed dat de Pistis Sophia haar eigen macht niet herkent, want nu provoceert zij haar eigen ego niet, maar werpt alle eer en alle dankbaarheid op de middelaar in haar. Dat is het voordeel van de pelgrim binnen de achtste aeon: het ik, de mens, herkent de zielekracht niet als zijnde iets van zichzelf, als een ego-bezit, omdat hij met zijn ego de trilling der ziel niet kan ontwaren. In dit opzicht is de persoonlijkheid waarlijk dood. De deemoedigheid van de Pistis Sophia trekt echter steeds meer Licht aan, zij blijft het Licht loven, in plaats van zichzelf te ver-heerlijken. Het is de waarachtige deemoed uit de Zaligsprekingen. Zodra de pelgrim besluit: "Ik kies het Licht", gaat dit Licht met hem, zelfs zonder dat hij dit aanvankelijk bemerkt. Er wordt in deze achtste fase niets anders beoogd dan dat de pelgrim gevuld wordt met licht, zodat de persoonlijkheid rustig "sterven" kan. Dit is de enige mogelijkheid om aan de aeonen-trawanten te ontkomen, die de pelgrim volgen tot aan het "ruimere oord".

86

XXVII - Achtste Aeon: De Schorpioen |

Saturnus, Satanal, de regent van het Huis des Doods zal gedwongen worden zijn poort tot de onbegrensde gebieden te openen; zodra de pelgrim hem het Lichtkleed van die gebieden toont, laat zij het oude kleed bij Saturnus achter en trekt de nieuwe gebieden binnen met het kleed van die sferen. Geef de keizer wat des keizers is, maar Gode wat Gods is! Laat de oude trilling achter binnen het saturnale rijk en hul u in de trillingen van het goddelijke rijk. Dan zal het stellen van een goddelijke of heilige Daad geen probleem meer zijn, want uit deze trillingen komen slechts goddelijke daden voort! En u, de oude mens, herkent deze verandering niet eens. Het gaat precies zoals er in het Evangelie van de Pistis Sophia staat beschreven: "Terwijl zij zich opheft tot het Licht komt haar eigen innerlijke Lichtkracht in beweging en maakt contact met dat grote onmetelijke Licht". Zo wordt de achtvorm getekend door de kandidaat. De twee velden van de acht voegen zich aaneen door middel van het kruispunt, dat "verwerkelijking" heet. Het gaan vanuit de zevende aeon naar de achtste aeon kan slechts geschieden binnen de stilte. De stilte van het wantrouwen, de stilte van de ego-angst, de stilte waarin het vertrouwen en de overgave geboren kunnen worden. De natuurgebonden mens heeft de grootste moeite om deze stilte te kunnen bereiken. Boeken zijn volgeschreven over het komen en realiseren van deze stilte. Men vergeet echter altijd het kardinale punt: Deze stilte wordt niet naderbij geroepen door oefeningen, concentraties en ascese, deze stilte is het resultaat van een voorafgaande individuele weg. De stilte groeide terwijl de pelgrim binnen de fasen worstelde. Hij herkent deze stilte nog niet, omdat hij nog niet tot een innerlijke bewustwording is gekomen, maar dat moment komt eveneens. De moderne, gejaagde, rusteloos zoekende spirituele mens zegt altijd: "Ik ben te onrustig, ik vind het nergens." Neen, natuurlijk niet! Hij beweegt zich op verkeerde wijze. Fundamentloos zijnde is zijn zoeken rusteloosheid, wantrouwen, ego-angst, zelfbevrediging en geen opheffen tot het Licht der Lichten, waardoor het zielefundament vanzelf gespreid wordt! Slechts zij, die alles wat in hen is in vol vertrouwen kunnen overdragen aan de "kleine kracht", zij weten wat het betekent "het Huis des Doods" binnen te gaan en herschapen te worden door het Licht in n die waarachtig leeft!

| XXVII - Achtste Aeon: De Schorpioen

87

XXVIII - ACHTSTE AE ON: DE SCHORPI OEN II

Het vuur binnen de achtste aeon brengt licht, warmte, maar ook verbranding. Het wilsvuur van Mars wordt hier op een geheel andere wijze aangewend dan in de Ram-aeon. De innerlijke, voor de uiterlijke zintuigen verborgen, mens wordt naar buiten gedwongen en kan zich op tweerlei wijze declareren: Hetzij als een giftig dier, een gevaarlijke schorpioen, die zijn gifangel naar alles uitsteekt, hetzij als een zelfloochenaar, een endura-ganger, de schorpioen die zijn eigen aard opgeeft om een adelaar te worden. In de astrologie wordt altijd geleerd dat de schorpioen typen een uitgesproken hoger en een lager type kennen, het lagere type brandt van driften die de ziel vermoorden, het hogere type is een zoeker, zichzelf uitdiepende, een onophoudelijke graver die op zoek is naar een innerlijke schat. Het martiale type van de Scorpio uit zich of als een oorlogsgod tegenover de medemens, dan wel als een Michael, die de eigen draak verslaat. Scorpio-mensen zijn altijd innerlijk bewogen mensen, hetzij door het eigen emotionele vuur, hetzij door een spirituele geestdrift, die zich ook kan uiten in een sociale bezieling. De daadkracht die in de achtste aeon van de pelgrim wordt gevraagd, wordt door de horizontaal gerichte Scorpio-mens altijd verkeerd uitgedragen. Niettemin zal hij altijd een daad stellen, onverschillig welke! De opgetekende herinneringen uit oude tijden vertellen dat slechts de Scorpio-mens de enige mens is, die waarlijk een magische mantram kan uitspreken, zowel met een funeste als met een goede uitwerking. In de Scorpio-mens leeft een vuur, maar men vergeet dikwijls dat in de waarachtige Scorpio water en vuur op een bepaalde wijze samengaan. Dat is het mysterie van de achtste aeon. De schorpioen is een heet-waterbeest en leeft veel in vulkanische, hete wateren. In de astrologie geldt Scorpio als een waterteken, niettemin is zijn heerser het vuur, Mars. Binnen deze achtste aeon staat de pelgrim voor de beslissende fase van het samengaan van water en vuur, de schijnbaar onmogelijke eenheid. Deze vereniging bestaat uit het verhangen (Tarotkaart no.12) van de lagere vuurmens en de opstanding van de etherische of waterstofmens. Daar is het naar buiten treden van de verborgen mens in deze fase gelijk aan een declaratie, een bewijs van wie er waarlijk in deze pelgrim leeft. Is hij een gedrocht, een wanstaltige, een misvormde, die noch het hete reinigende water, noch het brandende vuur heeft verdragen en daardoor overal gif rondspuit. Of is hij een gehangene, die omstraald wordt door een Christus-aureool. Hier krijgen de woorden "de smalle weg is voor de sterken" waarlijk hun betekenis, want men moet sterk zijn om dit wanstaltige gedrocht als zichzelf te durven herkennen en men moet tevens sterk zijn om de verwerkelijker te aanvaarden zonder zichzelf op de borst te slaan in eigenwaan. Hij, die de overwinning voelt naderen, laat hij toezien dat hij niet valle! Deze beproeving kan men ook lezen in de boetezang van de Pistis Sophia: de natuur-aeonen wachten om te zien wie of wat er uit de Pistis Sophia te voorschijn komt. "Zij lieten haar met rust, omdat zij meenden dat zij uit de chaos gevoerd werd!" Zodra de natuur-aeonen weten: Hij of zij is niet meer n van ons", kunnen zij deze mens niet meer benaderen. Maar zij bemerkten dat de Pistis Sophia zich met haar eigen lichtkracht omhoog wilde trekken, dat zij werkte met weinig en zwakke lichtkracht, hoewel zij dit van zichzelf niet bewust was. De aeonen-trawanten bemerkten direct de onvolkomen kracht en dan geschiedt hetgeen vele spirituele pelgrims onder-vonden hebben: als een horde vijanden storten zich de natuur-aeonen op deze mens en versterken zijn eigen onvolkomenheid, bepalen hem bij zijn eigen kleine kracht, tonen hem zijn zwakte en zijn belemmeringen. Kortom, zij achtervolgen deze mens totdat zijn ego wederom gewekt wordt en zijn eigen lichtloosheid hem tot een obsessie wordt. 88 XXVIII - Achtste Aeon: De Schorpioen II |

Dan gebeurt waarop de Scorpio-trawanten hopen: hij slaat zijn gifangel zo diep in zichzelf dat zijn ziel wordt verjaagd. Mensen op een weg van autonome innerlijke verwerkelijking hebben het dikwijls moeilijk, omdat het ene ogenblik het licht er is, als een Lichtwand, en dan weer is er plotseling duisternis, die echter bij de waarachtige pelgrim niets anders is dan een schijnduisternis. Want de serieuze pelgrim uit de achtste aeon wordt waarlijk naar een ruimer oord gevoerd, zoals er geschreven staat, hoewel dit oord zich nog in de chaos bevindt. Hij kan zichzelf staande houden, omdat hij meer inzicht verkrijgt, omdat hij meer licht ervaart, omdat hij waarlijk een bevoorrechte is vergeleken bij al die anderen, die zich nog in de vorige aeon bewegen. Zo kunnen wij in de achtste aeon lezen wat de Pistis Sophia doet: "Zij legt het gereinigde van haar Licht in de handen van het Licht der Lichten!" Zij legt dus de binding tussen het eigen innerlijke Licht en het universele, haar omringende Licht. Zij laat dit innerlijke ge-reinigde licht naar buiten treden, zelf deemoedig blijvende, en legt het in de handen van het grote Licht. Zijzelf staat als ego buiten deze handeling. Hier wordt dus in enkele regels de daad vermeld waar in de gehele wereld, door alle spirituele kandidaten, naar wordt gestreefd. Zo zegt zij: "Gij hebt getoornd over degenen die mij bewaken en mij toch niet geheel zullen kunnen overweldigen!" Gij hebt, zou men kunnen zeggen, al de aanzichten van mijn ego verbrand door Uw vuur en toch, O God, vertrouw ik die waarlijk ben (de ziel) op U en zoek mijn verlossing door U! Gij zult "mijn kracht" uit de chaos bevrijden, zo roept de Pistis Sophia. Gij zult het enige dat waardevol aan mij is, die gereinigde en kleine kracht die ik bezit, uit de chaos bevrijden. Dat is haar hoop en dat is de verlossingsdaad. Zij gevoelt de veranderde innerlijke beweging in zichzelf en hoe haar denken zich verheft, opklimt, grenzen verbreekt en daardoor ondergaat zij hoe zij naar een "ruimer oord" wordt gebracht. In deze pelgrim is een grote bewogenheid, zoals uit de boetezang blijkt. Een ogenblik is hij vervuld van angst wanneer hij bemerkt hoe de natuur-aeonen het overgebleven natuurgebondene wezen in hem ontdekken, die gevoelig is voor hun misleiding en hoe zij zien dat de kracht die hij naar buiten brengt nog klein en zwak is. Dit is het ogenblik waarin deze pelgrim al zijn vergaarde lichtkracht moet concentreren om de intensiteit en de onoverwinnelijkheid van zijn "kleine kracht" duidelijk te tonen. Dan treedt de sluimerende wil van de "kleine kracht" of het nieuwe Wezen naar voren als een nieuw potentieel vuur. De oosterse astrosofie noemt deze achtste fase: "Het stadium van het opklimmen door de vrije wil". In die behouden "kleine kracht" sluimert het oervuur van de geest. Zodra deze pelgrim de aanvallen van de materile aeonen bespeurt, wendt hij zich tot zijn "kleine kracht" en zal hij bemerken hoe zich uit deze "kleine kracht" een enorm vuur ontwikkelt, dat hem buiten het bereik van de materile aeonen voert, slechts omdat hij zich uit vrije wil tot het universele licht gewend heeft. Omdat hij vrijwillig de "kleine kracht" verkiest boven de geweldige schijnmacht van de natuur-aeonen. Vanuit deze achtste aeon is er dan ook werkelijk sprake van een opklimmen. Tot aan dit moment heeft hij gezocht, gexperimenteerd, zichzelf onderkent, en getracht zichzelf onberoerd te houden. Nu gaat hij een daad stellen met alle risico's daaraan verbonden. Hij gaat gehoor geven aan de ziele-impulsen en een handelingsleven leiden dat dikwijls in tegenspraak zal zijn met het gewone natuurgebonden leven. Hij gaat scheppen met zijn wilsvuur dat beschermd is door het grote universele vuur des geestes. De ziel gevoelt zich bewogen door het hernieuwde geestvuur en toont zich ontvankelijk, waarna de geboorte uit geest en ziel zich uitdrukt in het denken. Het vuur zoekt zich een woning in het hart en verdrijft alle lagere emoties, die hem aan de natuur-aeonen binden en hem kwetsbaar maken. Deze innerlijke bewogenheid zal iedere serieuze pelgrim op het Pad van Verwerkelijking kunnen herkennen. | XXVIII - Achtste Aeon: De Schorpioen II 89

U zult steeds dieper willen graven in uzelf om de verborgen zielekracht te vinden waarop u wilt steunen. U riskeert daarmede dat u zichzelf verliest in het zoeken naar de "kleine kracht" en vergeet dat het Licht der Lichten deze uit u te voorschijn zal brengen. U zoudt kunnen vergeten dat deze "kleine kracht" door middel van zijn eigen vrije wil of middelaar Christus, opklimt naar de hoogten. Indien men in de spirituele verwerkelijking staat beseft u dit en zo komt deze Kracht naar u toe, gaat u tegemoet. In deze fase kunt nooit het risico nemen var het luisteren naar de natuur-aeonen, wanneer zij zeggen: " Zij is chaos, zij heeft haar kracht verloren, zij is n van ons" U hebt uw kracht nooit verloren, zo u de binding met het Licht bewaart, denkt u daaraan, vergeet dat nooit! Doe als de Pistis Sophia: Laat de ziel, de "kleine kracht" naar buiten treden en leg haar in de handen van het Licht. Maak u geen zorgen om de hoedanigheden van die "kleine kracht", om de mogelijke narigheden die mede naar buiten komen, omdat er nog chaos in u is. Maar geef alles over in "de handen van het Licht der Lichten" en leg u, die ego is, te ruste in het wonder dat u aanraken zal!

90

XXVIII - Achtste Aeon: De Schorpioen II |

XXI X - ACHTSTE AEO N: DE SCH ORPIO EN II I

n van de moeilijkste opdrachten voor vele mensen en vooral voor de Schorpioen-typen is de overgave, het zichzelf onvoorwaardelijk overgeven aan een doel. Vele zoekende pelgrims menen dat zij zeer actief moeten worden, allerlei handelingen moeten plegen, doorlopend zich moeten beijveren in gemoed en denken. De westerse mens is een mens vol dadendrang, de oosterse mens neigt meer naar de overgave. In deze achtste aeon ontmoeten daad en overgave elkander en dat is een moeilijke opgave en slechts weggelegd voor degenen die voldoende inzicht bezitten. In deze achtste aeon van Scorpio leeft de tweevoudige beweging van water en vuur, dus van ontvankelijkheid en realisatie. De schorpioen is een warmwaterbeest. Het leeft in vulkanische gebieden en kan zowel de hitte van vuur als de soepelheid van het water verdragen. Het waterelement is een zich aanpassend element, het vuur is een realisatie-element. De westerse mens heeft problemen met de overgave en de oosterse mens kent de problematiek van de realisatie. De opgave binnen deze aeon is dan ook gelegen in de versmelting van vuur en water, of het gieten van de metalen zee van Hiram Abiff. Het is de opgave van de culminatie. Het alles of niets. Indien deze metalen zee barst is de mislukking zeker. De pelgrims die deze achtste aeon binnengaan worden de meesterbouwers, die in hun innerlijke tempel deze legendarische metalen zee moeten vervaardigen. Men herkent deze "alles of niets" werking duidelijk in de schorpioen-typen, hoewel natuurlijk als een flauwe afschaduwing van de hoogste spirituele opgave. Zij gaan door tot het uiterste en bij mislukking komen zij tot een zelfvernietiging in de zin van een zich afwenden van de spiritualiteit en iets volkomen anders proberen. Schorpioenengevechten eindigen altijd met de dood van een der beide partijen. De verliezende partij steekt zichzelf met de eigen angel dood. Dat is een signatuur voor de Scorpio-beproevingen en voor de risico's binnen deze achtste aeon. De serieuze mens zal hier ieder egobelang terzijde stellen en zich in volle overgave bemoeien om de ontvankelijke ziel in binding te brengen met het vuur van de geest. Daarvoor zal hij alles over hebben, zelfs zijn eigen genoegens en desnoods zijn leven. De oosters getinte mens zal zich moeten realiseren dat er hier iets van hem gevraagd wordt, een positieve daad, de westerse mens zal moeten bedenken dat hij hier moet trachten die strevende actieve houding te laten varen en de strijder in hem het gevecht moet laten leiden. Een onvolwaardige en oppervlakkig geestelijke zoeker zal nooit kennis maken met de "alles of niets" opgave binnen deze achtste aeon, want hij is nog niet voorbereid geworden. De zevende aeon betekent voorbereiding. Het "alles of niets" van dezulken loopt bij voorbaat op een mislukking uit. Schorpioen-mensen bemerken maar al te vaak dat zij hun eigen graf aan het graven zijn door hun velerlei experimenten, hun ongedurig zoeken en hun blindelings doorgraven van onbekende materie. Zij ontnemen zichzelf het heiligste, dat kleinood der ziel, of die "kleine kracht", die hen beschermt en hen op de weg der zelfinwijding plaatst. Zoals gezegd: schorpioenen riskeren alles, zelfs hun leven! De boetezang van de Pistis Sophia toont duidelijk dat zij voor de "alles of niets" fase staat en dat zij daartoe door harde ervaringen werd gedwongen. De pelgrim moet hier werkelijk in de situatie zijn dat niets hem meer kan weerhouden, noch zijn wilskracht, noch zijn streven, noch zijn egocentrische bedenkingen, noch zijn gemakzucht. Hij moet, zoals de Pistis Sophia, in wanhoop kunnen uitroepen: "Er is in mij geen kracht, geen vuur meer, alles is verloren gegaan door de ervaringsweg. | XXIX - Achtste Aeon: De Schorpioen III 91

Ik heb mijn kracht vermorst aan onnutte dingen, aan bitterheid en klaagzangen. Ik ben een verschrikking geworden voor mijn vrienden!" De pelgrim, die de Scorpio-angel in zichzelf slaat of deze uit wraak en bitterheid tot zijn naasten opheft, is waarlijk een verschrikking geworden. Hij wordt zowel zichzelf als zijn naasten tot een vijand. Met cynisch genoegen zal hij gaan afbreken wat hij na jarenlange worsteling heeft opgebouwd, louter uit teleurstelling, uit chaotische emotionaliteit. Zowel het gemoed als het denken zullen in deze mens in verwarring geraken. Het gif van de angel maakt hem innerlijk ziek. Zo slachtoffert hij zichzelf, geestelijk en dikwijls ook lichamelijk. Het geestelijke Endura, de overwinning van de ziel op het ego, loopt uit op een geestelijke zelfmoord. Dat is het gevaar binnen de achtste aeon. En tevens de drempel waar overheen de schorpioen-mensen moeten stappen. Iemand, die in diepste wezen eigenlijk de spirituele weg niet praktisch wil betreden, moet zichzelf daartoe ook niet forceren. Er valt voor de ego-mens geen enkele prijs te behalen op de spirituele zelfinwijdingsweg. Integendeel! Vele pelgrims, die zich van de spiritualiteit afkeerden, moeten zich dat gerealiseerd hebben. Vanuit deze achtste aeon is er slechts het onvoorwaardelijke terugkeren op zijn schreden of het voorwaarts gaan dr de poort van het Endura heen. Een andere keuze is er niet. De teruggang is meestal een tragedie, omdat zij zo snel verloopt. Mensen waarvan men dacht dat zij de inwijdingsweg een heel eind bewandeld hadden, vallen in korte tijd terug op een levensstaat van a-spiritualiteit of geforceerde natuurhygine. Verder blijft er in hen niets over dan de onrust of de bitterheid. Vooral zij, die jarenlang tot een spirituele levenshouding werden geforceerd met behulp van strenge uiterlijke wetten, ontkomen niet aan deze muur tussen voorbereiding en realiteit, tussen de innerlijke toebereiding van de zevende aeon en de daaruit voortkomende daad van de achtste aeon. Elke zelfstandige, zich van autoriteiten vrij makende pelgrim zal zijn geestelijke werkelijkheid ontmoeten en die houdt altijd in: teruggang of de vooruitgang met inbegrip van het "alles of niets". Filosofische en beangste pelgrims worden hiermede nooit geconfronteerd, omdat hun spiritualiteit geen werkelijkheid is. Het terugkeren op zijn schreden kan inhouden dat alles wat men eens vernomen heeft wegvloeit uit het wezen, of het versteent, wordt een dode materie. Dit is ook een vorm van het samengaan van water en vuur, dezulken worden een zoutpilaar, verhard water en een latent vuur en iedere benadering stuit terug op de harde buitenkant. Overal kan men zulke mensen tegenkomen. "Zij zijn een verschrikking geworden voor hun vrienden", ook omdat deze het geestelijke vuur uit hen zagen wegebben of worden tot een zelfvernietigende bitterheid. Dat is altijd tragisch en pijnlijk om aan te zien. Voor hen die de achtste aeon waarlijk doorleven komt er die onbeschrijflijke eenzaamheid, die voorafgaat aan het "anders" worden, het zich losmaken uit de gelederen van de zich toebereidende zielen. Dan komt deze pelgrim waarlijk alleen te staan, omdat de achtste aeon een individuele beslissing verlangt en men hier niet kan terugvallen op raad en hulp van derden. Bij voorbereidende fasen kan men met raad en daad terzijde worden gestaan, maar in deze "alles of niets" fase komt het er waarlijk op aan. De oude vrienden zullen deze mens niet meer begrijpen indien zij dezelfde ervaring niet kennen. Dat is nu de "omwending", waarover gesproken wordt in o.a. het Scheikundige Huwelijk van Christiaan Rozenkruis. Nadat hij zich omgewend had, werd hij een eenzame figuur, stond hij terzijde van de anderen. Er komt een verwisseling van levensveld, waarbij procesmatig andere beelden op deze pelgrim toe zullen komen en ook andere naasten. Het ene gaat heen met alle leed daaraan verbonden en het andere komt met alle vreugde die daarmede annex is. Geen enkele georganiseerde spiritualiteit kan deze fase reel maken voor zijn leden. 92 XXIX - Achtste Aeon: De Schorpioen III |

Geen enkel lid van een religieuze organisatie zou dit ook willen, omdat hier de veiligheid van het hirarchieke lichaam wegvalt en dat betekent altijd onzekerheid. Het tegelijkertijd ervaren van een "stervensuur" en een "geboorte-uur" is een eenmalige ondervinding. ~ Men kan dan niet de pijn van het sterven, het afscheid nemen afhouden en met beide handen naar de vreugde van het nieuw geborene grijpen. Zonder moeiten komt niets tot stand. Noch kan men heengaan uit de oude levenssfeer, noch kan men binnengaan in een nieuwe levenssfeer, zonder de diepten en de hoogten van smart en vreugde te hebben doorleefd. In waarheid zijn smart en vreugde een en dezelfde. Ook daarin krijgen de woorden uit het Thomas-evangelie een diepere betekenis: "zodra de mens de twee tot n kan maken" zal hij de overwinning smaken. De trawanten in de Scorpio-aeon beogen niets anders dan deze mens in zichzelf te splitsen, hem uitn te scheuren op spirituele wijze, ego en ziel scherp tegenover elkander te plaatsen. "Ik gevoel me innerlijk verscheurd" zuchten dezulken. Inderdaad! Deze mens wordt met opzet innerlijk verscheurd, opdat de "kleine nmakende kracht" in hem zal wegkwijnen. De serieuze pelgrim moet dit spel duidelijk doorschouwen. Men wil hem losrukken van het Licht der Lichten en opnieuw opsluiten in de ring van Saturnus; de oude bedeling, de levenssfeer van de kracht met de leeuwenkop. Sommigen kunnen als 't ware gevoelen hoe hun zielekracht uit hen wegvliedt en zo stervende zijn zij toch gedwongen door te leven. Dat leidt tot cynisme en bitterheid. Niemand kan de pelgrim deze ervaringen besparen, want zij behoren tot de loutering. Zelfs de beste meester en de meest wijze gids kan nooit een enkele boetezang voor de pelgrim zingen. Hoofdzaak is dat de zoeker en vooral de serieuze kandidaat nooit het geloof in het Licht der Lichten verliest. Dat hij altijd opnieuw het moment terugvindt om zijn blik omhoog te richten en het gebed van de Lichtzoon uit te spreken, dat altijd aanvangt met: "O Licht der Lichten in wie ik geloofd heb vanaf het begin......" Dat is het koord van Ariadne dat de pelgrim verlost uit de duistere spelonken waarin het ziele-vretende monster op de loer ligt.

93

NEGENDE AEON: DE BOOGSCHUTTER.

Wanneer de waarachtige spirituele mens de innerlijke verandering in zichzelf ervaart en beseft dat de schorpioen moet sterven, zodat de adelaar zijn vleugels ten hemel kan verheffen, dan wordt hij pas werkelijk een tweevoudig wezen. Tot aan dit moment zocht hij zijn vervulling in aardse zaken en zijn geestelijke interesse richtte zich uitsluitend tot een morele levenshouding. Het was hem niet mogelijk zijn ziel onafgewend gericht te houden op de hemelse horizonten. Met het doorleven van de Virgo-boetezang begon daarin echter reeds een kentering te komen. De wereld en haar materile belangen verdwenen meer en meer naar de achtergrond. Toen kwam de keuze in het praktiseren van de Libra-boetezang en tenslotte wierp de ervaring van de Scorpio-boetezang hem in een louteringsvuur waaruit de adelaar des hemels zou opstaan. Zo bleef er niets meer over van de zichzelf vergiftigende schorpioen. De tweevoudigheid neemt nu gestaltenis aan in dat dubbelwezen van mens-paard, waarbij de schorpioen in een edel dier is veranderd en de adelaar een mens is die zijn pijl op de verten richt. Of, zoals in zeer oude astrologische voorstellingen, zijn pijl op dat hem belemmerende paardelichaam houdt gericht. Moreel is deze pelgrim, gehoor gevende aan de innerlijke waarschuwingen een edel mensdier geworden, die de lagere begeerten uitbant en zich nog slechts bezig houdt met hogere doelstellingen. Vanuit spirituele kant bezien zou men deze mens, die de wandeling door de aeonen goed volbracht heeft, een opstijgende mens kunnen noemen, hij heeft reeds een direkt kontakt met de hemelen. Vanuit zijn tweevoudigheid probeert hij zich omhoog te heffen tot de geest des lichts. Zijn arrogantie is geveld, zijn persoonlijke gaven en zijn sterke wil mochten niet baten bij de spirituele verwerkelijking en dus zal deze pelgrim binnen deze boetezang een volkomen andere realiteit binnengaan die hij voordien nog nooit ervaren heeft. Hij wordt door de trawant en van de natuur-archont met rust gelaten indien zijn pijl onafgebroken op de hemelen blijft gevestigd, doch zodra verflauwt zijn hernelse gerichtheid of zijn belagers storten zich op hem en trachten hem te vernietigen. Door de aanwezigheid van het paardelichaam heeft hij nog steeds kontakt met de natuur, zijn zwakte ligt in de gehechtheid. aan de moraliteit van deze wereld en juist in die moraal wordt hij aangegrepen. Daarom is het zo typerend dat in oude astrologische tekeningen de Boogschutter zijn pijl op het paardelichaam richt. Dit dierenlichaam irriteert hem mateloos, het leidt hem af van zijn doel en daarom is hij in staat het op alle mogelijke manieren te vernietigen indien dit in zijn vermogen ligt. Zo komt er over deze mens een typische eenzaamheid. De innerlijke isolatie van het wezen dat zich nergens bij voelt behoren. Het is geen eenzaamheid waartegen men vechten kan, noch een smartelijke ervaring als gevolg van een foutieve handelingswijze, maar deze onvermijdelijke eenzaamheid is als een afscheid nemen van een lang geliefd wezen dat men eindelijk als een belemmering herkent. Hoewel het dienstbaar is geweest, zijn uiterste medewerking heeft verleend en zo geworden is tot een edel dier, komt nu het ogenblik waarop men ook van dit edele dier afscheid moet nemen en dat kost moeite. In de negende boetezang van de Pistis Sophia komt deze onvergelijkbare eenzaamheid duidelijk tot uiting. Zij spreekt nu uit twee wezens die beiden lijden. Het aardse lichaam zendt zijn noodkreten omhoog omdat het wordt afgeschud en het zielewezen zendt zijn noodkreten omhoog omdat het hulp verlangt om zich van dit edele dier te kunnen bevrijden. Deze pelgrim vertoeft met zijn gedachten reeds in de hemelse sferen, zijn idealisme is op de geestelijke verten gericht, doch die logge materie waaraan de archonten zich vastklemmen houdt hem terug van zijn idele vlucht. Steeds weer valt hij terug op de aarde en de harde realiteit van zijn stoffelijke begrenzingen. Altijd weer trapt deze mens in de val die de geraffineerde trawanten voor hem opstellen: zijn onhoudbaar idealisme betreffende de aardse situaties. Ontgoocheling is zijn deel. 94 Negende Aeon: De Boogschutter. |

Het streven naar morele adeldom zet hem aan tot ikloze handelingen doch deze schenken hem nog niet de vleugels die nodig zijn om de hemelen te bereiken. Zelfs de belangeloze handelingen vormen aanleiding om de trawanten op zijn hals te halen en dat brengt vertwijfeling en onrust. De brug tussen materie en geest, aarde en hemel kan hij niet vinden en hij denkt met pijn aan de wijze woorden van Seneca: "De weg van de aarde naar de sterren is niet geffend". Hij ondergaat de aanrakingen des geestes of des Lichts als een bewuste ervaring en toch kan hij deze geest niet pakken. Hart en hoofd kunnen verlicht worden door de glans van het Licht der Lichten, maar hij staat niettemin vastgegrond in de modder van de aarde. Irritatie is het gevolg. Uitroepen van ergernis en de innerlijke onrust van het zoeken naar een nieuwe methode. In het begin van de negende boetezang kan men ervaren hoe ook de Pistis Sophia in eerste begin meent dat zij door geweld zich van deze logge materie kan bevrijden, doch het mag niet baten. Iedere werkelijk naar de geest zoekende en verlangende mens, die de oplossing en de konsekwenties kent zal deze situatie herkennen. Mentaal en emotioneel is de oplossing aanwezig. Het is een bloedsweten en toch gelukt het niet om een hemels wezen te worden, dat niet meer struikelt over zijn eigen voetstappen of impulsief in de valstrikken van de trawanten trapt. Deze pelgrim kan de nabijheid van het Licht gevoelen, hij onderkent de kracht en de warmte en toch kan hij niets anders doen dan wachten omdat hij zich in een soort verdoving gevoelt. Er rest hem niets dan bidden. Bidden op een hartstochtelijke volkomen overgegeven wijze, genspireerd door de innerlijke noodsituatie. Wel, dat is het ogenblik waarin de ziel zich bevrijd van het mens-dierlichaam. Er komt een ogenblik waarop de ziel zich naar die hemelen laat wegschieten door de vaste hand waarmede pijl en boog gericht worden. Er is slechts de opgave voor deze mens: houdt pijl en boog vast gericht, verslap niet in deze gerichtheid en laat u niet verleiden om deze pijl op het paarde-lichaam te richten. Die pijl is er om de ziel omhoog te schieten, als een vogel die bevrijd wordt uit hoofd- en hartheiligdom zal deze ziel zich verheffen tot in de verste verten. In dit stadium is het loskomen van de emotionele en mentale werkingen der natuur slechts een kwestie van een enkel moment, het verbreken van zuiver natuurlijke bindingen. Het paarde-lichaam is zwaarder dan het menselijke lichaam, maar het moet lichtvoetig worden. Sagitarius kan gelijk worden aan de legendarische eenhoorn. De benardheid van de Pistis Sophia drukt zij uit in de woorden: "Ik ben Uw Kracht en Uw Licht, kom en red mij!" Vertwijfeling ligt erin, en gekwetstheid, niettemin de zekerheid dat zij uit geestelijk Licht en geestelijke Kracht bestaat! Er is in haar geen emotionele aardse basis meer. Die onscheidbare vermenging van chaos en Licht is niet meer aanwezig. Er is nu die duidelijke tegenstelling chaos en Licht, of absolute geestelijke instelling of absolute edele natuurlijke instelling. Natuurlijke adeldom maakt deze mens dikwijls tot een eenling tussen zijn vrienden, men lacht hem uit of profiteert van hem en daartegen vindt hij slechts een verdediging door zich te verbergen in zijn spirituele idealteit. Zou zijn pijl op het paardelichaam gericht worden dan wordt hij een fanaticus, vechtend tegen windmolens, zichzelf trachtende edel te gedragen en aan de andere kant zijn edele inborst vernietigende door bijtend en onrechtvaardig fanatisme. Dat is de zelfvernietigingsmogelijkheid in deze fase. Zodra het idealisme zich horizontaal uitwerkt verlaat de spirituele inspiratie deze mens en kan hij een verbitterde worden omdat niets hem lukt of een verdwaasde die zichzelf opsluit in de betrekkelijke adeldom van een dier. De Pistis Sophia weet dit als een intutie en daarop zegt zij zeer nadrukkelijk: "Spreekt Gij tot mijn Kracht!" Ik kan het niet, het moet van U, Licht der Lichten, komen! Laat Uw engel Je de trawanten nedervellen! " In diverse gnostieke geschriften is de "engel Je" de Vader van de Lichtschat.

| Negende Aeon: De Boogschutter.

95

In de Hermetische Tarot wordt de hond hiervoor gebruikt, het symbool van de bewaker der tempelschatten: Anubis. De trawanten zijn feitelijk zeer beangst voor deze mens, want zijn Kracht straalt van hem en hij mag zich dus vooral niet bewust worden van die kracht. Daarom leiden zij hem af in zijn edele paardelichaam, zijn neiging tot helpen en dienen, het opgaan in de humane zelfofferande, Daarin kan men hem gevangen nemen. Daaruit vloeit dan ook op een gegeven moment de impulsieve daad van de veranderde boogrichting voort. In een ogenblik van helder inzicht wreekt deze pelgrim zich op zijn menselijke zelf. En dat wordt dan de triomf van de trawanten. Daarom: "Spreekt Gij, Licht der Lichten, tot zijn Kracht, want hij is van U!"

96

Negende Aeon: De Boogschutter. |

NEGENDE AEON: D E BOOGSCHUTTER II.

De boogschutter met zijn paardenlijf verzet zich gepassioneerd tegen zijn belemmeringen, die hem trachten te weerhouden in zijn vlucht tot de hemelen. Zoals uit de boetezang van de Pistis Sophia te herkennen is gevoelt deze mens zich dikwijls verlaten, eenzaam in zijn onmacht. Door al de wanhoopskreten keert echter toch die ene kreet weer: "Zij zullen mij niet ontnemen hetgeen ik reeds bezit. Maar zij onderdrukken die Kracht!" Zo vecht hij tegen iedere onderdrukking en gevangenneming. Deze mens is dermate zeker van het Licht dat hij innerlijke eenzaamheid verkiest boven iedere mentale, emotionele en wilsmatige gevangenis. Zulk een eenzaamheid beduidt voor hem een nieuwe vorm van vrijheid. Daarin zullen er geen van buitenaf dwingende machten meer bestaan, hij kan opstijgen en afdalen naar eigen verkiezing. "Het zal hen niet gelukken mij mijn innerlijke Kracht te ontnemen!" zo roept de Pistis Sophia uit. Zij wendt zich in een impulsieve smeekbede tot het Licht vragende de kracht met de leeuwenkop zijn onrechtmatige macht te ontnemen. Ontkracht het kwaadaardige! Ontkracht de ongoddelijkheid! Wanneer de mens inzicht krijgt in de bodemloze kwaadwilligheid van de ontheiligende krachten welt in hem zulk een smeekbede op. Het is geen wraak, maar een bede om de afschuw weg te nemen. Hoe dieper het inzicht wordt in de situatie der mensheid, in de tegenstellingen tussen heilig en onheilig, des te begrijpelijker wordt het dat zulk een smeekbede opkomt uit het gepijnigde hart van de pelgrim. Er blijft deze mens niets anders over dan de negatie, deels tot de eigen bescherming en deels tot ontkrachting van de onheiligheid. Zodra de trawanten van de aeon met de leeuwenkop geen kontaktpunt meer vinden in de pelgrim worden zij machteloos; het kontakt ligt altijd in de wil, die beweeglijke macht in ieder mens, die zich kan manifesteren in elk organisme, evenals in het denken, het hart en het bekken. Valt deze wil weg, blijft deze wil afwezig in de wens naar onheiligheid dan komt men los van het onheilige vuur. De kracht en de zwakte van de Boogschuttermens liggen in zijn gave om iets niet te willen zien. Hij ontkent glashard hetgeen voor zijn naaste een realiteit is. In deze aeonengang wordt deze gave een sterke medestander omdat hij zijn aanvallers ontglipt doordat hij hen niet wil ziens niet wil horen en zelfs hun aanwezigheid negeert. In de oosterse astrosofie noemt men deze fase ,,de verootmoediging van de wil". Hij heeft zijn wil gekoppeld aan zijn pijl die naar de hemelen is gericht. Hij verbergt zich in zijn idele of spirituele denkbeelden. Zulk een mens is het beste in staat om een gebed omhoog te schieten, ,,de pijl gericht op Gods oor". De jupiterische gaven van deze mens komen hem van pas wanneer hij het paardenlichaam waarlijk negeren wil. Niet voor niets zegt men in de astrologie dat Jupiter de saturnale dood overwint. Na de omzetting, of de saturnale dood, brengt Jupiter het nieuwe jonge leven. In deze mens is er waarlijk sprake van een beginnend, jong spiritueel leven, indien hij natuurlijk aan alle geestelijke voorwaarden heeft voldaan. In de aeonengang is de jupiterische kracht nmalig. Hij toont zich direkt van twee zijden: hetzij als een machtige overwinnaar die de innerlijke zekerheid schenkt, hetzij als een theoretische schijnheiligheid, die de pelgrim verscheurt door een innerlijke gespletenheid. In dit stadium wordt de pelgrim door Vader Jupiter aan zijn zegewagen gebonden, onverschillig waar deze heenrijdt. Hij doorreist altijd landen vol tegenstellingen, donder en bliksem, het zijn of het niet-zijn. De peigrim zal daarvan de gevolgen ondervinden, | Negende Aeon: De Boogschutter II. 97

Bij de ene mens wordt het paardenlichaam door de geweldige lichtkracht vernietigd en kan hij bevrijd opgaan in de geestelijke trillingen, bij de andere mens gebeurt het tegengestelde, hij wordt teruggeworpen in het paardenlichaam en wat hem overblijft is niets dan een herinnering, theorie, een verre droom, woorden. Zodra de mens de vernietiging van het paardenlichaam ervaart komt er een nieuwe kracht in hem, een andere wil staat op. De eenzaamheid toont zich in een totaal andere dimensie,hij wordt nu een eenling onder velen omdat hij een ander mens is geworden. In de astrologie noemt men de Boogschuttertypen: de oogsters. Ook in de spiritualiteit komt dit tot uitdrukking. De oogst is in verhouding tot het gezaaide. Indien deze oogst de oogster verrukt, wordt hij een bezield mens, die zijn naaste wil konfronteren met zijn vruchten, die zijn medemens wil overstelpen met de realiteit van zijn oogst. Daarom werkt hij zo dikwijls fanatiek, Hij wil koste wat het kost zijn medemensen overtuigen van de waarheid van zijn zienswijze, zijn woorden omdat hijzelf de realiteit heeft geproefd. Dit geschiedt natuurlijk zowel in spirituele als in materiele zin en zowel in het goede als in het kwade. De Boogschuttermens heeft altijd een vastomlijnd doel voor ogen en het ergste dat hem overkomen kan is dit doel te verliezen door een ingreep van buitenaf. En zo dit gebeurt zal hij altijd op zoek gaan naar een nieuw doel. Ook het astrologische Boogschuttertype wordt geobsedeerd door het paardenlichaam dat hem belemmert. `t Liefste vergeet hij de zo dikwijls ontgoochelende realiteit om zichzelf te storten in idele doelstellingen. Er brandt een hartstochtelijke aspiratie in hem om zichzelf te verenigen met zijn idele doel, De onbewust levende Boogschuttermens vecht maar al te dikwijls een ongelijke strijd om tenslotte vermoeid terug te zakken in het paardenlichaam. De spiritueel gerichte mens bezit echter een innerlijke kracht, die hem de overwinning op het paardenlichaam verzekert. De beslissende keuze die in de Weegschaal-aeon is gevallen telt zeer zwaar voor de mens uit deze negende aeon omdat die keuze hem bepaalt bij n van zijn twee lichamen: geestelijk wezen of aardgebonden wezen. Vandaar dat deze Boogschuttermensen dikwijls eenzaam zijn op hun spirituele weg, het ,,alles of niets" principe -staat in hun bloed gekerfd en zij verafschuwen het compromis. De werkelijk spirituele pelgrim van de negende aeon heeft op zijn naasten zijn innerlijke zekerheid vr. Daarover kan hij met hen dus niet spreken. De tussenfase van noch vlees noch vis valt weg, bestaat niet voor hem. Hij herkent opnieuw het Mysterie des Lichts, vandaar dat de Pistis Sophia zegt: ,,Zij hebben mij gedwongen het Mysterie des Lichts te vertellen, hetgeen ik niet kende. Dit mysterie te kennen, of te herkennen, is een genade. Daarvoor moet men iets van zichzelf prijsgeven, nl. het paardenlichaam. Dat is het grote mysterie: ,,Zij hebben mij gedwongen het Mysterie des Lichts te vertellen, hetgeen ik niet kende." Deze pelgrim geeft een Mysterie, een Kracht en een Wijsheid door die hij meende niet te kennen. Hij kende het pas na de totale overgave aan het Licht. Hetgeen men nooit gekend heeft kan men niet verliezen. Hetgeen men niet kent of gekend heeft zoekt men niet. ,,Ik kende HET niet meer in al zijn grootsheid", dat is de verzuchting van de door de etherische trillingen opgenomen mens. Hierin smaakt hij de overwinning, de triomf van Jupiter over Saturnus. Ook de mythe van Jupiter die door de noodlotsgodinnen wordt achtervolgd vindt hierin zijn triomfale einde: het noodlot overwint men, maar ontvlucht men niet! Het noodlot van het paardenlichaam is aanwezig om de mens te doen ervaren hetgeen hij overwinnen moet. Moge dit de realiteit van uw leven worden, pelgrim!

98

Negende Aeon: De Boogschutter II. |

NEGENDE AEON: DE BOOGSCHUTTER III.

De bewaker of engel van de negende boetezang, de zang van de Boogschutter, is Je. Hij wordt door de Pistis Sophia aangeroepen om eveneens te waken over haar Lichtschat. Want in de aeon van Jupiter kan de pelgrim een grens overschrijden, van het zichtbare naar het onzichtbare gebied en juist bij zulk een grensovergang moet er gewaakt worden over de innerlijke schat die men medeneemt. Daarom ondergaat de Pistis Sophia hier zo duidelijk haar tweeledigheid: ,,Nu," zo spreekt zij, ,,zijn de scheppingen van Authades gevlucht en zij hebben mij alleen gelaten en hebben geen medelijden met mij gehad." Zij behoort noch bij de scheppingen uit de ene wereld noch bij hen van de andere wereld, zij is nog geen onvoorwaardelijke bewoonster van het Land des Lichts, noch kan en wil zij langer tot het land van Authades behoren. Door de verootmoediging werd de kernkracht van Authades ontkracht en gaat de energie voor de egoexistentie ontbreken, niettemin is de energie van het Licht slechts aanwezig in mijn geloof en mijn vertrouwen en in de innerlijke zekerheid van den beginne. ,,Zij knarsetanden, - mij dwingende dit Mysterie prijs te geven Zodra de mens binding verkrijgt met de geest zullen de trawanten der duisternis hun onmacht gevoelen omdat niemand dan zij beter weten dat hij, die eenmaal binding met de geest gelegd heeft altijd tot die geest zal terugkeren. Deze mens uit de negende aeon onttrekt zich aan de aeonen door zijn visioenen, zijn gedachtebeelden die als pijlen wegschieten tot achter de horizon van het tijdelijke land. Hij moet ervoor waken geen hypokriet en geen theoretikus te worden, zichzelf omkledende met de fantasien zijner gedachtebeelden. Daarin wenst hij zich eigenlijk terug te trekken, de harde realiteit zo verdoezelende, zichzelf verheffende op een imaginaire troon die door niemand ongestraft onder hen kan worden weggehaald. Zij bezitten een verborgen leven, d,w.z. een toevluchtsoord waarin zij zichzelf kunnen terugtrekken en, als zij de beheersing over zichzelf verliezen, deze fantasiewereld aanzien voor de realiteit. Zo zullen zij dikwijls anders reageren dan de medemens verwacht, omdat de impulsen uit hun denkwereld hen kan aanzetten tot onverwachte en onverhoede daden. Hij is dikwijls een onbegrepen mens. Er zijn slechts weinigen die zijn gedachtelijnen zullen kunnen volgen en ook zullen er dikwijls weinigen zijn die bereid zijn zijn soms ongelooflijke theorien aan te horen, die voor hem echter absolute feitelijkheden zijn. Men kent hem nooit zoals hij wereklijk is. Gelijk Vader Ether, Jupiter, nooit gekend zal worden door hen die niet in staat zijn te vertoeven in de etherische trillingen. Ook de Pistis Sophia gevoelt zich alsof zij gesoleerd staat temidden van haar medemensen, hoewel zij ervan overtuigd is dat juist zij de werkelijke existentie begrijpt. ,,Van de onzichtbaren ben alleen ik in dit gebied," zo schreeuwt zij uit. Zij herkent haars gelijken niet. Zij kan niet aanvaarden dat zij, die haar aanvallen om haar onaardse denkbeelden niettemin haar gelijken zijn. Het is haar onmogelijk haar mening te wijzigen, haar eigen beelden op te geven, haar pijlen terug te trekken van het doel waar zij hen eenmaal op gericht heeft. De eenzaamheid van een tussensfeer omhult haar. In haar twijfel en haar wanhopige vastklemmen aan de denkbeelden gevoelt zij een vreemde krachteloosheid over zich komen, die vergeleken wordt met de Grote Twijfel waarin de mens gestort wordt alvorens trefzeker de sprong naar de volkomen andere sfeer te kunnen wagen.

| Negende Aeon: de Boogschutter III.

99

In zulk een situatie wordt de mens voor het ware gelaat van de angst geplaatst, deze wordt als een Nemesis die zich omkeert na een eeuwenlange achtervolging en dan zal deze pelgrim zien wie hij altijd gevreesd heeft, wat hem heeft verontrust, wat hem maakte tot een gespleten wezen, half paard, half mens. Herkennen is het begin van de overwinning, Gekonfronteerd worden met de verborgen vrees, met het verborgen schuidkomplex, de kleine angst jes, de valse voorstellingen dwingt de mens tot een beslissende stap. Hij is geen opgejaagde meer, noch een dromer, hij is nu zichzelf, de beheerser die zijn maatregelen neemt om de laatste verbintenissen met het land der lagere driften door te snijden. De laatste angst was ,,dat het Licht weggenomen zou worden", de enige zekerheid die nog was overgebleven. Tot de mens bemerkt dat hij dit Licht zelf moet omsmeden tot een wapenrusting en een wapen, een kleed dat hem de doortocht door de aeonen verzekert. In de negende aeon doen de trawanten een aanval op de diep gewortelde ego-angst, de krachteloosheid, de onmacht tot existentie. Maar dat zal hier niet meer gelukken, want deze mens staat onder de invloed van de etherische krachten, die tegelijkertijd twijfel en zekerheid brengen, opbraak en nieuwe funderingen. Mede uit de ether werd de ziel gevormd. Die ziel wordt nu levend, aktiverend, hem bemoedigend vertrouwen te hebben in hetgeen zijn pijlen van ,,de overkant" mede brengen. Hij kan zo een blik slaan op de werkelijkheid achter de poort van Saturnus, zijn gedachten voeren hem daarheen op de vleugelen der ethers en daarom zal hij er rekening mede moeten houden dat hij slechts begrip vindt bij enkelen, dat hij geen talloze vrienden kan bezitten omdat een muur hen van elkander scheidt. Laat hij voorzichtig zijn met zijn woorden, goed onderscheidende tot wie hij zich wenden kan, juist beoordelende of de waarden die hij meent te zien wel voorgelegd kunnen worden aan anderen. Overwint hij zijn tweeledigheid, en negeert hij zijn beletselen dan hervindt deze mens een duurzame zekerheid die hij delen kan met zijn gelijken, die om hem heen zijn als hij zijn Jupiterische oog openen wil. Hij verafschuwt egocentriciteit, hij verwerpt ieder gemarchandeer met spirituele waarden en laat zich volkomen leiden door een idealisme dat, afhankelijk van zijn innerlijke groei, materieel dan wel spiritueel gericht is. Indien zijn Jupiterische oog nog niet geopend is zingt hij met de Pistis Sophia: ,,U zal ik loven, o Licht, temidden van allen die zich tegen mij verzameld hebben." Het is een wanhoopsgezang. De zang van de gersoleerde mens, van de losgeslagene, van degene die meent dat nergens meer rechtvaardigheid of waarheid te vinden is, want de wereld van zijn ,,paard" is verwerpelijk en de wereld waarvan zijn pijlen hem vertellen is veraf. Tegenover Nemesis staande gevoelt hij zich onzegbaar alleen, slechts het Licht kan hem redden en sterken. Is er een andere mogelijkheid dan zich over te geven aan het gebed der Lichtzonen of de verbintenis met het Licht? Zijn ego is ondergegaan in de verootmoediging van de wil, het kan hem in dit gebied niet verder helpen en daarom roept hij Je aan, de bewaker van de Lichtschat, hij die zowel het binnenste als het buitenste kent. Onder diens leiding kan hij ongemerkt de laatste hindernissen voorbijgaan, de laatste trawanten ontglippen zodat zij zullen zeggen: ,,Hoe is deze door ons rijk gekomen, we hebben hem niet bemerkt!" Je bewijst zichzelf in deze pelgrim, hij wordt de bewaker zoals de hond in de Hermetische Tarot de taak van de bewaker en de bewaarder van ,,de Nar" uitbeeldt. Hij die deze negende boetezang verstaat, zo staat er, ,,hij zal de ingang tot het koninkrijk der Hemelen kennen, nog vr hen die in de dertiende aeon verblijven. De negende kaart kaart van de Tarot is de Wijze of de Heremiet. Degene die spiritueel autonoom geworden is. Op zijn bevel zal Saturnus de poort openen omdat hij, door ervaring en de intutieve kennis uit het land des Lichts, het wachtwoord. zal weten uit te spreken.

100

Negende Aeon: de Boogschutter III. |

Mits hij op het moment suprme Nemesis verslaat met het wapen des Lichts dat vanaf den bginne in hem is. Dit is zijn kracht: dat hij doet hetgeen hij geleerd en vernomen heeft via zijn pijlen des Lichts.

| Negende Aeon: de Boogschutter III.

101

TIENDE AEON : DE STEENBOK.

Nadat in de negende boetezang het gebed van de Pistis Sophia is verhoord, verandert er iets in haar; zij slaagt erin haar ,,paardelichaarn" los te maken van de omklemmende greep van de materie en is dus in staat zich vrij te begeven naar het gebied van haar vurigste hartewensen. Dit is het resultaat van het verhoren van haar gebed. Haar gehele wezen was in de vorige aeon n en al noodkreet, een bede om hulp, een totale innerlijke ontlediging in het zicht van het doel. De materile binding werd vergeten, zij gevoelt geen paardelichaam meer, maar werd via dat gebed een totale overgave aan het licht. Zelfs de wil wierp geen tegenstand meer op, er was geen verzet meer tegen aanvallen, zij realiseerde slechts dat weidse uitzicht aan de einder, die lichtende hemelen waarop de pijl van de Boogschutter zich richt. De grens van zijn mogelijkheid is bereikt, de pijl wordt weggeschoten, als een gebed tot de hoogten en rukt het paardelichaam los van de materile ketenen. In de tiende aeon staat de Steenbok voor zijn grens: de top van een berg, voor hem ligt de afgrond, achter hem ligt de lange barre tocht tot aan de top. Op de top van de berg kan de Steenbok zijn mogelijkheden, zijn kansen overzien en bovendien staat hij dan in het stralende licht van de zon. Hier kan hij de wereld der tegengestelden goed herkennen, en kan hij begrijpen waarom de barre beklimming vanuit het dal hem zoveel moeiten heeft gekost. Ieder mens die op de top van zulk een berg staat schouwt een nieuw vergezicht, een ander facet van de waarheid en zo komt in hem een totaal nieuwe sensatie: de zekerheid dat hij de top gehaald heeft. Er is een strijd uitgestreden, het vertrouwen stijgt in alles overheersende golven in hem op, een melodie die af en aan ruist maar nimmer verdwijnt. Niets kan hem nu meer van deze melodie der ziel verwijderen, want op de top van deze berg houdt hij kontakt met de geest en zo genezen de wonden der harde ervaringen; de zekerheid van de vaste bodem onder zijn voeten neemt nu alle onzekerheid en twijfel weg. Tussen de negende en de tiende aeon ligt de fase van de verbreking van de oude materile zekerheid, en het hervinden van een totaal nieuwe zekerheid, geboren uit het Licht. De schijnbare "rots" van de materie laat deze Steenbok- mens achter zich en springt over de afgrond heen naar de zekerheid van de spirituele ,,rots". Hij zal dus een nieuw houvast vinden in een land. over de afgrond, het grensland wordt gepasseerd. In de negende aeon vermoedde hij in zijn verbeelding reeds die zekerheid, hij schouwde vooruit, maar was nog niet volkomen gereed, omdat zijn ,,paardelichaam" nog vast in de materie stond. Zo werd hij verscheurd door twee tegengestelde werelden en hij wist niets anders te doen dan zichzelf te heiligen voor zijn wereld van beloften door n lange onophoudelijke kreet om hulp uit te zenden, als 't ware een doodskreet van het ego waarin zijn ziel zichzelf overgeeft aan haar sfeer. De mens moet waarlijk wanhopig zijn en geen enkele uitweg meer zien en geen alternatief meer kennen dan de geest zelf om zichzelf z te kunnen overgeven dat hij in deze tiende fase het Licht werkelijk ondergaat. De pelgrim moet tot aan het uiterste van zijn kunnen en zijn uithoudingsvermogen zijn gegaan om de realiteit van het Licht te kunnen ervaren. De mens moet ervaren dat het Licht aanwezig is! Met hoevelen is dat ooit het geval? In hoevelen heeft de materile verbintenis plaats gemaakt voor een verbintenis met het Licht? Staat men niet al te dikwijls op de grens van een kompromis tussen materie en geest? Proberen we niet vaak met zulk een kompromis de realieit van de afgrond buiten te sluiten of een brug te slaan tussen beide ,,rotsen" der zekerheid? 102 Tiende Aeon: De Steenbok. |

Zolang de pelgrim nog niet de eigenschappen van de tiende aeon heeft verworven zal hij de afgrond tussen stof en geest niet kunnen overbruggen. Hij moet de kwaliteiten van de poortwachter, of ,,de deur tot de goden" zoals de oosterse astrosofie zegt, in zichzelf wakker geroepen hebben wil hij zeker als het dier de steenbok op deze rots der versterving" staan kunnen. Het gaat nu immers om het: alles of niets. De volgende bergtop of neerstorten in de afgrond. Maar bij de mens van de tiende aeon is de twijfel verdwenen, en angst is weggegleden, omdat hij zichzelf in de negende aeon reeds heeft losgebeden van de oude grond en met deze grond stierf ook de tegenstander in hem, hij die angsten en twijfels, nutteloze redeneringen en uitvluchten kent. Door het gebed daalde het Licht in hem neder en daarmede ook de vermeende verloren gegane krachten en kennis. Staande op deze rots, het land van ervaringen en strijd overziende, weet hij dat hij de enige is die de ,,poort tot het andere land" zal kunnen openen. Hij heeft wijsheid opgedaan uit zijn ervaringen. Hij is van een verbitterd, aan de materie vastgeklemde mens, een ervaringsrijpe wijze poortwachter geworden. In hem heeft zich een totale verandering voltrokken. Deze tiende aeon vormt eigenlijk de pauze na de voorgaande benauwenissen, een rustperiode die natuurlijk slechts de waarachtige ,,Steenbok" kan ondergaan, iemand die de negende aeon van het ,,boogschieten" achter zich gelaten heeft. Daarom is de boetezang van de Pistis Sophia in deze aeon zo kort. Zij rust in deze boetezang, hij is de vertolking van de stilte die zich als een kleed over haar heen heeft gelegd en waarin zij zich terugtrekt voor de aeonen-trawanten. Doch deze zoeken haar in deze aeon niet meer, zij houden zich verscholen en verzamelen hun krachten om haar mogelijk in de volgende fase met een laatste krachtsinspanning te kunnen overwinnen. Slechts zij die het Licht der Lichten als een innerlijke werkelijkheid kennen, herkennen deze fase. Alles lijkt stil en vredig, er komt een innerlijke rust, zowel de Pistis Sophia als de -tegenstander verzamelen hun kracht voor een komende ontmoeting. Doch dat weet de pelgrim nog niet, hij geniet van zijn innerlijke zekerheid die is als een lang verbeide balsem voor al zijn wonden. Hij ervaart het sterven van al zijn stoffelijke begeerten; wat hij zich voorheen gedacht had als een luisterrijke apotheose blijkt niets anders te zijn dan een rustig en vredig heengaan van alle angsten, begeerten, twijfels en tegenstanden. De overwinning van de geest op de materie komt niet als een explosie van Licht, maar als een simpele eindfase na een reeks van voorbereidingen. Hetgeen de pelgrim reeds lang innerlijk schouwde en wist is nu daar en hij kan deze ervaring begroeten als een lang verwachte vriend. Daarom is hij niet als een triornfantelijke overwinnaar, maar na zulk een reeks van vergissingen, strijd, gebeden en beproevingen is hij de deemoedige, die slechts gelukkig is dat het Licht hem niet heeft verlaten. Hij herkent zijn nederigheid, zijn niet-kennen en niet-weten en zijn niet-bezitten, Hij ziet zichzelf als de minste in dat nieuwe Rijk waar hij binnengaat. Dat is de zijnstoestand binnen de tiende aeon: een innerlijke bewustwording van de eigen kleinheid en van het dienaarschap des Lichts. De hoogmoed van de kandidaat binnen de negende aeon, waardoor hij het waagde zich op te richten en op de hemelen te schieten, die felle verbetenheid waarmede hij anderen vertelde van zijn doel zijn vergeten, weggebd in de ervaring van de eigen onmacht, waarvan zijn gebed doortrokken was. Dit gebed verjoeg de laatste resten van de hoogmoed en, op de top van de berg staande omstraald door het Licht der Lichten, ontdekt deze pelgrim niets te zijn en niets te weten. Zoals de mens door een natuurverschijnsel overweldigd kan worden. Hij herkent nu die belachelijke komedie van het ego, hij herkent de drijfveer achter zijn felle bewogenheid van weleer en beseft dat alles niets anders was dan een demonstratie van zijn onkunde en onwetendheid. Hoe zou hij, die zelf het Licht niet bezit, anderen van de zekerheid des Lichts kunnen overtuigen? Daarom wordt de tiende aeon de fase van waarachtigheid, | Tiende Aeon: De Steenbok. 103

en van de realiteit van het zijn of het niet-zijn.

104

Tiende Aeon: De Steenbok. |

XXXIV: TIENDE AEON: DE STEENBOK II

De steenbok staat op zijn rots en overziet de twee gebieden: het land dat achter hem ligt en het land dat over de afgrond voor hem ligt. Eindelijk heeft hij een vrij uitzicht. Achter hem liggen de belemmeringen, de problematiek, de moeizame beklimmingen en voor hem ligt een totaal ander landschap. Zo staat het met de Steenbok-mens die zijn eigen leven en omstandigheden doorziet. Hij acht zichzelf nu capabel om de rots der oude zekerheid los te laten en onbevreesd het, voor hem, nieuwe land binnen te gaan. Voor zijn medemensen wordt hij zo tot een wijze, een ervarene, die uit een levenswijsheid kan putten en glimlacht om de kleine problematiek van alledag, omdat deze totaal onbelangrijk zijn geworden. Dit is een totaal andere Steenbok-mens geworden dan het doorsnee-type, dat zich juist hecht aan kleinigheden, aan uiterlijke zekerheden, aan vormen. Heeft men echter werkelijk op de top van de rots gestaan en ontdekt dat juist deze rots verlaten moet worden, wil men een volkomen nieuw paradijs binnen kunnen gaan, dan is het alsof er een licht in de mens ontstoken wordt, hij kan rustig de sprong over de afgrond wagen en zijn navolgers wijzen op de waarheid van de verwisseling van het oude voor het nieuwe. Hij heeft de keerzijde van Saturnus, zijn zodiakale heerser geschouwd en bewezen, en daarom wordt hij wijs genoemd. De wijsheid en de verstilling van een ervaren poortwachter komt over hem. Daarom noemt de oosterse astrosofie deze mens "hij, die de deur tot God wordt." Hij kan een menselijke reflectie Gods worden, doordat de levens-ervaring en vooral de geestelijke praktijk daarvan hem tot degene maken, die in de goddelijke zekerheid kan rusten. Een zekerheid, die hij verworven heeft door harde en bittere ervaringen. Hij begrijpt echter zeer goed dat deze innerlijke rust geen genade zal vinden in de ogen van de Aeon met de Leeuwenkop en dus moet de tegenstand, de grote beproeving voor hem nog komen. In het andere land over de Jordaan zal hij zijn als een beginneling, een doorlopend verraste pelgrim, die tastend zijn weg zoekt op de intutieve kennis, die hem vervult en juist aan de oever van dit land zal de kracht met de leeuwenkop hem zien te treffen als in een orkaanstoot, opdat hij van zijn nieuwe rots der zekerheid zal worden afgeworpen. In dit besef roept de Pistis Sophia uit: "De valstrikken van Authades en de netten van de onbarmhartigen zijn uitgezet...." Zij constateert een feit. De valstrikken zijn reeds aanwezig, maar ik weet niet waar! Er is echter geen onrust in haar, noch angst. Hij, die deze tiende aeon op deze wijze ervaart is een benijdenswaardig mens en zal de aeonische trawanten uit hun evenwicht brengen. Met zijn innerlijke "kleine kracht" blijkt hij toch de sterkste. Nu hij over de afgrond is heengesprongen, is hij geen bezit meer van de aeonen en hun zodiakale ketenen, hoewel hij moe en eenzaam kan zijn. In hem brandt echter een sterk Licht. Een Licht dat van een geheel ander gehalte is, dan dat van de kracht met de leeuwenkop en een kleine straal daarvan is ontelbare malen sterker dan de glans van Authades. Daarom verzamelen alle aeonen hun licht, hun kracht en hun listen, want zij vrezen zeer. Zij vrezen de ootmoed, de kleine kracht en de ontvankelijkheid van deze pelgrim, die zich onvoorwaardelijk aan zijn innerlijke licht vastklampt. In hem schuilt een concentratie van energie, een potentie, die hij nog niet geheel heeft aangesproken, maar die hij slechts begint te ontdekken. Zijn medemensen kunnen deze innerlijke kracht, die de zwakke zo sterk maakt, niet begrijpen. Het is echter de kracht Davids, de kracht van de "jongste zoon", waardoor zijn intutie en geweten geleid worden. | XXXIV: Tiende Aeon: De Steenbok II 105

Deze intutieve gewetenskracht staat zijn praktische ervaring terzijde. Hij is een mens van twee werelden geworden. De oude uit de verlaten wereld en de jonge, hoewel onbewust ervarene, uit de nieuwe wereld. De tijd gaat aan hem voorbij, dagen en uren zijn ineengesmolten als tijd en eeuwigheid, het begrensde raakt het onbegrensde. De mens herontdekt zichzelf, zijn waarlijke mens. Hij kan zijn oude karakteristiek voorbijzien, en kan zo op een ge-heel andere wijze de trawanten en hun aanvallers tegemoet gaan. Hoewel een sterk individu geworden, heeft hij tegelijkertijd de begrenzingen van het ego verloren. Zonder tegenwerpingen en uitvluchten kan hij zich overgeven aan die innerlijke "kleine kracht" en zich deemoedig en devoot vastklemmen aan die abstracte, door zijn medemensen zo dikwijle bespotte, geestelijke verlichting, die voor hem zijn laatste houvast betekent. Uit deze verlichting leeft hij. Daaruit komt zijn kracht en zijn onvoorstelbare zekerheid, die soms schijnt te spotten met alle menselijke wetten en recht-vaardigheid. Hij kent nu het goede Begin en dus kent hij tevens het goede Einde, niettemin hij weet dat de valstrikken rond hem zijn uitgezet. Deze pelgrim kan nooit meer van zijn vertrouwen in het goddelijke Licht afgebracht worden, het is de rots waarop hij zijn tehuis heeft gebouwd, waar omheen zich zijn leven afspeelt. Hij ervaart die innerlijke verlichting niet meer als een vluchtige aanraking, maar deze is in hem als een rustig brandende vlam, een blijvend aanwezige kracht. Het "kleine altaar" waarover de oosterse wijzen spreken, heeft zijn eeuwig brandende vuur ontvangen. Overtuigd van deze innerlijke zekerheid kan hij stappen wagen, die een ander mens niet eens zou overwegen. Toch is hij geen overmoedige, maar slechts een pelgrim die van zekerheid naar zekerheid wandelt, wetende dat na iedere stap de vergezichten wijdser en het landschap schoner zal worden. Voor hem is het land dat hij betreden heeft geen onbekend landschap, het is als een thuiskomst en allen die dit land het Land der Mysterin noemen, weten nog niet dat de poort tot deze mysterin zich in henzelf bevindt en dat iedereen daarvan de sleutel bezit. De mens van de tiende aeon behoeft slechts de intutieve moed te hervinden, om te ontdekken dat de schijnbare gestrengheid van Saturnus de immense schoonheid en diepte der wijsheid bevat voor degenen die het wagen met hun "kleine kracht"!

106

XXXIV: Tiende Aeon: De Steenbok II |

XXXIV: TIENDE AEON: DE STEENBOK II

De steenbok staat op zijn rots en overziet de twee gebieden: het land dat achter hem ligt en het land dat over de afgrond voor hem ligt. Eindelijk heeft hij een vrij uitzicht. Achter hem liggen de belemmeringen, de problematiek, de moeizame beklimmingen en voor hem ligt een totaal ander landschap. Zo staat het met de Steenbok-mens die zijn eigen leven en omstandigheden doorziet. Hij acht zichzelf nu capabel om de rots der oude zekerheid los te laten en onbevreesd het, voor hem, nieuwe land binnen te gaan. Voor zijn medemensen wordt hij zo tot een wijze, een ervarene, die uit een levenswijsheid kan putten en glimlacht om de kleine problematiek van alledag, omdat deze totaal onbelangrijk zijn geworden. Dit is een totaal andere Steenbok-mens geworden dan het doorsnee-type, dat zich juist hecht aan kleinigheden, aan uiterlijke zekerheden, aan vormen. Heeft men echter werkelijk op de top van de rots gestaan en ontdekt dat juist deze rots verlaten moet worden, wil men een volkomen nieuw paradijs binnen kunnen gaan, dan is het alsof er een licht in de mens ontstoken wordt, hij kan rustig de sprong over de afgrond wagen en zijn navolgers wijzen op de waarheid van de verwisseling van het oude voor het nieuwe. Hij heeft de keerzijde van Saturnus, zijn zodiakale heerser geschouwd en bewezen, en daarom wordt hij wijs genoemd. De wijsheid en de verstilling van een ervaren poortwachter komt over hem. Daarom noemt de oosterse astrosofie deze mens "hij, die de deur tot God wordt." Hij kan een menselijke reflectie Gods worden, doordat de levens-ervaring en vooral de geestelijke praktijk daarvan hem tot degene maken, die in de goddelijke zekerheid kan rusten. Een zekerheid, die hij verworven heeft door harde en bittere ervaringen. Hij begrijpt echter zeer goed dat deze innerlijke rust geen genade zal vinden in de ogen van de Aeon met de Leeuwenkop en dus moet de tegenstand, de grote beproeving voor hem nog komen. In het andere land over de Jordaan zal hij zijn als een beginneling, een doorlopend verraste pelgrim, die tastend zijn weg zoekt op de intutieve kennis, die hem vervult en juist aan de oever van dit land zal de kracht met de leeuwenkop hem zien te treffen als in een orkaanstoot, opdat hij van zijn nieuwe rots der zekerheid zal worden afgeworpen. In dit besef roept de Pistis Sophia uit: "De valstrikken van Authades en de netten van de onbarmhartigen zijn uitgezet...." Zij constateert een feit. De valstrikken zijn reeds aanwezig, maar ik weet niet waar! Er is echter geen onrust in haar, noch angst. Hij, die deze tiende aeon op deze wijze ervaart is een benijdenswaardig mens en zal de aeonische trawanten uit hun evenwicht brengen. Met zijn innerlijke "kleine kracht" blijkt hij toch de sterkste. Nu hij over de afgrond is heengesprongen, is hij geen bezit meer van de aeonen en hun zodiakale ketenen, hoewel hij moe en eenzaam kan zijn. In hem brandt echter een sterk Licht. Een Licht dat van een geheel ander gehalte is, dan dat van de kracht met de leeuwenkop en een kleine straal daarvan is ontelbare malen sterker dan de glans van Authades. Daarom verzamelen alle aeonen hun licht, hun kracht en hun listen, want zij vrezen zeer. Zij vrezen de ootmoed, de kleine kracht en de ontvankelijkheid van deze pelgrim, die zich onvoorwaardelijk aan zijn innerlijke licht vastklampt. In hem schuilt een concentratie van energie, een potentie, die hij nog niet geheel heeft aangesproken, maar die hij slechts begint te ontdekken. Zijn medemensen kunnen deze innerlijke kracht, die de zwakke zo sterk maakt, niet begrijpen. Het is echter de kracht Davids, de kracht van de "jongste zoon", waardoor zijn intutie en geweten geleid worden. | XXXIV: Tiende Aeon: De Steenbok II 107

Deze intutieve gewetenskracht staat zijn praktische ervaring terzijde. Hij is een mens van twee werelden geworden. De oude uit de verlaten wereld en de jonge, hoewel onbewust ervarene, uit de nieuwe wereld. De tijd gaat aan hem voorbij, dagen en uren zijn ineengesmolten als tijd en eeuwigheid, het begrensde raakt het onbegrensde. De mens herontdekt zichzelf, zijn waarlijke mens. Hij kan zijn oude karakteristiek voorbijzien, en kan zo op een ge-heel andere wijze de trawanten en hun aanvallers tegemoet gaan. Hoewel een sterk individu geworden, heeft hij tegelijkertijd de begrenzingen van het ego verloren. Zonder tegenwerpingen en uitvluchten kan hij zich overgeven aan die innerlijke "kleine kracht" en zich deemoedig en devoot vastklemmen aan die abstracte, door zijn medemensen zo dikwijle bespotte, geestelijke verlichting, die voor hem zijn laatste houvast betekent. Uit deze verlichting leeft hij. Daaruit komt zijn kracht en zijn onvoorstelbare zekerheid, die soms schijnt te spotten met alle menselijke wetten en recht-vaardigheid. Hij kent nu het goede Begin en dus kent hij tevens het goede Einde, niettemin hij weet dat de valstrikken rond hem zijn uitgezet. Deze pelgrim kan nooit meer van zijn vertrouwen in het goddelijke Licht afgebracht worden, het is de rots waarop hij zijn tehuis heeft gebouwd, waar omheen zich zijn leven afspeelt. Hij ervaart die innerlijke verlichting niet meer als een vluchtige aanraking, maar deze is in hem als een rustig brandende vlam, een blijvend aanwezige kracht. Het "kleine altaar" waarover de oosterse wijzen spreken, heeft zijn eeuwig brandende vuur ontvangen. Overtuigd van deze innerlijke zekerheid kan hij stappen wagen, die een ander mens niet eens zou overwegen. Toch is hij geen overmoedige, maar slechts een pelgrim die van zekerheid naar zekerheid wandelt, wetende dat na iedere stap de vergezichten wijdser en het landschap schoner zal worden. Voor hem is het land dat hij betreden heeft geen onbekend landschap, het is als een thuiskomst en allen die dit land het Land der Mysterin noemen, weten nog niet dat de poort tot deze mysterin zich in henzelf bevindt en dat iedereen daarvan de sleutel bezit. De mens van de tiende aeon behoeft slechts de intutieve moed te hervinden, om te ontdekken dat de schijnbare gestrengheid van Saturnus de immense schoonheid en diepte der wijsheid bevat voor degenen die het wagen met hun "kleine kracht"!

108

XXXIV: Tiende Aeon: De Steenbok II |

XXX V - TIENDE AEON: DE STEENBOK III

In de tiende aeon kan de pelgrim zich losmaken. van zijn aards-gerichte ego en zich vereenzelvigen met zijn ziele-individuum. De Saturnuskrachten, die op deze vergevorderde pelgrim in-stralen, schenken hem bezinning, standvastigheid en innerlijke verdieping. Hij ontdekt de ware aard van de saturnale belemmeringen en kan deze aard dus aangrijpen en aldus de belemmeringen overwinnen. De "kleine kracht" van het ziele-individuum wordt tegenover de saturnale agressie geplaatst en vol vertrouwen richt hij deze straal des Lichts op het loden pantser van de oude Saturnus. Zou hij geen enkele lichtimpuls bezitten, dan zou deze pelgrim verstarren in het saturnale beleven. Men kan dat zien bij de doorsnee-typen van het zodiakale Capricornus-beeld. Als er een mens een innerlijke belemmering ondervindt dan is hij dat wel! Hij is als de mens die de baan van poortwachter tegen zijn zin kreeg opgedrongen en zich nu zonder hoop schikt in een uitzichtloze positie. Vandaar zijn veel voorkomende zwaarmoedigheid. Hij ligt, in zijn gevoel, geketend aan de onverplaatsbare rots en hij meent zichzelf niet in staat tot bevrijding. De diepe wijsheid van Saturnus heeft zich nog niet aan hem geopenbaard, omdat dit slechts geschiedt door innerlijke ver-lichting en zichzelf wurgende door een minderwaardigheidsgevoel en een twijfel aan zichzelf, voegt hij zich altijd naar de overheersing van een autoritaire macht. Zoals de vergevorderde en bewust levende pelgrim van de tiende aeon het onbegrensde Licht als oppermachtig en als krachtbron aanvaardt, zo grijpt de onbewuste pelgrim zich in zijn machte-loosheid vast aan een vermeende uiterlijke autoriteit. Hij gaat van autoriteit naar autoriteit, zo onbewust het zelfstandige besluit van de sprong over de afgrond vermijdende. Deze mens kan waarlijk rondtobben met de gedachte dat hij springen moet, doch ontsteelt zichzelf langzamerhand dit "weten" door zich te verschuilen achter een autoriteit. Dit is de lichtloze instelling wanneer men zich in de greep van de oude Saturnus bevindt. De laatste heeft met zijn trawanten deze mens dusdanig in-gekapseld, dat hij zijn "woning ver weg meent", zijn denken wordt opgesloten binnen een begrenzing. Slechts de spiritueel bewuste mens bezit een mogelijkheid tot bevrijding uit zulk een begrenzing, doordat zijn ziele-hunkering elke begrenzing overschrijdt. Een explosie van Lichtkracht kan deze gebonden Saturnus-mens uit zijn remmingen losslaan, niet n woord kan hem helpen, noch een leer, maar voor hem is een abstracte directe Kracht nood-zakelijk om die loden ring en dat loden pantser uiteen te doen spatten. De binnenkomst in deze tiende aeon is niet weggelegd voor onwetenden, want na de keuze binnen de achtste aeon zal er in deze tiende aeon niemand zijn, die niet de mogelijkheid bezit tot overwinnen. Zij, die zich vastklemmen aan de rots van de saturnale belemmeringen en nog niet tot een zelfstandig denken gekomen zijn, zullen nimmer in staat zijn de sprong over de afgrond van het "zijn" te wagen. De onmachtige Capricornus-mens moet allereerst tot het besef komen van zijn opsluiting, tot inzicht in zijn begrensde denken, dat hem niet in staat stelt te verwijlen in de onbegrensde verten. In geheel zijn wezen, in zijn denken, gevoelen en willen zoekt deze mens een fundament, een rots, terwijl hij juist deze laatste rots in de tiende aeon moet verlaten om van begrensdheid tot onbegrensdheid over te springen. Dit is de typerende en zware strijd van dit type mens. Zo hij waarachtig spiritueel is, dan wordt zijn hunkering naar de onbegrensde verten gestimuleerd, en versterkt zich tot een innerlijke schreeuw, hoewel hij zich nog vasthoudt aan een zekerheid. Daarom probeert zulk een mens elke autoriteitsband die hem schijnbaar helpen kan, vast te grijpen om hem over die afgrond heen te leiden. Zoals de Boogschutter, gerriteerd door het logge paardelichaam, zich verschuilt achter de hoogmoedige betweterigheid omtrent het doel waarop hij mikt, zo verschuilt de Steenbok zich in zijn zelfgesuggereerde | XXXV - Tiende Aeon: De Steenbok III 109

kleinheid, waarin hij zichzelf beklaagt en zich de rol van deemoedige dienaar aanpraat, als een karikatuur van het dienaarschap des Lichts. Deze Steenbok-mens is een Steenbok met hoogtevrees. Hoewel hij zijn hoogten liefheeft. In zulk een situatie kan de Steenbok-mens zich dikwijls vergissen in de hand die hij tot hulp aanvaardt, omdat vrees hem inspireert. Heeft hij eenmaal binding gevonden met een autoritaire macht, dan blijft hij die macht trouw, precies zoals de wijze pelgrim van de tiende aeon het Licht zijn trouw bewijst. De strijd om het bestaan, de moeizame klim naar de top van de hoogste berg is voor deze mens een noodzakelijke opgave. Hij vindt de moeiten en de innerlijke tobberij vanzelfsprekend, zij passen bij zijn idee omtrent de eigen kleinheid en machteloosheid. Hij maakt van zijn verdrietelijkheden een deugd door de moeiten te verheerlijken, de beklimming te omranden met zijn hoop-zoekende blik op de verten. Zo houdt hij dikwijls een leven lang de moeiten en de strijd vol, kan men hem belasten met de meest moeilijke opgaven, omdat hij aanneemt dat dit nu eenmaal tot de "gang op het Pad" behoort. Hij is de onzelfstandige en de beangste, hem ontbreekt de durf tot de sprong. Een zekerheid schenkt hem die moed. Vandaar dat zulk een zekerheid moet komen van een autoriteit, dan wel uit zijn eigen innerlijke bron. Heeft hij zulk een bron gevonden, dan zal hij zich niet uitputten in beschrijvingen en allerlei woorden, zoals de Boogschutter, maar hij doet, hij springt, en hij blijft trouw tot aan zijn dood. Dat is de signatuur van de Saturnus-mens. Hij zet zichzelf totaal om of hij bouwt zichzelf een tehuis in de materie en aanbidt de saturnale zekerheid en de eigen schijn-devotie. Daarom herkent men in de wijze pelgrim en in de boetezang van de Pistis Sophia die berusting, de vermoeidheid en de conclusie: de grote sprong is gewaagd. De grootste tegenstander is overwonnen: de kernangst van deze natuur, het levensbeginsel van de natuurlijke existentie. Deze Saturnus-mens is zelden wispelturig, zijn beweging is beperkt, zijn denken cirkelt rond binnen een ommuring, zijn innerlijke hoop houdt hij onbeweeglijk gevestigd op de verten. Hij kan verteren door een smartelijke hunkering of zichzelf neerleggen bij de situatie en een toegewijde dienaar van de materie worden. In zulk een moment keert hij zijn blik af van de verten, alle hoop is vervlogen en hij verhardt, versteent, hij wordt rots met de rotsen en begraaft zich in zijn machteloze positie en maakt er het beste van. Vandaar zijn fanatieke plichtsbesef. Hij buit zijn positie uit om er voor zichzelf nog iets van te maken. Daarachter zit, diep verscholen, de angst. Zijn lafheid verbergt hij in plichtsbetrachting, zo zich zelf vastklinkende aan een wet. Daardoor meent hij zichzelf te helpen. Zo men deze lafhartige instelling aantreft bij de spirituele mens, dan wordt hij een verbeten strever, die daar hij de onbegrensde verten en de berg der versterving niet kan bereiken - toch een bergtop wil beklimmen. Hij zoekt een compensatie voor de innerlijke angst en voor zijn lafheid, die niemand onderkent dan hijzelf. Het is tragisch om deze mens te observeren. In zichzelf is hij n en al tegenstrijdigheid, zoals Saturnus uit twee scherpe tegenstellingen bestaat die niet te verenigen zijn, zo de ene zijde niet ondergaat in de andere door een totale omzetting. De Pistis Sophia en de kandidaat van de tiende aeon kennen deze ervaring. Zij kennen nu de aeonische machten, die het verafgode zelfbeklag stimuleren en de schijndeemoed aanmoedigen. Hij heeft de laatste belemmering, die zo moeilijk te onderscheiden is, de schijndeemoed, overwonnen. Het zichzelf verheerlijken in dienaarschap. Daarmede de onzelfstandigheid en de angst bedekkende. De laatste regels van de tiende boetezang herinneren aan die fase: "Ik smeekte de onbarmhartigen om genade en terwijl ik smeekte gingen zij voort zonder reden tegen mij te strijden." 110 XXXV - Tiende Aeon: De Steenbok III |

De wijze kandidaat constateert dit feit en berust. De onbewuste kandidaat blijft de leeuwenkracht-autoriteiten smeken om genade, om hulp en zij helpen haar in een hen ondergeschikte positie en leiden haar de schijn-deemoed binnen en zo de schijnbeklimming op. "Er werd mij veel Licht ontroofd," zo zegt de Pistis Sophia, "maar het zal niet tot u gebracht worden!" Dat is haar inzicht. Het besef dat het Licht der Lichten van een totaal andere geaardheid is dan het licht van de kracht met de leeuwenkop. Dit bewustzijn helpt haar moed te vergaren tot de beslissende sprong!

| XXXV - Tiende Aeon: De Steenbok III

111

XXXVI - TIENDE AEON: DE STEENBOK IV

In de tiende aeon kan de pelgrim, staande voor de afgrond tussen beide levenssferen, een uitzicht krijgen over twee landen. En zij verwondert zichzelf dat zij zich zo vergissen kon en zich vastklemde aan de vermeende barmhartigheid van de leeuwenkop-trawanten en hen zelfs om genade smeekte, hoewel zij geen genade kennen, doordat zij slechts het eigenbelang en de arrogante halsstarrigheid dienen. Daarom zullen zij ontvangen: "..... gescherpte pijlen van een held." De Steenbok-aeonen zullen de scherpte van het heldendom ervaren, doordat zij de held moeten spelen, doch in werkelijkheid lafaards zijn. Hun straf is die innerlijke moeizame volharding, die het helden-dom verlengen tot aan hun laatste levensadem, deze verborgen lafaard pijnigende met de gescherpte pijlen. Tevens zullen zij ontvangen "gloeiende kolen van brem." Brem is de struik die de bescheidenheid symboliseert en staat bekend als de struik van de ootmoed en de nederigheid. Het is een medicijn om het hart te versterken, de laffe over zijn angsten heen te helpen. Daarom zullen deze aeonen "gloeiende kolen van brem" ontvangen, opdat zij gesterkt zullen worden in hun standvastigheid en de kracht zullen moeten bezitten om levenskrachtig te blijven temidden van verootmoediging en vernedering. Steeds opnieuw zal het individu, de trots in hen worden vernietigd en zo zullen zij geketend worden aan de tiran van de angst. Daarom is er in de tiende aeon sprake van een zekere rust: de horde van de lafhartige Capricornustrawanten trekt zich terug om zich met de leeuwenkop-autoriteit te beraden. Wat zullen zij doen tegen de pelgrim die de sprong over de afgrond waagt en nu de macht van de inwonende kleine Kracht verwerft? De pelgrim weet dat de horde zal terugkeren, omdat angst altijd wraak zoekt. De "gloeiende kolen van de brem" of de gedwongen verootmoediging stapelen zich op hun hoofden op en zij worden verbitterd, verhard en vol wraakzucht. Doch hoewel zij fanatiek en onbarmhartig zijn durven ze niet zelfstandig in te grijpen. Zij laten zich door Authades bemoedigen en slijpen aan hem hun pijlen van het heldendom, waardoor zij zich beschermd gevoelen tegen de innerlijke angst. De Capricornus-mens, zich een onzelfstandige wetende, zoekt zijn genoegdoening in de starre plicht, doch ook hij kent de scherpe punten van de pijlen die hem steeds weer confronteren met de verborgen angst en hij kent eveneens de "gloeiende kolen van de brem", aan wiens hitte hij zich aanpast door de deemoedige te spelen. Hij zou zo graag de held willen zijn en de afgrond overspringen, maar hij wordt neergedrukt door die valse verootmoediging en springt daarom niet. Het overwinnen van de valse deemoed en de diep verborgen angst, is de laatste zege die de pelgrim behalen moet en hij behaalt deze, dan zal hij eenvoudig zeggen: "Gij verhoorde mij, o Licht!" "Wee mij, dat mijn woonplaats verre was en ik in de tenten van Kedar woonde. Mijn ziel heeft op vele plaatsen als vreemdeling vertoefd." Het zich bevinden "in de tenten van Kedar" beduidt hetzelfde als "zich in de woning van de chaos" bevinden. Kedar betekent woordelijk "de zwart gekleurde." Alle geestelijke levensprocessen spelen zich af in "het zwart ge-kleurde", of in de schoot van de natuur. Zwart is de kleur van Saturnus. Indien dit zwart zich als een deken over de pelgrim uitbreidt, betekent dat hij geen contact heeft met een doorbraak, een levensmogelijkheid die hem laat voortbewegen naar het wit of het licht. Indien hij inziet dat hij zich verborg in het "zwarte", omdat hij angst had voor de levenservaringen, kan hij zeggen: "Wee mij, dat ik in de tenten van Kedar woonde." 112 XXXVI - Tiende Aeon: De Steenbok IV |

Hoe kan hij ooit zo dom zijn geweest? Een inzicht hiervan kan deze mens brengen tot die geduldige wijsheid, waardoor hij zijn medemensen verdraagt, duldt en begrijpt. De bescheidenheid van de ervaringswijsheid stelt hem dan in staat de minste onder de minsten te zijn, en juist daardoor grote rijkdom aan zijn naasten te tonen. Gelijk een poortwachter de toegang tot het nieuwe Land ontsluit voor zijn medemensen en nooit vermoeid wordt. De spirituele bescheidenheid kenmerkt zich door de onthechting aan de materie. Als men de duisternis van Kedar heeft gekend, doet het geen pijn meer om al het lichtloze los te laten en zo moest hij zich niet daarvan losrukken, doch, integendeel, schreeuwde hij tot dat Licht om een bevrijding. Hij meende dat hem geen lichtsprankje meer zou overblijven en in die wanhoop is de pelgrim in staat een laatste schreeuw, een laatste gebed te uiten. Niemand kent deze situatie, die niet in het gelaat van de ontgoocheling en de innerlijke nood heeft gezien. Te ontdekken dat de vrijheid hetzelfde is als een alles of niets gebondenheid. Te ervaren dat het streven naar omhoog totaal zinloos is, omdat de werkelijke verlossing gevonden wordt op de bodem van het diepste zwart. Wanneer men dan een gebed uitspreekt, wordt het niet gevormd door woorden, maar door tranen van bloed. Dan zijn alle woorden belachelijk geworden, niets dan loze klanken, schone frasen en blijft er niets anders dan een woordeloze zielekreet. Moet men niet eerst de nutteloosheid van de oude grond aan den lijve ervaren om tot de moed van de sprong over de afgrond in staat te zijn? Zolang die sprong geen realiteit is, gaat de pelgrim rond in de gevangenis van de zodiakale cirkel en blijft een onwetende, of een niet willende of een niet durvende. Zou deze pelgrim waarlijk willen, dan zou hij van de saturnale aeonen zijn diepste beproeving ontvangen en daardoor de kans op redding. De kernfout die hem die verborgen angst schenkt, is zijn belemmering en deze ontmoeten doet de mens werkelijk bloed en tranen zweten. Hij zou waarschijnlijk smeken: "Heer kan deze drinkbeker aan mij voorbijgaan.", wetende dat dit niet kan. In zulk een stadium ziet de pelgrim de Waterdrager (Aquarius) aan hem voorbijgaan, een beeld van grootse verten, hoewel de daad nog voltrokken moet worden. Dan kan hij zich plotseling dermate omhuld gevoelen door de Vrede van Bethlehem, dat hij zeggen kan: "Ik ben een en al vrede, maar als ik spreek dan zijn zij uit op strijd." Daarom blijft hij zwijgzaam over hetgeen in hem afspeelt. Een diepe vrede heerst in hem, trillingen van rust en licht omgeven hem en hij kan zich nederleggen en genezen en al wat nog komen moet zal hij overgeven in de handen des Lichts! Wat men ook zeggen zal, hij zal zich verbergen in het Licht der Lichten en allen kunnen uitlachen, daar zij dit Licht niet kennen en hun heldenpijlen afschieten terwijl zij sidderen van angst. Deze mens zal niet meer in de strikken trappen die deze aeonen hem leggen: de dienstbare ijver, de valse ontroering van trouw en ootmoedigheid. Want hun trouw en hun ootmoedigheid gelden Authades! Ik ken deze slavernij en deze angst, zo denkt de mens, maar ik heb mij teruggetrokken uit hun sfeer en het Licht is met mij. Deze schildering van de tiende aeon voltrekt zich aan velen, vooral wanneer men zich bindt aan de materie. Dan is er slechts de pijniging van deze aeon en niet de verlossing. Dan is er die valse deemoedigheid voor een autoriteit en of men deze gnosis, god, of geloof noemt, in werkelijkheid is het de-zelfde autoriteit waaraan men zich gebonden gevoelt door de ketenen van de angst. De angst voor de zelfontdekking en de zelfstandigheid en de verantwoordelijkheid van de vrije keuze. In elk mens leeft de vrees voor het overstappen van de eigen drempel. Het vertoeven in de "tenten van Kedar" heeft voor velen nog een bekoring en zij menen dat het "zwarte" het leven en het enig zaligmakende is, hoewel daarbuiten zich pas "het" leven afspeelt. Dan is hun blik gewend om te dwalen in een begrensde ruimte en het uitzicht op de grootse verten wordt hen ontnomen. | XXXVI - Tiende Aeon: De Steenbok IV 113

Binnen deze "tenten" worden kastelen en idealen gebouwd, alle gedoemd om ineen te zakken door gebrek aan levenskracht. Men houdt de lichtloze bouwwerken staande, zichzelf op aeonische wijze suggerende dat zij licht en glanzend zijn en zo blijft de cirkelgang binnen de aeonen in stand, een eindeloze herhaling, doordat het Licht buiten wordt gehouden of doordat de mens "buiten het Licht blijft" m.a.w. in zonde existeert. De poortwachters sturen al degenen uit de "tenten van Kedar" terug tot hun duistere beslotenheid, omdat zij het wachtwoord des Levens vergeten zijn. En zo keren zij opnieuw terug tot de waan uit de eerste aeon en aanbidden deze uit lafheid, uit schijnheiligheid en uit starheid. Zij hebben zelfs hun pelgrimschap verloren, want een pelgrim doet boete en weet te bidden. De pelgrim op weg naar de Hoogten moet bewijzen dat hij waarlijk een pelgrim is, dat hij de wetten en de waarden van het pelgrimschap heeft verworven en dat hij niet een uit de velen is, die zich aaneensluiten in een pelgrimsleger op zoek naar uiterlijke vertoningen. De eenzame pelgrim, gedrongen tot de pelgrimsweg uit innerlijke nood, zal de diepe vrede van Bethlehem gewinnen, doordat hij zijn laatste obstakel overwint. Gehuld in deze Diepe Vrede zal het zijn alsof de engelen des Lichts hem over de afgrond tussen zijn en NietZijn heendragen. En in het Niet-Zijn zal hij ontwaken in het Zijn!

114

XXXVI - Tiende Aeon: De Steenbok IV |

XXXVII - ELFDE AEON : DE W ATERMA N

Wanneer de pelgrim op zijn reis door de 12 belemmeringen er in de tiende aeon in geslaagd is dat hij over de af grond tussen het stoffelijke en het geestelijke zijn is heengesprongen, kan men zeggen dat hij daarmede een streep gezet heeft onder zijn oude leven. De trawanten van de aeon met de leeuwenkop zullen hem nu niet meer kunnen weerhouden. Hij kan dus terugzien op een overwinning. De Steenbok-fase plaatste hem voor de overgave van zijn gehele zelf en het vertrouwen op de innerlijke zekerheid van zijn geloof en hij kan zichzelf nu degene noemen die "sterker is dan hij die een stad inneemt." Er zal nu een weldadige vermoeienis over hem komen en tegelijkertijd doorstroomt hem een verlichting. Harmonie omgeeft hem en hij laat zich op deze trillingen wiegen, waarbij hoge gedachtenvluchten hem vergezellen en zijn herinneringen heen en weer snellen tussen beiden landen. Zijn ziel wordt opgetrokken aan het, door de aeonen-trawanten gepijnigde wezen en vlucht in de koestering van zijn lichtkleed. Het gebed van de Lichtzoon is verhoord: de sprong is gewaagd; nu volgt de orintatie in het nieuwe land met behulp van de eigen Lichtkracht. Vanuit het andere land over de afgrond schouwen echter de aeonen van Authades toe en zij bemerken hoe deze pelgrim wordt begeleid door een geweldige Lichtkracht en zij brullen van woede. Via de trillingen van het denkleven trachten zij deze vermoeide pelgrim te benvloeden en hun machtige magische kracht golft over de afgrond heen in een poging deze ontsnapte Lichtzoon terug te sleuren naar hun land, hem desnoods in de afgrond te werpen. Doch deze is veilig, slechts zijn denken snelt heen en weer over de afgrond, zich vermeiende in verleden, heden en toekomst. Hier kan men zien hoe deze pelgrim geholpen wordt door de mysteriestromen van de mysterieplaneten, doch de weifelende onbewuste pelgrim kent deze stromen niet en dit komt duidelijk naar voren in de heerser van de elfde aeon. Uranus helpt de bewuste pelgrim. Saturnus beheerst de onbewuste pelgrim en verstart zijn denken en gevoelen. Het teken van de Waterman wordt geregeerd door Uranus of Saturnus. De saturnaal benvloede pelgrim kent het geestelijke land nog niet, slechts de Uranus-pelgrims kennen de onaardse stromen en laven zich daaraan. In de klassieke Griekse mythologie berooft Saturnus zijn vader Uranus van zijn levenskracht; in de Pistis Sophia overlevering gaat het evenzo. Saturnus, de poortwachter, de keiharde standvastige rots, die geen abstractie duldt, berooft de onbewuste kandidaat in de elfde aeon van zijn bovenaardse abstracte spiritualiteit. In werkelijkheid bestaat deze elfde aeon eigenlijk niet voor de onbewuste mens; de fasen eindigden binnen de begrenzing van de leeuwenkop-trawanten. Zowel de elfde als de twaalfde aeon zijn voor zulk een pelgrim als een herhaling binnen de ring van de demonische trawanten en het "tot hiertoe en niet verder" realiseert zich duidelijk. De waarachtige Lichtzonen, de door de geest bezielde pelgrims, herkennen echter de bezielende Uranustrillingen en zo worden zij uitgetild boven hun lagere begeerten en begrensde denkleven. De eigenschappen van Uranus zijn typerend voor de werkingen binnen de elfde aeon. Uranus werkt nooit verheffend indien de pelgrim niet volkomen gezuiverd is van lagere driften. Het contact tussen hem en deze mysterieplaneet kan niet tot stand komen wanneer er in de eerste geen zielekracht, een onaardse trilling aanwezig is. Zodra blijkt dat er niet voldoende contactmateriaal voor handen is, verandert de Uranus-trilling in een Saturnus-trilling. Uranus is dan krachteloos geworden en zijn mythische zoon Saturnus neemt zijn plaats in, in het innerlijke leven van de pelgrim. Het staat duidelijk in de elfde boetezang: "Waarom heeft deze machtige kracht van het kwade zich verheven. | XXXVII - Elfde Aeon: De Waterman 115

Zijn denken ontneemt mij mijn licht doorlopend en zoals bij het ijzer dat men bewerkt, heeft hij mij een deugd ontnomen. Zij hebben mij door list willen overwinnen, opdat zij mij al mijn licht zouden kunnen ontnemen." Daarom zal het Licht hem al zijn licht ontnemen en al zijn materie zal eveneens in moeilijkheden geraken en het licht zal hem ontnomen worden en hij zal niet wonen in de 13de aeon. Hier voltrekt zich de scheiding tussen tijdelijkheid en eeuwigheid, materie en geest. Die scheiding zal de pelgrim in zichzelf bemerken, omdat hij nu geen compromissen meer kan sluiten en zichzelf overgeven aan de krachten van de twaalf aeonen. Slechts de Uranus-pelgrim bemerkt dit echter, hij die de over-winning heeft behaald. Hier scheiden zich de saturnaal zelfzuchtigen van de idealistisch spiritueel onbaatzuchtigen. Dit "alles of niets" principe is eveneens te herkennen in de gewone, door het teken Aquarius geregeerd mensentype. Zij zijn reine, spirituele idealisten, die zonder enig eigenbelang voor een geestelijk doel vechten, dan wel zij zijn verharde, intens verstarde zelfzuchtigen, zeer egocentrische mensen, die fantastisch goed weten te spreken over allerlei filosofische stellingen en die zich willen verdiepen in allerlei esoterische en occulte weten-schappen, maar die niettemin als een onwrikbare rots het eigen-belang dienen en nooit van de eigen profijten afzien. Die strijd tussen Uranus en Saturnus staat dikwijls op hun gezicht geschreven. Saturnus staat hier op zijn hoogste top, in zijn meest intensieve machtsuitdrukking. Hij heeft zich vergaloppeerd in zijn functie van poortwachter en waande zichzelf de allerhoogste macht, de heerser over leven en dood. Als hij in deze zelfgenoegzame zelfoverschatting en verharde ik-vleierij is opgesloten, valt de Aquarius-mens moeilijk te bereiken voor zijn naasten, hij wil noch zijn eigen zelfgenoegzaamheid doorbreken, noch zijn macht verliezen. Hij vindt zichzelf de belangrijkste, de meest hoogstaande, de geweldige spirituele mens en daaruit is hij niet te wekken wanneer in hem Saturnus de macht van zijn vader Uranus heeft over-genomen. Dan is de ring gesloten. De spirituele pelgrim is in deze fase echter over de afgrond heen, hij is overwinnaar en dat betekent dat zelfgenoegzaamheid hem onbekend geworden is en dat hij nog slechts onbaatzuchtige bezieling kent. In de falende Aquarius-mens is deze overwinning een karikatuur geworden, een leeg omhulsel waarmede hij pronkt. Dit is bij zovele mensen overal ter wereld te herkennen: de ver-meende spiritualiteit, die hen niet meer te ontnemen is; de ver-meende belangrijkheid, die hen uit de ogen straalt. Deze afgeremde pelgrim, teruggeworpen binnen de ban van Saturnus, heeft geen kans meer op verlossing in zijn momentele leven, hij is losgelaten door de Lichtkrachten, zij vonden geen contact in hem. Het krioelt op aarde van pelgrims, zoekers die teruggeworpen zijn in de herhaling en zich verheffen op hetgeen zij occult, astrologisch, esoterisch of wetenschappelijk hebben verzameld. Zij vervallen in herhalingen, zij hebben de aanraking met het Licht gemist en kunnen niet putten uit een vernieuwende of nieuwe kracht. Dikwijls is men tot aan de top van zijn materialistisch intellectuele of filosofische bereiken gegaan en dan komt de noodzaak van de sprong en het falen, het teruggeworpen worden. Dat is de overgang van Saturnus naar Uranus. Het is een gebeuren dat zich ontelbare malen in de mensheids-historie en in het individuele mensenleven herhaalt. De grote sprong tussen het oude en het nieuwe land is tenslotte, toen het erop aankwam, niet gewaagd. Zo begint de verstarring, de herhaling. Terugzien op het verleden, zoals de Pistis Sophia doet, echter met dit onderscheid: de bewuste pelgrim betreurt zijn fouten en toont inzicht, terwijl de teruggeworpene in het verleden naarstig naar oude schatten zoekt om zich zelf daarmede zelfgenoegzaam op te sieren. In de elfde boetezang wordt ook gewezen op dat "nederknielen van de demonen" zoals het eveneens in het Nuctemeron van Appolonius van Tyana voorkomt. "En de 24 emanaties zullen zien wat u, O kracht met de Leeuwenkop, gebeurt is en zij zullen vrezen en het gereinigde van hun licht geven." Ziedaar de omzetting, zoals in de mens, in de kosmos. 116 XXXVII - Elfde Aeon: De Waterman |

Het "gereinigde" van de twaalf aeonen zal door de kernkrachten, de 24 emanaties toegelaten worden tot de 13de aeon, en de tra-wanten zullen nederknielen, gehoorzamen. Zodra de demonen tot bezinning komen, zullen zij het gereinigde van hun licht tot bezit ontvangen en een geheel nieuwe situatie zal zich ontwikkelen. Dit is nu de situatie waarin zich de bewuste, door de vermoeienis en het leed getekende kandidaat zich bevindt. Er ontwikkelt zich in hem een nieuwe werkelijkheid, die zich buiten hem om voltrekt. Hij is slechts bezig zich te openen voor de nieuwe stromen, verder doet hij niets. Dat kan men duidelijk lezen in de elfde boetezang. Hij wordt opgenomen als nieuweling en gevuld, omringd en doorstroomd met nieuwe Kracht. Hij moet zich daarop afstemmen. Zijn ego zwijgt nu, slechts zijn Lichtzoon reageert. Deze heeft zijn religio, zijn wederverbintenis herkent en volgt nu in geloof, zijn aloude levenskracht, de wedergevonden Wet. In hem en om hem vormt zich een nieuwe wereld, zo oud echter en zo bekend. Hij voegt zich opnieuw in de trillingen van zijn wedergevonden levensveld en de gnosis en de heerlijkheid van weleer doortrekken zijn gevoelens en zijn gedachten. Waarlijk, deze Lichtzoon is wedergekeerd, het Leven dat hij verloren waande heeft hij teruggevonden!

| XXXVII - Elfde Aeon: De Waterman

117

XXX IX - ELFDE AEON: DE W ATER M AN II

"Daarom zal God totaal vernietigen", zo staat er te lezen in de elfde boetezang en, zoals reeds in het vorige hoofdstuk gezegd is, wordt de ongeschikte pelgrim vanuit deze aeon teruggeworpen binnen de ring "tot hiertoe en niet verder." Uit vertwijfeling om zijn mislukte pogingen, uit zelfbedrog en verstarde egodrift, grijpt hij terug naar het verleden en omringt zichzelf met de schijn-spirituele en schijn-wetenschappelijke waarden. De dood van de verstening is dan een feit geworden; op dezelfde wijze kan de omwending in de bewuste en geestelijke pelgrim een feit zijn. In de oosterse astrosofie wordt gezegd dat hier de kandidaat "de kennis van zijn eigen wezen verliest." Dit heeft twee betekenissen. In de verstarring verliest hij alle zelfkennis en omgeeft zich met een schijnlicht; in de omwending vergeet hij zijn aardse wezen en legt dit af als een versleten kleed om zich te omhangen met een hemelse gestalte. Hierdoor kan deze pelgrim omstraald worden door een ondefinieerbare uitstraling, die de aandacht van zijn medemensen trekt. Bij het gewone Aquariustype ziet men zoiets eveneens, alleen is er dan geen sprake van een bovenaardse vibratie, maar van een indruk van afzondering, mysterie, alsof zij buiten de rest van de mensheid staan. Deze indruk komt voort uit hun in zichzelf beslotenheid en hun zelfgenoegzame verstarring. Zij hebben zich bewust of onbewust afgesloten van de mede-mensen en benaderen deze slechts met neerbuigende vriendelijkheid, om de schijn van goedheid, verhevenheid en humaniteit te kunnen bewaren. Men kan dit vooral herkennen in de zeer materieel gerichte Aquarius-mens. Het zichzelf op een voetstuk plaatsen om eigen falen te camoufleren, is de kenmerkende eigenschap van de uitgesproken Waterman-mens. Het individualisme die de Aquarius-era uitstraalt, vindt in hem in het klein plaats. Hij heeft dan moeite met het zich wegschenken, het contact maken en het dienen. Voor hem bestaat er slechts een eigen wereld, waarbinnen zich zijn spirituele en stoffelijke leven afspeelt; hij kent slechts een verlangen om deze wereld aan anderen kenbaar te maken, zonder zijn eigen waardigheid te verliezen. Uranus heeft zich dan teruggetrokken en Saturnus wreekt zich door zich op te blazen in zijn nederige baan als poortwachter. Hij handhaaft zichzelf door machtswellust in deze beslissende positie. Daarom lezen we in deze boetezang: "Zie, een mens die zich niet op God heeft verlaten, maar op zijn grote rijkdom vertrouwde en machtig was in zijn ijdelheid." Deze houding kan men eveneens waarnemen in allerlei groeperingen, die eens de universele waarheid bezaten, maar zich lieten misleiden door eigenbelang, materile interesse en de geest - God - niet tot Helper namen, maar hun eigen ijdelheid en eigenbelang tot uitgangspunt van hun doelstellingen maakten. In de boetezang kan niet duidelijker gezegd worden dat deze mensen of groeperingen lichtloos geworden zijn, dienaren van hun eigen vermeende rijkdom, mensen, die hun eigen ijdelheid strelen. Hetzelfde is waar te nemen in de Aquarius-era. De heerser Uranus vindt de mensen met waarlijk spirituele interesse en waarin de oerherinnering en de pure belangeloze dienstbaarheid leeft. Saturnus grijpt in een verstikkende greep allen die nog niet tot inzicht zijn gekomen en dat wordt waarlijk een wurgende greep! Zij worden gewurgd door de eigen zelfgenoegzaamheid en koesteren zich in het vermeende licht van de eigen belangrijkheid. In de elfde fase wordt de scheidingslijn tussen de waarachtige pelgrims en de spitum lanficummakers scherp getrokken. Over de ervaringen van een geestelijke overwinning kan men niet spreken, omdat deze zich verliezen in de geestelijke abstractie, in die ongrijpbare sfeer, waarvan de saturnale mens geen idee heeft, omdat hij die "afgrond" niet achter zich gelaten heeft. 118 XXXIX - Elfde Aeon: De Waterman II |

Omdat hij "de kennis van zijn eigen wezen niet verloren heeft." Hij is vol van de begrensde kennis, vol van de disharmonie van zijn saturnale natuur en hij kan zijn gedachten niet in vrijheid wegzenden, zoals de Boogschutter-pelgrim dat kon Hij kan de wijdse verten niet meer zien, zoals de Steenbok-pelgrim vermocht. Maar hij is neergeworpen, verzonken in zichzelf, daaruit zijn eigen heerlijkheid puttende. Zo wordt hij een trawant van de valse lichtkracht, n die zijn eigen valse licht dient en daarmede pronkt. Hij is dan zelf de kracht met de leeuwenkop geworden! De val of de vergissing van de Pistis Sophia herhaalt zich in hem en aan hem, en van dag tot dag versterkt hij zijn gebondenheid. Dit is de tragedie van de aeonengang. Een spirituele levensgang, die ieder mens volvoeren moet, maar waarmede hij aarzelt en hij blijft steken in het begin: het bekennen van de "zonde" of het berouw, dan wel hij keert binnen n van de fasen tot de eigenwijsheid terug. Al die levens, die een mens moet afwerken, dragen er slechts toe bij, dat hij deze 12-voudige aeonengang en de terugkeer binnen de paradijselijke toestand, de middelende levenssfeer, bewerkt. Het geboren worden onder een bepaald zodiakaal teken heeft niets te maken met de aeonengang als levensopdracht, als ladder tot de hoogten, maar zijn zodiakale teken kan de mens helpen een bepaalde microcosmische belemmering te overwinnen. Niemand wordt voor niets onder een bepaald sterrenbeeld ge-boren. Alles heeft zijn doel. Het zou te mooi zijn om te veronderstellen dat de pelgrim in n mensenleven alle fasen van de aeonengang zou doorschrijden, maar hij kan zeker een groot deel van deze gang in n mensenleven volbrengen. Het hangt ervan af welke microcosmische rijpheid aanwezig is. Elke pelgrim moet beginnen met de drempel van zijn specifieke zodiakale belemmeringen te overschrijden en het kan mogelijk zijn dat dit eventueel de laatste drempel is, voordat de overwinning gloort. Deze stap over de karakterbarricade heen kan mogelijk de laatste stap zijn in de aeonengang. Men kan diverse aeonenmachten reeds overwonnen hebben in vorige levens, maar juist die ene macht waaronder men geboren is, kan de grootste belemmering vormen. Ons falen plaatst ons altijd terug in die fase, waarin we mislukten. De kosmische situaties spelen op dergelijke wijze samen dat men juist die levenstekening ontvangt die noodzakelijk is, en deze etherische schets staat niet duidelijk in de horoscoop, daar deze voornamelijk het ego-wezen aanduidt; de spirituele schets is als etherisch basispatroon in uw microcosmos aanwezig en vertelt u over de mogelijke gang binnen de aeonen. Het is onze geestelijke erfenis. Iemand, die teruggeworpen wordt in de saturnale ban, veegt deze spirituele schets niet uit, maar dekt deze toe. Hij sluit de herinnering af en deze keert pas weer terug nadat hij opnieuw de eerste boetezang, het berouw, heeft uitgezongen. Dit zal de tweede maal meer moeite kosten dan de eerste maal, en er kan een moment komen waarop deze spirituele situatie-tekening wordt uitgewist: dit heet de buitenste duisternis ingaan. Onwetendheid ervaren, hoewel men wetende zou moeten zijn. Zolang de mens binnen de saturnale ring, in zijn normale leven, de kans krijgt om berouw te tonen, dus zolang er ergens diep in hem een "weten", een herinnering blijft leven (al ontkent of bedekt hij dit) kan hij opnieuw voor de spirituele aeonengang worden geplaatst. De zichzelf bedriegende, zichzelf in een vals licht plaatsende, falende elfde-aeonen-pelgrim, krijgt de kans om nogmaals te beginnen. Op zulk een moment is de herinnering aan het waarachtige Licht weggevaagd, weggedrongen en het valse licht brandt, maar deze mens weet en daarom verschuilt hij zich in zijn eigen ijdelheid. Het gevecht tussen dit bedekte weten, tussen die diep geslagen ervaringen binnen de aeonengang en het valse licht, bepaalt uit-eindelijk de beslissing voor deze mens. Of hij na zulk een grote angst in de tiende aeon, d.w.z. de angst voor de sprong over de afgrond, die geist werd en na het daaraan volgende zelfbedrog, nog in staat zal zijn opnieuw "het berouw" te tonen!

| XXXIX - Elfde Aeon: De Waterman II

119

Hij weet wat hem wacht en als hij snel tot inzicht komt, probeert hij het nogmaals in de tiende aeon: de afgrond. Daarin is hij dan een ervaren mens, een "oude ziel" zo als men zegt. Deze "oude ziel" is een halsstarrige, maar een wetende ziel. Vele jonge, ervaren zielen, die echter de onevenwichtige en ziekelijke begeerten van hun aardse wezen eenvoudig negeren en in godsvertrouwen en diepe geloofskracht, gebaseerd op een aeonen-ervaring, de sprong wagen zullen deze "oude en ervaren ziel" voorbijsnellen. De, in de overgave staande jonge ziel, zal dan de sprong doen. Daarom is niemand te beoordelen naar zijn momentele levensstaat, noch naar zijn kennis. Het geestelijke oordeel Gods valt nooit over woorden, over komedie, maar altijd over hetgeen spiritueel in de kandidaat gerealiseerd wordt. Dit oordeel wordt nooit door mensen voltrokken, maar de omstandigheden worden gebruikt en zo wordt deze mens altijd teruggevoerd tot zijn uitgangspunt om het nog eens te proberen. Indien hij toont innerlijke waarde te bezitten!

120

XXXIX - Elfde Aeon: De Waterman II |

XXX X: ELFDE AEON : DE W ATERMAN III

De geestelijk zoekende mens die bewijst innerlijke waarde te bezitten, wordt gedwongen zichzelf te beproeven, dan wel ervaringen te ondergaan die hem vooruithelpen. In de aeonengang is dat ook het geval. Een geestelijk waardeloos mens wordt door het Licht der Lichten losgelaten en zo zakt hij weg in de greep van de aeonen, of de zodiakale invloeden, die hem gevangen houden binnen de op- en neergang in de ban van Saturnus, de wachter tussen het wezenlijke en het onwezenlijke. Dit terugglijden in de zodiakale omheining kan zowel een jonge, onervaren ziel als een oude ervaren ziel overkomen. Jonge, dus nog riet zo dikwijls gencarneerde zielen kunnen geestelijk gevoelig, dan wel geestelijk onrijp zijn, oudere, meerdere malen gencarneerde zielen kunnen hoogmoedig, star dan wel wijzer geworden zijn. Alles is af te meten aan de graad van geestelijk ontwaken. Men kan in n leven grote vorderingen maken, dan wel kan men vele levens nodig hebben om enkele levenslessen te leren. Twaalf maal wordt de ziel voor een beslissing geplaatst, maar n daarvan is definitief en brengt een complete innerlijke verandering teweeg: de zevende naar de achtste fase, gaande van de Weeg-schaalnaar de Schorpioen-aeon. Hierin bereikt de mens zijn beslissende geestelijke overwinning. Heeft hij deze bereikt, dan laat het Licht der Lichten hem niet meer los en wordt hij altijd verder geholpen, ook na zijn lichamelijke dood. Dit beslissende moment in de aeonengang is in overeenstemming met het "schrijven van de Zeven Brieven" uit de Apocalyps, en het verstaan van de "Acht Zaligsprekingen op de Olijfberg". Zodra de mens uit de Aquarius-aeon deel heeft aan het Nieuwe Land wordt hij onbereikbaar voor de op- en neergang van de twee tegengestelden uit de oude sfeer en dat verklaart de teruggetrokkenheid en de individualiteit van de uitgesproken Aquarius-mens. Hij vertegenwoordigt dan niet de eenzaamheid van een innerlijke worsteling op een geestelijke weg, maar hij wordt de hautaine, zich verschuilende in kunstmatige onbereikbaarheid, sterke persoonlijkheid. Dat is het typerende van het geprononceerde Waterman-type. Een levenshouding die dikwijls verkeerd wordt uitgelegd. In werkelijkheid ziet hij vanuit zijn zelfgeschapen hoogte neer op de krioelende massa, die nog in de levensstrijd van de twee tegengestelden verkeert of zich wellicht moeizaam door een aeonengang vecht. Deze houding is het gevolg van een volkomen verkeerd ge-absorbeerde kennis. Hij weet "dat alles geen nut heeft" en dat heel die moeizame gang door de aeonen eigenlijk slechts bestemd is voor de sterken "zoals hij". Na een teleurstelling of een mislukking sluit de Waterman-mens zich in deze afwijzende en zelfgenoegzame houding op, want het valt hem moeilijk eigen falen te erkennen. Liever projecteert hij zijn teleurstellingen op anderen: zij zijn degenen die onmondig en vooral dom zijn. Het is duidelijk dat hier de verharding van Saturnus, de kwaad-willige zoon van Uranus, zich voltrekken gaat. De klassieke mythe waarbij Saturnus zijn Vader Uranus ontmand en zelf de troon in bezit neemt, vindt altijd plaats binnen de elfde aeon. De overwegend horizontaal gerichte pelgrim zet dan altijd via zijn gevallen ziel, de mysteriekrachten van Uranus om in de saturnale macht van een starre zodiakale heerser. Zo sluit hij voor zichzelf de deur, die de wachter Saturnus in beginsel openen kon. Hetzelfde beeld zien we gereflecteerd in b.v. de medische weten-schap, waar men gebruik maakt van bestralingen. De stralingen van Uranus (uranium, rntgen) worden aangewend tegen woekeringen, die voortgekomen zijn uit een innerlijk gevecht tussen spirituele gevoeligheid en materile verharding. Merkwaardigerwijze biedt het lood, als metaal van Saturnus, bescherming tegen de diepgaande inwerking van de nog voor de mens onverdraagbare Uranus-straling. | XXXX: Elfde Aeon: De Waterman III 121

Zoals in de astrologie wordt geleerd dat slechts de innerlijk gevoelige mens reageert op de werking van de mysterieplaneten, zo is het ook slechts de absoluut van de zodiakale trillingen vrijgemaakte mens die deze trillingen zal kunnen verdragen. Hierbij moet hij het vierdimensionale lichaam overwonnen hebben. Elke trilling van een mysterieplaneet is bij machte het vier-dimensionaal stoffelijke leven te vernietigen. Vandaar dat na bestralingskuren de patinten geestelijk zo uit hun doen zijn geraakt, dat zij moeite hebben hun evenwicht te herstellen. De stoffelijke levenswetten in denken, emoties en organisme worden uit hun verband gerukt. In de elfde aeon bereikt de geestelijke mens zijn voleinding als individuum; de falende mens verkrijgt hier de verstarring, de valse verbeelding en de waan van het leeuwenkrachtlicht, dat hem omringt als een aureool. In de psychologische astrologie weet men dat de invloed van Uranus op een onvoorbereide mensheid uitingen van immoraliteit, onbegrensde wetenschappelijke nieuwsgierigheid zoals die b.v. bij de atoomsplitsing tot uitdrukking komt, opwekken. De hoogmoedigen die cote que cote experimenteren in b.v. de natuurwetenschappen of de geneeskunde, funderen zich altijd op een onverwerkte mislukking, onverschillig op welk gebied, mogelijk zelfs op een falen uit een vorig leven, waarvan de herinnering in de genen werd vastgelegd en in de ziel voortwoekert als een vernedering. Deze herinnering uit een vorig bestaan, dwingt hen tot een herhaling, een voortzetten van het eens begonnen werk. Juist deze experimenten spelen zich af in deze Aquarius-era en dat mag een bewijs zijn voor de invloeden van de Aquarius-aeon, zoals deze in de Pistis Sophia beschreven wordt. De verregaande immoraliteit op geestelijk, natuurlijk en maat-schappelijk terrein spreekt voor de sterke zwart-wit tegenstelling binnen de Aquarius-sfeer, een tegenstelling zoals ook de Aquarius-mens in zichzelf herkent. Een middenweg kent hij niet. Vandaar dat hij zich te buiten kan gaan aan fanatisme, zowel in het ene als in het andere. Compromis haat hij. Als iemand "ja" zegt moet hij hieruit de consequenties trekken en zijn mogelijke woordbreuk is onaanvaardbaar, niettegenstaande hij redelijke excuses kan aanvoeren. Zowel de geestelijke als de natuurlijke immoraliteit is het gevolg van een ontsporing, een afwijking. Er is een "grens overschreden" die eigenlijk niet gepasseerd mocht worden, omdat de betrokkene daartoe niet de bekwaam-heden bezat. De gevolgen daarvan zijn dikwijls niet te overzien indien er niet krachtig wordt ingegrepen, hetzij door de betrokkene zelf, hetzij van buitenaf. Iedereen moet daar blijven waar hij qua zijn vibratie-sleutel thuishoort. Dat is een onverbrekelijke wet die zowel in deze zijde als in gene zijde van ons bestaan wordt gehanteerd. De schijn-spiritualiteit die men bij het Waterman-type vrij veelvuldig tegenkomt, (ook de schijn-standing in maatschappelijk opzicht) wordt meedogenloos verbroken, wanneer het de realiteit tentoon moet spreiden onder de dwang van de ervaringen. De aeonengang van de Pistis Sophia bewijst dit duidelijk. Zij moet met die vlucht in de schijn afrekenen en onbevreesd durven erkennen: "Ik ben nedergedaald in de chaos, omdat ik dacht dat het Licht daar beneden uw Licht was, O Licht der Lichten..... hoe dom ben ik geweest!"

122

XXXX: Elfde Aeon: De Waterman III |

XXXXI - TW AALFDE A EON: DE VISSE N

Als alles op de juiste wijze verlopen is zou de kandidaat, die zich door de twaalf aeonen heenworstelt, in de elfde aeon "de sprong over de afgrond" hebben gewaagd, d.w.z. dat hij nu zou moeten deelnemen aan een totaal andere Wereld. In grote verbazing zal hij dan terugzien op zijn strijd en zijn verdriet in de achter hem liggende aeonen, maar hij zal ook de oorzaak daarvan kunnen herkennen, omdat het Licht der Lichten zich nu tastbaar in hem heeft gevestigd. Het enige wat hem zal verwonderen is: "Hoe heb ik ooit zo kortzichtig en zo dom kunnen zijn?" Dit terugblikken is echter noodzakelijk om de voltooide beelden zich in zijn bewustzijn en bloed te laten verankeren. Hij tekent de ervaringen op in zijn mikrokosmische bewustzijn, omdat hij, zoals er in het Evangelie van de Pistis Sophia staat: "De eerste zijn zal in het Hemelrijk, omdat hij de mysterin ontvangen heeft." Wanneer iemand iets begrijpen wil en dit als een onvernietigbare schat in zichzelf wil opslaan, moet hij alle beweegredenen en elke grond achter de ervaringen doorschouwen. Dit is slechts mogelijk indien de kandidaat direct in binding staat met zijn ziel. Hetgeen uit het ik of uit het ik-bewustzijn komt, ziet men horizontaal, men neemt slechts de projectie waar. Zodra de ziel hem terzijde staat, vormt zich echter die verticale lichtstraal, die alle horizontale kennis doorsnijdt en de mens innerlijk openbreekt, zodat zich er een totale vernieuwing voltrekt, die hem een lichtende horizon voortovert en de diepte van de wijsheid blootlegt. De Waterman-aeon kan worden doorlicht door de Uranus-stralen, die vanuit een fijner trillingsgebied komen dan de zodiakale planeetstralingen, maar zij zijn nog niet het volkomen geestelijke gebied, zij tonen er slechts een voorproefje van. De velden van de mysterieplaneten Uranus, Neptunus en Pluto vormen eigenlijk de top van de hemelladder, waar de pelgrim reeds de verlichting van het Licht der Lichten ondergaat, maar nog niet totaal kan verwerken. In hem zullen de oerherinneringsbeelden steeds duidelijker worden en zij zullen zijn leven gaan beheerser. Zijn handelingen en woorden zullen allengs voor zijn naasten onbegrijpelijk worden en de subtiele scheidingslijn tussen hen zal bepaald worden door het weten en de onwetendheid. Zij worden als schepsels uit twee werelden. De ene mens leeft volkomen uit een wereld van goed en kwaad, de andere mens heeft zich daar bovenuit gewerkt er ziet dat de wortels van good er kwaad in eenzelfde bodem liggen en zo kan hij hen samenvoegen, hen van hun giftige pitten ontdoen en hen beheersen. Zonder ziele-verbondenheid zullen deze twee mensen uit totaal verschillende leefgebieden elkander niet kunnen begrijpen. Woorden helpen hier niet, noch goede bedoelingen. De pelgrim uit de elfde aeon zal zijn onwetende naaste kunnen begrijpen, omdat hij de aeonen doorleden heeft, maar hij zal hem niet kunnen overtuigen van zijn gevangenschap in de cirkelgang, noch hem het geloof in de uitkomst kunnen schenken. De scheidingslijn is spiritueel. Slechts twee zielen kunnen elkander op de brug tussen hoogte en diepte ontmoeten. Onbegrip en misverstanden zullen deze twee mensen nog meer van elkander verwijderen. Vandaar dat de pelgrim uit de aeonengang zelfs vanaf de negende aeon zal bemerken, dat hij op weg is naar een andere wereld, een geestelijk gebied waarover hij slechts met zijn rasgenoten, die eveneens uit de geest gevallen zijn, zal kunnen spreken. Zijn vriendenkring, d.w.z. zijn kring van waarlijk geestelijke verwanten, zal steeds kleiner worden. Er komen waarden en begrippen die hem te heilig zullen zijn om te verwoorden en hoewel er velen zullen zijn die hem zullen misverstaan om zijn vermeende geheimzinnigheid, zullen zijn gelijken hem begrijpen, omdat er een heiligheid is die men niet ontheiligen kan zonder de ziel te verwonden. | XXXXI - Twaalfde Aeon: De Vissen 123

De ver doorgevoerde popularisatie van voorheen heilige begrippen is ontstaan door het falen van de pelgrims op het geestelijke Pad, waardoor veel dat eenmaal heilig was in de ogen der mensen gedegradeerd werd. Men vergeet zo snel dat hij die ontheiligt uit onmacht of wrok zichzelf ontheiligt of verziekt. Elk compromis om zichzelf te verhogen is in werkelijkheid een zelfverlaging. Zo zal de mislukte kandidaat uit de Waterman-aeon een karikatuur worden van alle spiritualiteit. Er is geen sprake van dat zulk een pelgrim de "beslissende af-grond" achter zich heeft, maar integendeel staat hij voor de bekende muur tussen Zijn en Niet-Zijn. In de twaalfde aeon is dit precies hetzelfde. Hierbinnen bestaat slechts de waarachtige spirituele pelgrim; de strevende, op eigen heiligheid beluste mens, bleef achter binnen de omheining van de zodiakale planetensfeer en ontvangt in de twaalfde aeon de invloed van de onheilige Jupiter inplaats van Neptunus. Zoals Uranus in de elfde aeon dan verandert in de hoogmoedige, versteende Saturnus, zo verandert dan Neptunus in de begerige, experimentele en zelfverzekerde Jupiter. In zulk een falende kandidaat is niets dan hoogmoed, ontkenning, verwerpen van alle berouw en de tevredenheid met zichzelf; in de spirituele pelgrim zal kleinmoedigheid, berouw en de alles doorlichtende hoop zijn, dat hij nooit meer terug zal vallen in de klauwen van de aeon met de leeuwenkop. De enorme kracht van deze Authades van over de afgrond her-kennende, kan hij slechts smeken om de genade van het inzicht, opdat hij nooit meer zoiets door zal moeten maken en opdat niemand meer in deze teisteringen zullen vallen. Hij weet nu dat de ervaringen gruwelijk en bijna ondraaglijk zijn Daarom worden de boetezangen in deze laatste aeonen niet gekenmerkt door wraak op de niets ontziende Authades, maar een uiting van verlangen om anderen deze smartelijke ervaring te besparen. Daarom wil de Pistis Sophia zo gaarne dat Authades vernietigd zal worden! En dat is een typische reactie van Pisces-Neptunus invloeden. Deze pelgrim denkt niet slechts aan zichzelf, neen, hij ziet wat er na zijn eigen redding nog allemaal gebeuren kan. Hij ziet hoe deze Authades als een gigantisch monster, opgebouwd uit emoties van hoogmoed en ongoddelijke wils-kracht, alle Lichtzonen tot zich zuigt en hij weet dat dan onherroepelijk die aeonengang hen wacht. De kettingreactie op de anti-goddelijke revolte van de in vrijheid levende Lichtzonen is een catastrofe geworden. De naar deze aloude vrijheid terugkerende Lichtzoon zal zich nooit meer "buiten het Licht" stellen, nooit meer "zondigen". Hij kent de gevolgen. De twaalfde boetezang wordt gezongen voor de anderen, zijn gelijken, zijn naasten en zijn afschuw om het gebeurde tekent elk woord. Als een explosie ontspringt het inzicht in hem waardoor hij zelfs vergeet het Licht der Lichten te prijzen en zich geheel laat medeslepen door de hem van alle kanten omringende lichtstralen, die zo duidelijk de "onwetendheid" van hen, die in de aeonen gevangen liggen, openbaren. De pelgrim in de twaalfde aeon constateert dit alles en kan niets doen. Hij kan niets doen, omdat elke Lichtzoon zichzelf oordeelt tot de aeonengang. Zolang de eerste Boetezang niet het berouw heeft gerealiseerd, dat slechts vanuit de ziel kan opstaan, is de pelgrim binnen de aeonen niet bereikbaar. Dan ervaart de pelgrim van de twaalfde aeon zulk een overweldigend mededogen, dat tegelijkertijd begrensd wordt door onmacht, dat hij er volkomen door wordt beheerst en op alle mogelijke manieren tracht zijn Lichtkameraden te waarschuwen. Daarom vervalt hij in smeekbeden: "O Licht, ontneem Authades zijn macht, ontneem hem alles, laat hij nooit meer mogen terugkeren tot het oord van zijn oorsprong." Laat deze meedogenloze demon nooit meer de kans krijgen om in het Land van de dertiende Aeon, daar waar de wilsvrije en onschuldige Lichtzonen leven, zijn kracht te ontplooien! Want zolang in de Lichtzoon de ervaring van de volkomenheid niet als een zeker weten aanwezig is, kan zijn nieuwsgierigheid hem aanzetten tot een experiment met Authades. 124 XXXXI - Twaalfde Aeon: De Vissen |

Wanneer de kandidaat, u en ik, niet weten dat de ziel en de vrije wil het hoogste zijn dat wij bezitten, zullen wij altijd experimenten ondernemen met onverschillig welke dienaar van Authades. Alle vormen in de wereld van goed en kwaad waar het eigen-belang de aanzet tot existentie is, of dit nu filosofien of materile belangen zijn, zijn aspecten van Authades. Alles binnen de natuur heeft iets van Authades, omdat de eeuwigheid een compromis heeft moeten sluiten met de tijd. Dat kan niet anders. Authades begeleidt ons waar wij ook gaan. Het gaat er slechts om in hoeverre Authades ons beheerst. Zodra wij hem beheersen kan hij geen kwaad meer doen en wordt hij een dienaar en kan men zelfs mededogen ondervinden om het kwaad dat hij, en allen die in zijn macht zijn, zichzelf aandoet. Authades doen knielen, is de vrije wil hervinden in de overgave aan de wil van het Licht der Lichten, zodat er geen aanknopingspunt meer blijft waar de trawanten van Authades zich innerlijk bij ons kunnen vasthechten. Dan zijn wij "over de afgrond heen" en de trawanten uit het land van de aeon met de leeuwenkop kunnen slechts huilen van vrees en woede.

| XXXXI - Twaalfde Aeon: De Vissen

125

XXXXII - TW AALFDE AEON: DE VI SSEN II

Zolang de Pistis Sophia - en dus de zielemens - zich binnen de chaos bevindt, is hij gedwongen de diensten van die chaos te aanvaarden. Er is geen mens die zich uitsluitend zou kunnen bedienen van de geestelijke trillingen, omdat geest en natuur altijd enigszins met elkander verbonden blijven. Hoogstens kan men de natuur ondergeschikt maken aan de geestelijke trillingen, waardoor woord, gedachte, emotie en daad overwegend geestelijk zullen worden. Dan is het moment gekomen waarop de natuur deze "Sophia" haar diensten aanbiedt en bereid is zich naar de wensen en wil van de "Sophia" te schikken. Dat is geschied wanneer Authades zijn onmacht erkennen moet, vlak voor dat ogenblik "verheft hij zich echter nog in boosheid", zoals er geschreven staat in het Evangelie. Het criterium breekt dan aan: doorschouwt de pelgrim dit "zich verheffen in het laatste boze" of meent hij sterk genoeg te kunnen zijn om zijn aandacht aan andere dingen te besteden? Overmoed betekent hier teruggeworpen worden in de "ring tot hiertoe en niet verder". Vandaar dat de twaalfde boetezang opnieuw begint met een herinnering: "O Licht vergeet mijn lofgezang niet!" Zijzelf is nu niet in staat tot lof, zij wordt totaal in beslag genomen door de verborgen listen van Authades, die zich verheft in het boze. Maar de herinnering aan haar lofgezangen beweegt zich in haar als een bemoedigende kracht. Deze herinnering omhult en beschermt haar en zo kan zij zich rustig laten drijven op haar gevoel van mededogen, die in deze aeon zo machtig aanwezig is, want het Licht is in haar als een stabiele vlam. Een bewuste pelgrim ondervindt hier die innerlijke zekerheid, die hem in staat stelt grote persoonlijke offers te brengen. De Pisces-era zette de mensheid aan tot dienstbaarheid en daardoor tot materile onthechting, in ieder geval de geestelijk ontvankelijken onder hen. Zo droomde hij van grootse spirituele verten, van profetien en van het "opgaan in een godsbeeltenis". Terwille van zijn dromen wilde deze mens graag zijn wereldse belangen opgeven. In de elfde aeon ging het Inzicht gloren, in de twaalfde aeon ontwaakt het hartbewustzijn. De Aquarius-aeon brengt de gedachte: "Mijn God, wat heb ik gedaan?" De Pisces-aeon verdiept deze gedachte tot: "Mijn God, wat gaan de na mij komenden doen?" Op deze idee groeiden, vooral in de Pisces-era de gemeen-schappen, die in de huidige Aquarius-era weer belevendigd wordt, uitsluitend omdat de mens heimwee naar het verleden bezit. Hij is vastgelopen in het: Wat moet ik doen? Het "wij" blijkt machtiger dan het "ik". Allerlei sekten, christengemeenschappen, "ketterse" gemeen-schappen vonden hun hoogtepunt in de Pisces-era. Maar negatieve, d.w.z. onjuist gemotiveerde, eenzijdige gemeenschapszin ontaardt in dogmatisme, verwatering van de grootse idee, verdemocratisering van de geestelijke adeldom. Verkeerd gericht individualisme daarentegen ontaardt in hoog-moedige zelfgerichtheid. Als het ene faalt grijpt men naar het andere. Daar tussenin bevindt zich geen mogelijkheid. De pelgrim van de twaalfde aeon, indien hij aan alle voorwaarden van de vorige elf aeonen heeft voldaan, is waarachtig altrustisch, d.w.z. zichzelf vergetend, en hij kan het hoogste aanzicht van het: "Heb uw naasten lief gelijk als uzelve" verwerkelijken. Die naaste ziet hij dan als zijn rasgenoot uit de hemelen of van het Hof zijns Vaders, die net zo'n domheid heeft begaan als hijzelf. Vandaar dat deze mens zich gaat uitputten in hulpbetoon en hij zal allerlei ervaringen via zijn hulpvaardigheid opdoen. Zijn werken zullen worden gekenmerkt door een volkomen afwezigheid van eigenbelang. De zodiakale Pisces-mens weerspiegelt deze levensinstelling. 126 XXXXII - Twaalfde Aeon: De Vissen II |

Hij is altijd vol medelijden en mededogen met zijn naasten, doch hij mist veelal het onderscheidingsvermogen, waardoor hij zich-zelf wentelt in modder en dreigt te stikken door het gemis aan inzicht en uitzicht. Zijn emotionele bewogenheid ontsteelt hem zijn innerlijke kracht, terwijl hij zijn adeldom als paarlen aan de zwijnen voert. De onthechting die de sterke gave is van de mens in de 12de aeon, wordt de zodiakale mens dikwijls tot een pijniging, omdat hij de diepe betekenis ervan niet begrijpt en meent dat "loslaten" tegelijkertijd liefde en zaligheid betekent. Onthechting is echter een vrucht van een bewustzijnsgroei en wordt altijd gepraktizeerd door de geestelijke mens, die op een vaste geestelijke grond staat. Het "onthechten" is nl. niet slechts een begrip voor los zijn van luxe, comfort, materie, eerzucht e.d. Onthechting vindt ook een aanzicht in de totaal spirituele abstractie: het los zijn van zichzelf. Het zoeken naar zelfofferande, zelfkastijding en zelfvergetelheid, dat men zo dikwijls bij de zodiakale Pisces-mens tegenkomt, is maar al te vaak een uiting van schuldgevoelens, zelfbevrediging of ikcentraliteit. Door zichzelf trachten te vergeten door middel van de problematiek van zijn naasten, maakt de doorsneePisces-mens een karikatuur van de geestelijke onthechting. Dan komen er conflictsituaties, omdat deze naasten hem gauw bemoeiziek, pervers nieuwsgierig naar de levensconflicten van anderen vinden. Leven uit de disharmonie van zijn medemensen is als zich besmeuren met modder en menigeen kan daaraan ten gronde gaan! Om deze "modder" weer af te wassen is een krachtige innerlijke bron van levend water nodig. De instinctieve drang tot helpen stimuleert deze mens tot het zich verdiepen in de - vaak onbenullige problemen van anderen, ter-wijl hij vergeet zijn redelijke denken in te schakelen. Als dan de emotionele bewogenheid hem te machtig wordt, wordt hij het slachtoffer van zijn eigen onmacht en gevoelt hij zich opgesloten in situaties die hij niet beheersen kan of er geen oplossing voor weet. In tegenstelling tot de bewuste en geestelijke pelgrim uit de 12de aeon wordt deze mens een toonbeeld van innerlijke onrust. Hij is teleurgesteld in zijn overgave en toch kan hij het niet laten zich "over te geven", waardoor hij zich wegschenkt aan onwaardige objecten. Zijn herstel is slechts te vinden in spirituele waardigheid, abstracte geestelijke waarden, en alle interessen die in geen enkel opzicht iets met de materie te maken hebben. Het zich reinigen is zijn eerste medicijn. Zijn Jupiter-geaardheid maakt dat hij overgevoelig is voor de gedachtenstroom van zijn naasten en deze zet hem impulsief aan tot een handeling. Zijn mediamieke begaafdheid moet zich echter verheffen in de spiritualiteit en hij zou als "middelaar" des geestes een unieke op-dracht kunnen hebben. Zelfbeheersing, zelfkritiek, intolerantie tegenover zichzelf zullen hem tot voordeel kunnen zijn en hem helpen bij een geestelijke ontplooiing en vooral innerlijke versterking en innerlijke weer-stand. Gelijk in de 12de aeon de bewuste pelgrim, onder in vloed van Neptunus - de mysterie-planeet van Pisces het gif van Authades tracht door absorptie om te zetten in medicijn - via zijn smeekbede -, zo absorbeert de zodiakale Pisces-mens het gif van zijn naasten en als hij niet over sterk reinigende zielekwaliteiten beschikt, verontreinigt hij zichzelf en verliest hij zijn innerlijke kracht. Dan volgt de depressie. Vandaar dat er in deze mens, als flauwe afspiegeling van de 12de boetezang, altijd de gedachte leeft: "O God, waarom?" Waarom kan alles niet zuiver en rein zijn? Waarom word ik zo overspoeld door modder? Zo zal hij de oplossing zoeken in de vlucht, in meditatie, in dromen, in het zichzelf vergeten in allerlei mystieke verbintenissen. De zodiakale, ongeestelijke Aquarius-mens vernietigt zichzelf door hoogmoed, de zodiakale Pisces-mens kan zichzelf ver-nietigen door emotionele giftigheid. De demon Saturnus kristalliseert het denken; de demon Jupiter vergiftigt de emotie. Daarom worden vele Pisces-mensen aangetrokken door een ideaalbeeld van een zuivere religio, het aanbidden van de abstractie, het zichzelf vergeten in schone filosofien.

| XXXXII - Twaalfde Aeon: De Vissen II

127

De innerlijke droom van het zuivere water, de "Oceaan van Ea", waarin de vis zich zonder tegenstromen kan bewegen, jaagt hij steeds na. Deze jacht op de droomwens kan men zien voltrekken op alle bewustzijnsniveaus. De meest ideale combinatie zou zijn, een samengaan van de 11de aeon en de 12de aeon: van Saturnus en Jupiter. Van zelfoverwinning van het denken en zuiver geestelijke overgave van het hart. Of van Uranus, de oergrond of de oermaterie en Neptunus, de etherische oceaan van Ea, die tezamen de Zoon der Goden of de Zoon van de Zon naar zijn bestemming begeleiden.

128

XXXXII - Twaalfde Aeon: De Vissen II |

XXXXIII - TW AALFDE AEON: DE VI SSEN III

Een religie zou zich moeten uitdrukken in de bewustwording van de ziel via het inzicht van het denken en de zekerheid van een oerherinnering, die het aloude denken des harten - Gnosis - levend houdt. De logica die bij vele Vissentypen ontbreekt wanneer het op handelen aankomt, zou zich in deze twaalfde aeon moeten openbaren in het hart. Dit lijkt waarschijnlijk in tegenspraak met iedere bekende ziens-wijze. Logica, zo wordt ons geleerd, is een denkscholing. Laten we echter nooit vergeten dat de basiswetten van de kosmos volkomen logisch zijn, voortkomende uit een oerkennis waaraan iedere leugen en iedere schijnmanifestatie ontbreken. In deze maatschappij betekent de logische rede: een barricade opwerpen tegenover de leugen. In de twaalfde aeon betekent dit echter: oeroude beeltenissen rangschikken op de enig mogelijke wijze. De zodiakale Vissen-mens doet dit ook dikwijls instinctief: hij rangschikt, na een miserabele ervaring, zijn experimenten en ondervindingen. Hetgeen soms tot gevolg heeft dat hij, evenals de teruggeworpen Waterman-mens, verzinkt in het verleden, situaties in zijn denken herscheppende, omzettende, nogmaals doorlevende. En verschil onderscheidt echter de Waterman-mens van de Vissen-mens: de eerste wil dat verleden uitdragen, terwijl de laatste het innerlijk verwerkt en zich zo in zichzelf opsluit. Beide typen worden omvat door de saturnale ring: de eerste in het eigengereide betweterige beleren, de andere in het onbeheerste, dikwijls zelfbevredigende herleven van oude levenssituaties. Zo in de greep van Saturnus, hoewel zij de mysterie planeten zouden kunnen vertolken, zien zij de sprong over de afgrond tussen het voorbijgegane en het komende Leven niet meer. Beide typen onderscheiden zich in of een sterk zielsgericht leven, dan wel een sterk ik-gericht leven. En hoewel de Vissen-mens dikwijls mystiek of filosofisch gevoelig is, wil dat beslist niet zeggen dat hij niet sterk zelf-bevredigend zou zijn. De Pisces-era is voorbijgegaan, waarin de mens de kans kreeg zich te wijden aan een belangeloos en ikloos dienaarschap. Hetgeen echter niet betekent dat zulk een dienaarschap in de Aquarius-era nutteloos zou zijn. Onverschillig in welke era de mens leeft: alle facetten van de twaalf aeonen moeten worden gerealiseerd! Elke era heeft echter zijn specifieke instraling. waardoor bepaalde kwaliteiten gemakkelijker verwerkelijkt kunnen worden. In deze era van de hoogmoed komt men veel moeilijker tot een belangeloos dienen, hoewel het overwinnen van de twaalf aeonentrawanten deze eis eveneens stelt. De individualistischer moderne mens zou echter het belangeloze dienaarschap, zo hij spiritueel bewust is, beter kunnen uitdragen dan de sterk emotioneel beroerde mens uit de Pisces-era. Dienen is nl. iets geheel anders als zich laten ontledigen zonder enig nut. Het zichzelf wegschenken valt de huidige mens zwaarder, maar ziet hij in waartoe dit onontkoombaar is, dan brengt hij zijn offer bewust en volkomen beheerst. De misleidende lichtkracht van de aeonen-trawanten doet de Pistis Sophia uitroepen: "Hij hulde zich in duisternis als in een gewaad en dit doordrong hem gelijk water en zijn krachten gelijk olie. Moge hij zich te allen tijde in chaos hullen gelijk een kleed en zich met duisternis omgorden, als met een lederen gordel." In deze aeon van Neptunus komt het ziele-element, als water, in beweging: het verzet zich tegen de elektromagnetische trilling van het valse of zichzelf handhavende vuur van de ik-zucht en daarom zou er slechts n oplossing daarvoor zijn: "....moge hij zich in chaos hullen gelijk een kleed en zich met duisternis omhullen." Het verlangen dat de macht der chaos, die losgebroken is na de indaling en rebellie der Lichtzonen, zich weer in zichzelf zou op-sluiten, spreekt daaruit. Elke gedachte aan een herhaling voor haarzelf en de haren van de doorleden ervaringen, boezemt haar angst in en dus schreeuwt zij haar doorstreden pijnen uit. "Mijn God! Mijn Licht! Ik heb in het midden van mijn innerlijke kracht niet rechtop kunnen staan. Ik ben gelijk de gevallen materie geworden, hier- en daarheen geworpen gelijk een demon, die in de lucht is." | XXXXIII - Twaalfde Aeon: De Vissen III 129

Duidelijk is hier de Pisces-invloed herkenbaar. Zij herinnert zich hoe zij, lichtloos geworden zijnde, nergens hou-vast vond, gelijk de onbeheerste Piscesmens door de gedachten-stromen van anderen her- en derwaarts geworpen wordt. Zij gevoelt zich momenteel vormloos, gezien de woorden: "....mijn materie is verdwenen vanwege mijn licht." Zij is in de twaalfde aeon een bewuste ziel, maar de beelden der herinnering trekken aan haar voorbij en soms lijken deze haar te overweldigen. Maar zij is veilig, omdat het slechts beelden zijn die aan haar geestesoog voorbijtrekken, terwijl zij reeds in de bescherming van het Licht staat. De behoefte aan offeren en dienen komt eveneens duidelijk tot uitdrukking: "Mijn knien zijn zwak geworden door het vasten en mijn vlees heeft zich door de olie veranderd." Vasten is altijd een bewijs van de ene of andere vorm van onthechting en het "veranderen door de olie" duidt op het ontvangen van geestelijke voeding. De balsem der koningen, de olie der gezalfden is altijd een symbool van de heilige spijze des Verbonds. Daarom gevoelt de ik-mens zich zwak. Hij aanschouwt de gruwelijke beelden uit het verleden en gevoelt zichzelf als reactie daarop zwak en veranderd en bemerkt dat hij toch niet mede-gesleurd kan worden door die beelden, zij kunnen hem niet ver-nietigen. Het zwak worden van de ik-mens en het "veranderen door de olie der gezalfden", zijn de signatuur van de twaalfde aeon. Aan het einde van de uitspraak van de apostel Andreas leest men de mededogende woorden: "Mogen zij beseffen dat dit Uw hand is en dat Gij, O Heer, hen geschapen heeft." Al die trawanten die zich verkocht hebben aan Authades en die medespelen in zijn spel: "Mogen zij inzien dat zij uit U gekomen zijn, O Heer!" Het is het simpele gebed ten behoeve van de Lichtzonen: "Mogen zij inzien dat het Uw Hand is, die hen tot de aeonengang dwingt!" Gelijk zij in een vroegere boetezang eens omtrent zichzelf zei: "Het is Uw hand, O God, waardoor ik in deze situatie geraakt bent" Dat is geen beschuldiging aan het adres van het Licht, maar de conclusie van de mogelijkheid tot boete. Het is Uw opdracht dat ik deze gang doormaak, maar waar bent U nu? Maak U aan mij bekend! In de twaalfde aeon zegt hij: "Maak dat de duisternis uit hen vlucht en zij U wederom herkennen en U als hun oorsprong, hun Leidsman zien." Hij, die de aeonengang gaat zegt nooit: Gij zijt de schuldige, Heer! Maar wel, als hij in diepe nood komt: Om U te zoeken bevind ik mij hier, maar waar zijt Gij? Hij beseft nu dat al die trawanten, in velerlei vormen, in slaafse gebondenheid aan Authades, n ding missen dat hijzelf bezit: de herinnering aan hun afkomst, zij zijn hun mysterie verloren. De instraling van Neptunus bewerkt dat zij sterk de noden van anderen ondergaat, hun pijnen etherisch absorbeert en zo herkent zij de oorzaak van hun lijden, hoewel zij een masker van oppermacht dragen. Dan kan zij zichzelf uitstorten in mededogen, haar eigen Licht-kracht schenkende, hopende dat iets van haar kracht in hen zal overvloeien. Dat is de laatste offerande alvorens deze ziel opnieuw opgenomen wordt achter de sluier van de dertiende aeon. De Vissen-mens, indien geestelijk zoekende, verkommert zodra hem de Lichtkracht ontbreekt, hij wordt dan gif voor zichzelf en zijn naasten. Hij wordt als het donkere diepe water, waarin de zon niet kan doordringen en dat een tehuis biedt aan afgrijselijke monsters. Hij wordt als besloten water dat gaat stinken en giftig wordt. Wee hen, die daarvan drinken. Hij wordt zuiver H20, een onnatuurlijk product, dat de elektromagnetische kosmische trilling mist en daardoor dodelijk wordt, voor zichzelf en voor anderen. Wil de Pisces-mens zichzelf behoeden tegen een terugval in de excessen, dan moet hij met de geest verbonden blijven, met de zon, met Het leven.

130

XXXXIII - Twaalfde Aeon: De Vissen III |

Zoals de onevenwichtige Aquarius-mens zijn "wezen verliest", zo verliest de onevenwichtige Pisces-mens eveneens de controle over zijn wezen. Hij gevoelt dan een neiging naar het onbeheerste, het teugelloze op allerlei gebieden. Het is de drang om zichzelf te verliezen, die samenspeelt met zijn natuurlijke instincten en zo wil hij zich heerlijk laten medevoeren op de stromen, onverschillig welke. Als een vis, maar niet als de vissen uit de Oceaan van Ea, die wijsheid overdroeg. De woelige stromen moeten stil worden; de verborgen diepten moeten doorlicht worden door de zon des geestes. Zo verkrijgt men het evenwicht tussen water en vuur, hart en denken, waarin de ziel gedijen kan.

| XXXXIII - Twaalfde Aeon: De Vissen III

131

XXXXIII - TW AALFDE AEON: DE VI SSEN IV

Zodra in de Pisces-aeon de onder Neptunus staande pelgrim tot een helder inzicht is gekomen, kan hij worden als een alwetende. Hart en ziel zullen in volkomen harmonie samenwerken en de twee tegengestelden water en vuur zullen elkander vinden en worden tot een verlichtende kennis. Dat van deze "alwetendheid" een zwakke weergave te herkennen is in de zodiakale Pisces-mens, demonstreert hij dikwijls in zijn praatliefde met als ondertoon iets van zelfgenoegzame betweterigheid Zijn woordenstroom kabbelt dan voort als een beek, hiermede zijn verbondenheid met het waterelement uitdrukkende. Hij verdrink. zich op de ene of andere wijze in de "chaotische wateren", dan wel in de emotionele wateren, dan wel in de "oceaan van Ea", waardoor hij zijn sensitiviteit niet beheersen kan. Zodra echter deze Neptunus-mens goed reageert op de beroeringen binnen de Pisces-aeon, zuivert hij zijn "oceaan der ziel" en zal hij in staat zijn deze te verenigen met het vuur des geestes. Zijn grote mogelijkheid ligt in zijn drang tot zich wegschenken; deze ingeschapen gave kan hem tot een val dan wel tot een opstanding worden. Weet hij waaraan of aan wie hij zichzelf wegschenkt en is dit zuiver spiritueel of altrustisch dan wordt zijn gave hem tot een zegen. Hetzelfde geldt voor zijn wegschenken aan de geest. De meeste Pisces-mensen zullen zich dan ook ongelukkig gevoelen indien zij niets voor anderen kunnen zijn of doen, of als zij niet in staat worden gesteld hun geestelijke bewogenheid uit te dragen. Vissen zwemmen in scholen en voegen zich daarom naar de anderen. De Pisces-mens gevoelt zich het prettigste in een harmonische groep of verbondenheid met anderen en kan zich goed mede-bewegen in de denkwereld of emotionele wereld van zijn naasten. Indien de hautaine Aquarius-mens zichzelf zou kunnen neder-buigen tot de onderworpenheid van de Pisces-mens zou dat een unieke eenheid te zien geven: de hoogmoed die zich verandert in deemoed. Het zelfingenomen denken dat de wijsheid des harten erkent. Dan zou de nederige, devote Pisces-mens zich op moeten heffen tot de zekerheid van de bewuste Rede terwijl hij tegelijkertijd de hardheid van die Rede verzacht door zijn offervaardigheid. Zo zouden twee mysteriekrachten, Uranus en Neptunus, zich kunnen verenigen waardoor een zuiver geestelijke plutonische kracht geboren zou worden. Het kind Pluto is het gevolg van de eenheid tussen Uranus en Neptunus. Reageren op en leven onder de instralingen van de mysterie-planeten betekent iets anders dan beheerst worden door de zodiakale planeten. De mysterie-planeten voegen hun trillingen tezamen en worden niet elkanders vijanden, zoals de zeven demonen en hun twaalf aeonen. De reeds zichtbare drie mysterie-planeten Uranus, Neptunus en Pluto vormen een lichtende driehoek, die ofwel als eenheid harmonisch in de mens straalt, dan wel absoluut niet aanwezig is. Zij voeren stralingen van buiten ons zonnestelsel tot ons en trekken ons aldus op tot een hoger stralingsgebied. Goed reageren op, dus leven met de mysterie-planeten wil eigenlijk zeggen: middelend kunnen werken tussen een hoger trillingsgebied en het aardse. Dit middelende kosmische gebied is nog niet dicht genoeg bij het magnetische veld van de aarde gekomen, hetgeen pas geschiedt wanneer de drie andere mysterie-planeten zichtbaar worden, waardoor de invloed van het middelende veld sterk zal gaan in-werken op de aarde. Dit middelende veld, deze dertiende aeon, zal echter in deze "eindperiode" ras op de aarde toekomen, waardoor er een totaal ander wereldbeeld met de bijbehorende geestelijke impulsen te zien zal zijn. Er zijn in de volksoverleveringen en legenden verschillende herinneringen opgetekend die in verband staan met het nader-bijkomen van zulk een middelend veld of "dertiende aeon". Soms noemt men het Shamballah, hoewel de verzinsels en verkeerde uitleggingen rond dit Shamballah ontelbaar zijn. 132 XXXXIII - Twaalfde Aeon: De Vissen Iv |

In de ontmoeting tussen deze "dertiende aeon" en ons zodiakale stelsel zal er sprake zijn van een enorme explosie, zeker indien ons aardeveld niet bij machte is de trillingen uit de voornoemde aeon te verwerken. En zo ziet het er tot nu toe uit. De grote "bang" tussen ons aardeveld en het nederdalende hogere trillingsveld kunnen we Plutonisch noemen. Plutonische invloeden werken op de zodiakaal gebonden mens als een vernietiging, zij ontdoen hem radikaal van elke aards gerichte binding. Deze totale vernietiging waarin het "alles of niets" duidelijk zicht-baar wordt, is reeds enigszins te herkennen in de Pisces-mens, die zich eigenlijk bevindt in de laatste zodiakale aeon. Dat hij deze "alles of niets" tendens niet altijd goed verwerken kan, is eenvoudig het gevolg van zijn Jupiterische overheersing. Jupiter schenkt zichzelf weg zodra hij een betere vindt dan hijzelf. En dat kan slechts een mysteriekracht zijn. Die "alles of niets" drang in de Pisces-mens leidt hem tot het zich volkomen vereenzelvigen met het ego van zijn naasten, dan wel hij versplintert zichzelf tot niets in velerlei vormen. Deze mens zou grootse wonderen kunnen verrichten, mits hij via de verlichte Rede zijn eigen individualiteit zou bewaren. Zich wegschenken wil niet zeggen zichzelf vergooien. Een individuum zijn, wil niet zeggen zich niet kunnen weg-schenken. Zoals in de numerologie de Een zichzelf doorgeeft aan de volgende cijfers, zo zou de Pisces-mens na een individuum te zijn geworden, zijn kracht kunnen uitdelen zonder daardoor zelf krachteloos te worden. De zodiakale typen van de Waterman- en de Vissen-aeon kunnen hun ingeboren gave tot een vloek maken. Bij de Waterman wordt zijn gave tot de edele individualiteit dan een faade, de schijnheiligheid, en die schone gave van de offerbereidheid wordt dan in de Vissen tot een besluiteloosheid, een twijfelmoedigheid, die zo dikwijls tot misstanden kan leiden, omdat anderen gebruik maken van zijn z.g. ikloosheid. De kandidaten in de elfde en twaalfde aeon zullen de genade van de vervoering kennen, zoals zij aan de andere zijde een totale afwijzing van het licht ook zullen kennen. Er is voor hen zo zelden een tussenweg. De overheersing van een zodiakale demon brengt hen de donkerste zijden van Saturnus of Jupiter, zoals de nood het hoogste is voordat de hulp verschijnt. Zij kunnen zichzelf volkomen te gronde richten en gaan daar net zo halsstarrig mede door, als wanneer zij de geest geproefd hebben en deze halsstarrig en met inzet van zichzelf gaan zoeken. Hun leermeester is de ervaring. Zichzelf redden betekent zowel het goede als het slechte pijnigend ervaren. Dat opent voor hen de grens tot de mysterie-planeten. Waterman-mensen moeten gebroken worden door de ervaring, Vissen-mensen moeten gelouterd worden door de ervaring. Maken deze ervaringen hen wijs, dan wordt de Waterman-mens een nobel mens, die praktische wijsheid bezit en de Vissen-mens wordt een liefdevolle helper met een warm hart, gedragen door de dienende geest. Neptunus wordt wel een "de God van het Oordeelsvermogen" genoemd en dat zegt genoeg voor hen die zich in de twaalfde aeon bevinden. De mens voltrekt aan zichzelf een oordeel. Zodra de Pisces-mens verdrinkt in n van de aspecten van de emotionele wateren, veroordeelt hij zichzelf. Hij beneemt zichzelf "het leven". Met als gevolg dat hij zich innerlijk eigenlijk "dood" gevoelt, wat hij ook doet. Zijn onmacht om zichzelf van de drabbige wateren te reinigen wordt hem tot een oordeel. Zo wordt hij n van de monsters uit de diepten. Voor deze mens is dus voor alles Lichtkracht nodig, hij moet zich vullen met Licht, om zo als een hemelschip te kunnen drijven op de oceaan van Ea, zijnde een afgezant uit het Grote Rijk van de Lichtende Wijsheid. Hij bezit enorme gaven mits hij zijn waardigheid en zijn Hoge Afkomst niet verraadt.

| XXXXIII - Twaalfde Aeon: De Vissen Iv

133

En zijn gaven zullen hem de Vrede en Rijkdom schenken, die hij tevergeefs zoekt in de lichtloze diepten van zijn emoties. Ook hier geldt: O Licht der Lichten red mij uit deze lichtloze chaos, want ik ben de Uwe Dat is het universele redmiddel en de sleutel tot het Land der Lichtzonen.

134

XXXXIII - Twaalfde Aeon: De Vissen Iv |

XXXXIV: DERTIENDE AEON: PLUTO

Wanneer een pelgrim de twaalf belemmeringen of aeonen is gepasseerd, treedt hij de sfeer van de mysterie-planeten (Uranus, Neptunus, Pluto) binnen en ontvangt hij als een genade de doop van Pluto, een doop des vuurs die als een machtige aanraking van de vuurether de laatste resten van de leeuwenkrachttrillingen in hem zal vernietigen of terugzenden tot hun eigen rijk. De oude wijzen beschouwden Pluto als een god van de onder-wereld, wiens rijk de pelgrim moest betreden om alle vormen van angst te kunnen overwinnen. De Pistis Sophia komt in aanraking met de dertiende aeon om te leren "onbewogen" te blijven tijdens een elektromagnetische storm, waarin iedere schijnspiritualiteit en elke verbintenis met een schijnwereld uit haar worden weggevaagd. De dertiende aeon is te vergelijken met het paradijs, dat tussen het wezenlijke en het onwezenlijke ligt, d.w.z. tussen de chaos en het Pleroma of de aarde en de allerhoogste hemelen. Pluto wordt in de mythologie ook wel de god van de rijkdom of van het zaad van het graan genoemd, hij die de zwarte aarde opent om de kiem van het levensvoedsel naar buiten te brengen. Deze mythologische aanduiding is volkomen in overeenstemming met de geestelijke werking in de pelgrim. De zaadkorrel van de oorspronkelijke mens wordt in de dertiende aeon uit het materile wezen getild, onder de niets ontziende werking van een onaardse vuur- of lichtkracht. De "opstanding uit het vuur" van de alchemisten vindt in deze dertiende aeon plaats, het goud komt te voorschijn. Zodra de Pistis Sophia in de dertiende aeon haar lofprijzingen en ook haar herinneringszang aanheft, weet zij dat zij weldra zal terugkeren in het oorspronkelijke woonoord en zij vraagt om een hernieuwde binding met die Plaats. "Geef mij de Doop", zegt zij. Het gaat hier om de doop die slechts zij kunnen ervaren, die niet meer terug zullen vallen in de misleidingen binnen de twaalf aeonen. Deze vuurdoop kan nooit door een mensenhand worden vol-trokken, want het is de samensmelting van de ervaringsrijpe persoonlijkheid, die zijn grens heeft bereikt, de ziel en de geest. De ondergang en tevens de opgang geschiedt onder de beschermende trilling van de dertiende aeon. Deze dertiende aeon, dit paradijs, zal men op aarde niet kunnen aanwijzen, omdat het altijd bestaat uit een aurisch en kosmisch trillingsveld, dat een gelijke noemer bezit. Zodra de pelgrim zijn aurische veld op het kosmische paradijs heeft afgestemd wordt hij daarin opgetrokken en het teken van zijn inwijding uit zich in het aureool rond zijn hoofd. In werkelijkheid is de indaling van de Pistis Sophia een allegorie over een evenwicht verstorende kosmische gebeurtenis, waarbij de negatieve kern van een goddelijk atoom zich vermengde met de materile atomen. Elke ziel is zulk een negatieve kern van een goddelijk atoom. "Ik alleen onder de onzichtbaren heb de overtreding begaan", roept zij uit. Dat is de klaagzang van de Sophia die de Pistis achterliet. Door middel van het negatieve of ontvankelijke principe moet zich de wet van Harmonie weder herstellen. Zolang een ziel of een negatieve kern van de Oerkosmos niet tot zijn oersprong is teruggegaan, blijft de disharmonie aanwezig en zullen zielen zoeken naar de Terugweg. Daarom zegt de wijze: "De uitredding is dan pas volkomen wanneer de laatste ziel gered zal zijn." In deze woorden ligt geen humaan sentiment verborgen, maar een goddelijke Wet, die vervuld moet worden. Hierop zinspeelt ook de Pistis Sophia als zij zegt: "Voor U heb ik de overtreding begaan, opdat Uw gebod voleindigd zal worden". De offerande of de "overtreding" is noodzakelijk om de wet van Harmonie te herstellen, zoals ook over de paradijs-legende wordt verteld dat "Eva de appel moest nemen, zodat de wet van goed en kwaad voltrokken en doorschouwd zou worden." | XXXXIV: Dertiende Aeon: Pluto 135

Binnen de oerchaos voltrekt deze harmonische wet zich door de strijd van de langzame en snelle, de grove en de fijne trillingen onderling. Alle stadia van verstoffelijking, van materialisering en verfijning vinden plaats binnen deze oerchaos. De verharding of de concretie, zowel mentaal als spiritueel, wordt de "onderste" chaos genoemd. Het is de materie die zijn eigen duisternis als licht beschouwt, omdat het levende of geestelijke licht volkomen afwezig is. In de astrologie regeert de planeet Saturnus over het gesteente, de verharding en zo brengt hij ook de laagste onder de delfstoffen voort: het lood. Een gnosticus kan spreken over een dermate concrete verdichting van materie en ziel dat er totaal geen reactie is op geestelijke trillingen. Het is een situatie waarbij men onder de trillingsvelden van de twaalf aeonen is uitgezakt. Dan is er sprake van een materile of stoffelijke zelfverheerlijking. Zo stelt men zichzelf soms "buiten het licht" en schept voor zichzelf een "buitenste duisternis", waar de God van liefde totaal geen schuld aan heeft. In zulk een moment helpt geen decor-verandering, maar slechts een harde lering zal noodzakelijk blijken. om zulk een duisternis te verbreken. In onze 20ste eeuw, waar Pluto een belangrijke medespeler is in de kosmische gebeurtenissen, wordt wel bewezen dat Pluto "het onderste boven brengt", om de verharding binnen mens en materie te doorbreken. Vandaar dat er zoveel zwart-wit situaties ontstaan, waarbij het humaan goede scherp afsteekt tegen het demonisch kwade. Misdaad en menselijkheid gaan heden hand in hand. De zekerheid en de grond worden onder de voeten uitngereten en de realiteit toont zich in al haar gruwelijkheid, maar ook in al haar mogelijkheden. Dit wil zeggen dat wereld en mensheid het einde van hun onbewuste aeonengang naderen en dat er dus een nieuw begin nadert. Het is de taak van Pluto het oude te vernietigen, het verleden op te delven (vandaar de nostalgie) en al het starre totaal uiteen te slaan. Zoals de ziel van het "hier beneden" naar het "hier boven" moet klimmen, zo bewerkt Pluto een geforceerde ontvankelijkheid van het "hier beneden", opdat de daarin gevangen genomen zielen een laatste en unieke kans krijgen. In de dertiende aeon kunnen de twaalf aeonenmachten de Pistis Sophia niet volgen, hoewel zij het proberen. Daar wordt het duistere tot haar eigen veld teruggezonden, omdat alles Licht is en het duistere slechts in kiem aanwezig is, dus zich noch openbaart noch wederstreeft. Voor de nimmer gevallen ziel is het verblijf in deze dertiende aeon altijd een risico, zoals dit ook het geval was in het paradijs, want het duistere is aanwezig en kan door het negatieve of ontvankelijke, in vrije wil, ontbonden worden. Het is de grootste Liefde die de vrije wil tolereert aanwezig te blijven. Deze vorm van vertrouwen en tolerantie is slechts binnen het volkomene aanwezig. Daar waar noch wantrouwen, noch twijfel, noch angst aanwezig zijn, is de ziel absoluut vrij, totdat zij haar eigen demonen schept. Daarom stortte niet God de ziel omlaag, maar verkoos de ziel het experiment van demon en deus. De Sophia weet dat in deze dertiende aeon de kiem van het duister aanwezig is en daarom herhaalt zij voortdurend: "Verlaat mij niet in de chaos, want Gij zijt mijn God". In het paradijs dat tussen het wezenlijke en het onwezenlijke is, staat altijd de Boom van Kennis, als een zwijgende verleiding. Hij, die beraadslaagt zonder de aanwezigheid van het Licht, neemt altijd de verkeerde weg. Zodat de Sophia niet ophoudt bij alles wat zij denkt en doet het Licht aan te roepen. Op die terugweg tot dit Licht der Lichten heeft geen enkele beslissing of daad, die zonder het Licht voltrokken is, enige waarde. Zoals geen enkele gedachte, louter voortgekomen uit de hersenen, zonder de ingeving van het Licht der Lichten enige ziele-verlossende waarde heeft. 136 XXXXIV: Dertiende Aeon: Pluto |

In diepste wezen is de dogmatisch-christelijke uitspraak: "Geef u over aan Gods bescherming", volkomen juist. Het verschil ligt slechts in de uitvoering. Gods bescherming wordt altijd opgeroepen door de ineigen God, die zich tot de bron van zijn wezen wendt. Dit Christus-principe komt in het Evangelie van de Pistis Sophia duidelijk tot uitdrukking. Het gaat niet om een historische Jezusfiguur. De Salom-ode, geciteerd in de Pistis Sophia zegt: "Uw recht hebt Gij mij om niet gegeven." Christus zegt: "Mijn liefde schenk ik U." Dit belangeloze liefde-principe kan de pelgrim vol brengen, zodra de dertiende aeon of het paradijs levend in hem is, omdat daar de goddelijke wet heersen kan.

| XXXXIV: Dertiende Aeon: Pluto

137

XXX XV - DERTIENDE AEON: PLUTO II

Indien de pelgrim een directe binding heeft met de goddelijke energie, zal hij in staat zijn om binnen de dertiende aeon een lichtaureool rond zijn hoofd te vormen. Hier is meer geestelijk licht aanwezig en aldus zal het ge-makkelijker zijn dit te bundelen en dit aureool kan worden gevoed vanuit het individuele lichtveld van de pelgrim. Deze uitstraling zal een heling zijn voor zijn omgeving, omdat geestelijke naastenhulp slechts mogelijk is door middel van zulk een lichtende kracht. Zodra men echter gebruik wil maken van het eigen magnetische lichtveld moet er wel sprake zijn van een absolute edele reinheid, zodat men de naasten niet belast met zijn eigen, eventueel onzuivere, trillingen. Vandaar dat in het moment van naastenhulp iedere gedachte van eigen belang, of persoonlijke problematiek moet warden uit-geschakeld. In deze dertiende aeon komt men tot een loskomen van zichzelf, een magnetische neutraliteit, waardoor de geestelijke energie volkomen tot zijn recht kan komen en een bescherming biedt tegen de hier aanwezige plutonische trillingen. Pluto, als mysteriekracht, grijpt de mens aan en zuivert hem van de nog aanwezige ik-centrale of materile bindingen; dat betekent dat er dus een andere kracht moet overblijven, wil deze pelgrim niet ten gronde gaan. Pluto was in de oudheid de god van de verborgen rijkdommen. Hij brengt boven hetgeen van buitenaf onbemerkt is gebleven. Al hetgeen uiterlijk en materie is, komt in hevige beroering. "Wanneer al de materie zich beweegt, ik zal mij niet bewegen", zegt de Pistis Sophia. "En wanneer al mijn materie te gronde gaat en in de chaos blijft, ik zal niet te gronde gaan." Zo men Pluto wel eens een "oordelende godheid" noemt en dit in afschrikwekkende zin bedoelt, slaat dit uitsluitend op de materie "..... die naar de rijken van de onderste chaos wordt teruggezonden." De plutonische kracht is erop gericht - evenals die van de andere mysterieplaneten Neptunus en Uranus de ziel te belevendigen en koste wat het kost tot activiteit aan te zetten. Hij zal de pelgrim zodanig tot bewogenheid brengen dat deze door de harde realiteit zal ontdekken, wat hij in werkelijkheid innerlijk bezit. Pluto werkt daarom altijd ontmaskerend, en dit kan een vreugde voor deze pelgrim worden, maar ook een teleurstelling. Gaat men echter de Pluto-aeon binnen, de laatste aanraking tussen hemel en aarde, dan wil dat zeggen dat men bereid is om zich aan deze plutonische werking over te geven. Als er nog vrees aanwezig is, bewijst dit dat de waarheid nog schrik aanjaagt, omwille van het verborgene dat niet getoond kan of mag worden. Men vreest dan de ledigheid of de verschrikkingen in het ver-borgene van de eigen aarde, het lichaam. Met deze "verborgen diepten der aarde" werden de kandidaten tijdens de Eleusische mysterin geconfronteerd, een dikwijls ontluisterende en onvergetelijke ervaring. Angst volgt op het weten omtrent de dingen die men niet dan wel innerlijk bezit. De eerste vorm ziet men dikwijls bij de door natuurdrift gedreven mens, die totaal geen geestelijke achtergrond bezit, de tweede vorm komt voor bij de pelgrim die schijnbaar op de geestelijke weg wandelt, en zich in schijnheiligheid hult. De angst verbergt zich achter velerlei maskers. In de dertiende aeon wt de pelgrim dat het Licht nu in hem en met hem is, want zegt de Pistis Sophia niet: "Want het Licht is met mij, en ik zelf ben met het Licht!" Zij is nu zeker van het Licht der Lichten. Zij kent het uit eigen ervaring en weet dat het haar nooit in de steek zal laten. Daarom is de ontmoeting met Pluto de laatste ontmoeting binnen deze aeonengang. Hij, die vreesloos is, kan de ontmoeting met de godheid der verborgen werelden doorstaan. 138 XXXXV - Dertiende Aeon: Pluto II |

De astrologie brengt Pluto in verband met materile macht, machtswellust door goud en geld, meedogenloze zelfhandhaving. Geldbezit brengt angst met zich, men is bang het te verliezen, omdat geld en macht samen gaan in onze samenleving. In het geld - gevormd uit de delfstoffen uit de schoot van de aarde - verhardt Pluto zich tot de vernietiger. De drie mysterieplaneten, die eigenlijk hun geestelijke gaven uit-sluitend aan de geestelijke mens uitdelen, worden tot afschrik-wekkende goden bij hen, die nog niet aan hun geestelijke aanrakingen toe zijn. Pluto wordt dan Hades, die Persephon opsluit in zijn zonloze spelonken gedurende de wintertijd, wanneer het water verhard is tot ijs en de emoties of de gevoelens hun intutieve vermogens hebben verloren. Zulk een Hades ontzielt de mens, d.w.z. sluit de zieletrillingen volkomen af door een gevangenis van grove materile trillingen. Zo kan deze ziel zich terugtrekken in haar eigen geestelijke gebied, terwijl haar stoffelijke persoonlijkheid verder existeert in de lagere levensvelden, natuur uit natuur, materie uit materie. Pluto brengt de ongeestelijke mens tot machtswellust, waarbij geen enkel middel wordt geschuwd. Daarom zeggen de astrologen dat Pluto de oorzaak kan worden van krankzinnigheid en wel in de betekenis van een mateloze begeerte, die de mens opzweept tot uitzinnigheid, de grens-overschrijding van het zelf, zijn natuur en zijn mogelijkheden, zonder dat daartoe de voorwaarden aanwezig zijn. Dit kan dus catastrofaal worden. In het Evangelie van de Pistis Sophia lezen we hoe Jezus Maria wijst op haar vermenging van geest en stof: "Ook gij, Maria, hebt een materile gestalte ontvangen, die in Barbelo, en n die de Lichtmaagd is, gevormd naar het Licht. Gij en die andere Maria, de Zalige." Hier is de christelijke invloed uit later tijden goed merkbaar, hoewel de oorspronkelijke gnostieke gedachte nog herkenbaar is. Maria bestaat uit Barbelo, de stof en de Lichtmaagd, de pure zieletrilling. Maria en Maria Magdalena vormen samen een symbool van hetzelfde principe. Maria de "moeder van Jezus" en Maria Magdalena "zijn geliefde". Zij zijn beiden aspecten van het ontvankelijke zieleprincipe en van de dienende natuur, die zich graag offeren wil. Maria "baart" Jezus - als Lichtmaagd - en Maria wordt n met Hem als zijn "geliefde", zoals enkele oude overleveringen summier vertellen. Martha is degene, die in deze dertiende aeon, de eerste uitleg uitspreekt en zij is degene die de "kleine Davidskracht" als eerste omzet in Salomo-wijsheid, zoals later Maria, Maria Magdalena en Salom getuigen. Zij werd eerder in het Evangelie "de deemoedige" genoemd, de deemoed die haar zal vervullen met de geestelijke Hoge Moed. Als antwoord op haar uitleg, zegt Jezus, Martha, gij zalige!" En verheft haar tot Zijn gelijke. Vier vrouwen zijn aanwezig bij het einde van deze aeonengang, vier symbolische vrouwen, vier gereinigde natuur-elementen, vier heiligende etherische krachten. Martha voltrekt de zelfverloochening; Maria draagt de geestelijke Liefde uit; Maria Magdalena verenigt wijsheid en Liefde; Salom bestendigt de eerste drie in de stof of de natuur. Zij vormen tezamen het vergeestelijkte vierkant, dat zijn wederstand opgegeven heeft en waarop de ziel zich verheffen kan: Inzicht, Liefde, Wijsheid en Verwerkelijking. Deze vier gaven zijn eveneens aanwezig in de alchemische samenvoeging van natuur en geest. Inzicht en Liefde leiden tot overgave aan Wijsheid en Verwerkelijking. In de dertiende aeon komt direct vanuit de Hoogten de kosmische energie omlaag om de gevangen ziel, nu rijp en ontvankelijk, bij te staan in zijn beslissende ontmoeting met Pluto. Jezus zegt dus hier: "Ik zond - zonder het eerste mysterie - een Lichtkracht uit mijzelf omlaag." Het eerste mysterie houdt bemoeienis met de worstelende ziel, maar in de dertiende aeon is deze ziel gelijk aan Chrestos, zij is een chrestoswezen en dus ontmoet zij direct deze trilling. Het gelijke hervindt het gelijke.

| XXXXV - Dertiende Aeon: Pluto II

139

De vier aanzichten van de reine natuur en de reine ziel, Martha, Maria, Maria Magdalena en Salom verstaan dit. Ook Salom draagt hiervan kennis, gezien haar woorden: "Gevlochten is voor mij de ware krans, en hij heeft uw twijgen in mij laten ontspruiten." Zo is hier de pelgrim van buitenaf en van binnenuit verbonden met het Licht der Lichten, dat zijn krans rond zijn hoofd heeft gevlochten en zijn twijg in zijn ziel ontspruiten liet.

140

XXXXV - Dertiende Aeon: Pluto II |

XXXXVI - DERTIENDE AEON : P LUTO III

Te worden als een bloeiende levensboom, zoals deze in het Boek Henoch beschreven staat, is eigenlijk de verborgen wens van iedere spirituele mens, zijnde vol leven, stralende in oneindige geestelijke schoonheid, gevende van zijn geestelijke vruchten. En aan de voet van deze Levensboom, staande in het paradijs, gaat de "Heer binnen op de geheime plaats." Zo staat het geschreven in het Boek Henoch en zo herkennen wij dit eveneens in het Evangelie van de Pistis Sophia, een immer wederkerende eenheid, een hecht fundament, die helaas in deze hedendaagse tijd nauwelijks meer te bespeuren is in mens en wereld. De Godsrivier ontsprong uit n bron, de geestelijke oceaan van Ea. Heden stuiten we op ontelbare zijrivieren, die hun water hebben vergiftigd en waarvan de oorsprong niet meer te herkennen is. Ontelbaren drinken uit deze vergiftigde wateren en vergeten de oerwaarheid, verzieken zichzelf, vertroebelen hun denken en vernederen hun gevoelens. Indien de enkeling nog slechts de oerwaarheid herkennen kan, nadert het ogenblik waarop de kosmos zichzelf herstelt van de menselijke onwaarachtigheid. Het is een noodzakelijke ingreep, die geen mensenhand kan tegen-houden, omdat de kosmos, zoals de natuur, zichzelf beschermt. Zoals een chemische verdichting boven een grote stad deze belet frisse lucht op de nemen, zo kan een miljoenenvoudige etherische menselijke vervuiling de kosmos beletten zichzelf door aanvoer van etherisch geestelijke trillingen te vernieuwen of te herstellen. De wisselwerking tussen geest en natuur is een noodwetmatig gegeven. Wordt zulk een wisselwerking tegengehouden, dan volgt er een ingreep of een situatie die uit een noodtoestand voortvloeit. Zelfherstel ligt in de natuur ingeschapen. Ook in de mens! De huidige nostalgie komt voort uit de innerlijke noodtoestand van de mens. Hij zoekt naar zelfherstel. En bij een consequent zelfonderzoek zal hij deze wet tot zelf-herstel zeker vinden, geestelijk en lichamelijk. Dat wat wij meestal een catastrofaal einde noemen, bergt altijd een nieuw begin in zich. In de aeonengang zien wij dit met de Pistis Sophia gebeuren. In de kosmos gebeurt hetzelfde met planeten, sterren en wereld-delen. Elke schepping heeft een eigen, specifieke ziel. Ontzield men hen, dan worden zij zelfdodend. Herstelt men die ziel, dan is er sprake van een nieuw begin of een wedergeboorte. Een gebeuren waarop Jezus doelt in zijn woorden tot Maria: "Het pand van het eerste Mysterie is bij u binnengekomen en door dit pand zullen allen op de aarde en in de hoogten gered worden, en dit pand is het begin en het einde." Hier ziet men dus duidelijk dat onze geestelijke ziel, ons pand, geen bezit van ons is, maar iets dat "bij ons is binnengekomen" en ook iets dat vergeleken kan worden met "begin en einde". Met deze ziel is al het geestelijke leven begonnen en met die ziel zal ook het geestelijke leven eindigen. Ons waardevolste onderpand is die ziel. Iemand, die zulk een pand te bewaken en te bewaren krijgt, heeft "genade gevonden" in de ogen van zijn Schepper. De aeonengang wordt dan ook gegaan onder leiding van dat "pand". Iemand, die zulk een "pand" niet bezit, behoeft die gang niet te gaan, omdat dit totaal nutteloos zou zijn. Begin en einde van die aeonengang liggen in de ziel: het pand is het begin en het einde. De ziel daalde in de chaos in. De ziel zal ook uit die chaos weer tot het Eerste Mysterie terugkeren. Daartoe moet zij zichzelf van de materie reinigen. Die reiniging is als de aeonengang. | XXXXVI - Dertiende Aeon: Pluto III 141

Zodra een ziel - en met hem de mens - deze aeonengang gaat, vraagt hij niet naar het einde, omdat hij - via dit pand - begin en einde kent. Staat er niet in het gnostieke Thomas-evangelie: "U vraagt mij naar het einde en u kent het begin nog niet!" Velen vragen naar het einde, maar zij kennen dit begin, het ziele-begin, nog niet. Zij; kennen de consequenties van de val in de chaos nog niet. Zij beseffen niet dat zij "uit de geestelijke Hoogten" kwamen. De kwelling van de aeonengang neemt voor de Pistis Sophia in de dertiende boetezang een einde; zij heeft het verborgen gelaat van Pluto herkent. zij weet dat hij kwam om de zevenkoppige draak te verslaan. Deze universele gedachte van Michal en de Draak herkennen we ook in de Pistis Sophia: het zichzelf offeren voor de naasten. Het onaantastbaar worden voor de vurige adem van de draak, het in bezit hebben van een onoverwinnelijk zwaard om die draak te verslaan. "Ik echter", zegt Jezus, "was boven de chaos." Iedere ziel die de aeonengang tot het einde toe doorstaat en de aeonen overwint, komt boven de chaos uit. Het is de alchemische vereniging van ziel en geest. Ook in het gnostieke Thomasevangelie herkent men dit begrip: ".... het einde is gekomen als de twee n zijn geworden..." en ".... iedere vrouw die zich zal 'vermannen', zal ingaan tot het Koninkrijk der hemelen." Oppervlakkige lezers kunnen allerlei profane betekenissen hieraan geven, maar laten we het toch zien in de esoterische betekenis: "als het linkse wordt als het rechtse en het rechtse als het linkse" zal het einde gekomen zijn. In het aloude gnostieke evangelie van de Pistis Sophia vinden we geen profane aanduidingen! De woorden van een geestelijke boodschapper of wijze, onverschillig hoe zijn naam is, zijn altijd bestemd voor degenen die het "pand" in zich omdragen en hun woorden verwijzen naar dat "pand", omdat dit het "begin en het einde" is. De ziel is een negatief geestelijk principe, aldus vrouwelijk, deze ziel moet zich "vermannen", doordat zij de "geest aandoet". Waarachtig spirituele mensen maken van esoterische woorden geen tragisch komische profane verwikkelingen. Zodra wij met een innerlijk gehoor luisteren. kunnen we ons losmaken van alle profane betekenissen en zullen we altijd de geestelijke geheimen achter de woorden der wijzen doorgronden. Het geestelijke profaneren, bewust of onbewust, is als de geest verjagen en zich sieren met ledige vormen. Hetgeen in onze tijd zo veelvuldig voorkomt. De geest of het licht schenkt zichzelf niet weg aan profanen. Hetgeen we duidelijk kunnen opmaken uit het evangelie van de Pistis Sophia. Wij gaan heden ten gronde aan profanering. Zoals eeuwenlang generaties verstoken bleven van de geest, doordat het geestelijke meer en meer werd geprofaneerd. Als de ledigheid ons tot een hel wordt, zullen we de volledigheid weer zoeken. In het evangelie van de Pistis Sophia vertolkt Maria Magdalena de apotheose van het slot van de aeonengang door de woorden: "Genade (het recht dat om niet ontvangen is) en de Waarheid (de trilling van het Absolute, de logos) verenigden zich en daardoor voltrok zich de eenheid van de Gerechtigheid (de overwinning van het algoede) en de volmaakte Harmonie (de Diepe Vrede van Bethlehem)." Door de "vrede" wordt aan de emanaties van Authades hun lichtkracht ontnomen, dan is dat in modernere terminologie, dat de vrede is wedergekeerd, omdat het lichte is ingegaan in het lichte en het duistere wederom wetend is geworden, aldus de chaos weder-om in zichzelf besloten werd. Slechts de wetenden zoeken naar weten; onwetendheid is afwezigheid van weten. Slechts de "pandbezitters" gaan een pand-aeonengang, de "pand-lozen" talen er niet naar, omdat het "pand" hen niet bezield. In het "Nuctemeron" van Apollonius van Tyana wordt gesproken over "het nederknielen van de demonen" en demonen, oorspronkelijke goden, knielen neder als zij hun Heerser herkennen.

142

XXXXVI - Dertiende Aeon: Pluto III |

Als de materie in opstand komt tegen de geest, omdat zij een vonk des geestes bezit en zich dus goddelijk waant, ontstaan de aeonen-situaties, zoals wij die in de gang door de dertien aeonen her-kenden. De geestelijke weg, onder leiding van de ziel, is niet moeilijk, maar wel tegengesleld aan een buitenissig egocentrisch streven. Slechts een geprononceerd egocentrisch mens zal die weg daarom moeilijk en tegennatuurlijk vinden. De deemoedige, bescheiden natuurlijke mens, die als bewaker en bewaarder van het "pand" is aangesteld, zal die weg normaal vinden, omdat ook in hem de natuur zich schikt naar haar Schepper, de geest. Mogen daarom vele oprechte mensen een geestelijke weg bewandelen, opdat hun ziel vertroost worde!

| XXXXVI - Dertiende Aeon: Pluto III

143

XXXXVII - AF RONDING

Het Pad van de Pistis Sophia is de weg die elke zoeker betreden moet en daarom zullen wij de Pistis Sophia op een astrosofische wijze trachten te volgen op haar reis door de eerste aeonen, opdat men de praktijk van het Verlossingspad gaat verstaan. Elke aeon, elke boetezang heeft zo ontzaglijk veel aspecten, dat men enige tijd nodig heeft om het wezen van elke aeon te onderkennen. Zo is het immers ook met het proces op het Pad van de pelgrim: elke nieuwe fase moet belicht worden, elke nieuwe stap afgevochten, alle mogelijkheden en belemmeringen moeten steeds opnieuw worden herkend. Het is als het elke keer weer zoeken naar een Judas n naar een steun om zijn voet op te zetten. Elke aeon zal de mens zijn afschrikwekkend gelaat pas laten zien, wanneer hij bewezen heeft een doorzetter, een volwaardige kandidaat te zijn. Men moet tot achter de sluier van elke aeon doordringen om te weten hoe men zijn macht zal kunnen overwinnen. Men kan de dertien boetezangen zien als de overwinningsliederen na het doorreizen van hun gebieden. De boetezangen spreken alle van de macht, de listen en de aanvallen der trawanten van de Kracht-met-deLeeuwenkop. De dertien aeonen omgeven de mens als een muur, als een cirkel, gelijk de zodiak, een mikrokosmische n een makrokosmische cirkel, waarbinnen de twaalf kleuren, klanken en vuren, gedragen door de dertiende oerkracht, hun vibraties op de mens afzenden. De mens leeft en is uit deze cirkel, hij drijft voort op zijn kracht en hij bouwt voortdurend aan zijn instandhouding. Men moet dat werkelijk duidelijk zien! Men is als een marionet met twaalf touwtjes aan de grote dertiende aeon bevestigd. Dan weer wordt er aan het ene touwtje gerukt en dan weer aan het andere, het ligt er maar aan waarmede men en waarop men reageren moet. En door het zingen van de dertien boetezangen wil de mens zich, op een volkomen onaardse, onwereldse wijze, losmaken van de macht der dertien aeonen. Daartoe behoort hij door te dringen tot de kernkracht van elke aeon en zijn vals licht van de kandelaar weg te nemen. De mens moet het licht van elk van deze gebonden aeonen uitdoven, eerder zal hij niet vrij zijn en eerder zal hij niet onbereikbaar zijn voor de dienaars van de Kracht-met-de-Leeuwenkop. Daarom vestigen wij herhaaldelijk uw aandacht op de magische woorden: "O Licht-der-Lichten, red mij!" Deze woorden zijn de sleutel die in de handen van de mens is gelegd, doch nu moet hij nog weten hoe hij haar moet gebruiken. En daarvoor is het noodzakelijk dat men elke gedaante-verwisseling, elke list en elke aanval der aeonen doorziet. Men zal dan ook duidelijk bemerken hoe de Pistis Sophia in de eerste aeon gevangen licht in zijn karakter; zij zegt daar immers: "in mijn onwetendheid zag ik het licht van de Kracht-met-de-Leeuwenkop voor Uw Licht aan, O Licht!" In deze eerste Aeon, d.w.z. in de allereerste fase, daar waar de mens alleen gelaten is door zijn Metgezel. de Roos des Harten, zoekt hij allereerst zijn kracht te herwinnen. Hij wordt geboren in deze wereld met een flinke dosis zelfbewustzijn; hij ontwaakt in dit rijk van de leeuwekracht, als een blinde; hij doet uit pure noodzaak zijn uiterste best om zichzelf in leven te houden, en daarvoor moet hij zich voeden uit en met de vormen, trillingen en krachten van de macht-met-de-leeuwenkop. Kortom, de mens wordt in deze wereld geboren als een gevangene van de macht-met-de-leeuwenkop. Hij is zijn dienaar, zijn prooi en hij is in deze eerste fase het willige slachtoffer van de krachten van de eerste Aeon. Zij omhullen hem, en zij trachten hem voorgoed af te houden van een mogelijke doorreis door hun gebieden. Het leven, zoals de astrologen zeggen, begint met Aries, en men ziet dan ook hoe binnen de levenssfeer van de eerste Aeon, de specifieke Ariskrachten de mens willen overheersen. 144 XXXXVII - Afronding |

Het ontkiemende leven in de lente is het prille begin van de openbaring. In deze beginfase van het menselijke leven gebeurt hetzelfde: de eerste Aeon wil zijn levensbeginsel, zijn levensopvatting en zijn levenskracht in de mens verankeren, opdat daaruit zal opgroeien een wezen, naar de wil en de schepping van de dertien aeonen. Zulk een mens is wezensn met hen, zij kunnen hem tot hun trawant maken en hij zal hun niet ontsnappen! En hoe eerder zij hun levenskracht in hem leggen, hun aard in hem bevestigen, des te sterker zal deze mens aan hen gebonden zijn. Ieder mens die tracht te ontsnappen aan deze aeonische macht, moet er daarom wel rekening mede houden, dat hij, in het meest gunstige geval, de levenskracht van de aeonen als een scheppingsdrang in zich zal omdragen. Hij moet beseffen dat deze levenskracht niets anders is dan een vuur, het valse vuur, waaruit de aeonen de aardse ik-ziel opbouwen. Men beluistert in de woorden van de eerste Boetezang, hoe de Pistis Sophia de waan van deze eerste Aeon onderkent, want zij zegt: "Ik wist niet dat het de valse lichtkracht was." Zij erkent haar onwetendheid met betrekking tot het wezen van de aeon. Op het moment waarop zij dit zegt, verbreekt zij daarom de magische overheersing van de eerste Aeon. Want deze wil de mens juist de zelfbewustheid, de zelfverzekerdheid en het weten ingieten; hij wil hem losrukken van de twijfel, die aan hem knaagt door de vage herinnering aan het oorspronkelijke Rijk. Hij wil uit deze mens elke herinnering aan de woorden: "O Licht-der-Lichten, red mij en vergeef mij", branden! Hij wil dat valse vuur zo hevig, zo overheersend maken, dat de mens daarin zal ondergaan. Er moet niets meer overblijven van de droom over het Goddelijke, van dat heimwee naar het Ware Tehuis. De mens moet wezensn worden met de valse Vuurkracht, hij moet n van hen worden, n van de aardse aeonen-trawanten. En kijkt u, om dit te kunnen verifiren, maar om u heen, zie maar, hoe het overgrote deel der mensheid gevangen ligt in de kracht van deze eerste Aeon; hoe hun oerherinnering sterft, hoe hun drang naar Goddelijk weten uitgedoofd wordt of in foutieve banen geleid. Men kan zien hoe op alle mogelijke manieren elk overblijfsel van dat Goddelijk Vuur vernietigd wordt. Op deze wijze kunnen de aeonen ervan verzekerd zijn, dat allen zullen vallen onder de negatieve, aardebindende machten van elk van hen. Op deze wijze worden de gebieden van de aeonen niet doorgereisd tot aan de hoogste top, hun machten worden niet ontmaskerd, noch hun licht gedoofd. Zo blijft de mens staan in hun magische ring en kunnen zijn medemensen hem duidelijk herkennen aan zijn type, aan het stempel dat zijn eigen aeon op hem drukte. In de oosterse astrosofie vergelijkt men deze eerste Aeon dan ook met het 'ontbreken van Vidya', het ontbreken van de ware Kennis en Wijsheid. Het is de innerlijke onwetendheid die de mens gevangen houdt. En zolang hij die onwetendheid niet erkent, niet doorschouwt en belijdt, zal hij het rijk van de eerste Aeon niet achter zich kunnen laten. Daarom spreekt de Pistis Sophia hier van onwetendheid! "Vergeef mij, O Licht, want ik heb het niet geweten!" Men kan dat bij zichzelf nagaan. Wanneer de mens verstard is in de eigen overtuiging, wanneer hij niet bereid is open te staan voor de Waarheid, voor de opbrekende werkingen van de Waarheid, dan zal hij nooit kunnen spreken: "Vergeef mij, want ik was onwetend!" Want de mens leeft uit de waan van het eigen gespleten weten, hij leeft tot en met uit de waan van de hoogmoed, hij is vervuld van de kracht van de eerste Aeon. En deze bindt hem zo sterk aan het eigen zelf, aan de eigen macht, aan die waan, dat hij als een opgeblazen ballon voortdrijft op zijn aanwijzingen. En dat overkomt niet slechts de materieel gebonden mens, hij die zichzelf vult met de kennis van deze wereld en met bezittingen van deze wereld, neen, deze waan van de eerste Aeon komt men op alle niveaus tegen en ook op het spirituele niveau. Men moet nimmer vergeten dat de trawanten van de waan met de mens medegaan, waarheen hij zich ook beweegt. Wil men zich losrukken van hun heerschappij, dan volgen zij de mens en veranderen zij hun wezen; zij maken zich spiritueel terwille van de mens. En daarom gebeurt het zo dikwijls dat de hunkerende mens, na een veelbelovende opleving, wederom gebonden wordt aan deze eerste Aeon. Hij zinkt dan weg in de waan van het spirituele bezit, hij waant zich een geestelijk mens, hij waant zich een gevorderde op het Pad, doch in werkelijkheid heeft de eerste Aeon hem flink te pakken! | XXXXVII - Afronding 145

En juist om dit gevaar af te wenden, is het noodzakelijk dat de kandidaat de sleutel aanneemt die de waarachtig hunkerende in de handen gelegd wordt, en te velen wenden zich van deze sleutel af, te velen staan met gebalde vuisten, inplaats van met geopende handen, wanneer deze sleutel de mens gereikt wordt. Het is de sleutel die de deur tussen het innerlijke voorportaal van de mens en het Heilige zal ontsluiten. Want door deze sleutel, die bestaat uit de woorden: "O Licht-der-Lichten, vergeef mij en red mij!", zal de pelgrim binnentreden in het heilige; voor hem zal de Plaats ontsloten worden, waar hij een kandelaar voor zijn God kan aansteken. Helaas, zij die in de eerste Aeon gevangen liggen wenden zich van deze sleutel af. Wanneer zij zich op de filosofie toegelegd hebben, zijn zij het voorportaal binnengetreden, terwijl zij menen reeds in het Heilige der Heiligen te zijn. Niets dan waan omhult hen, niets dan waan verhardt hen, niets dan waan misleidt hen. Daarom, gij mens, die toch zijn voet wil zetten op het Pad van Verbreking en het Kruis op zich wil nemen: weest gewaarschuwd! Zolang deze sleutel niet in de handen van de mens ligt, zolang deze woorden niet op de juiste wijze door de mens verklankt kunnen worden, houdt de eerste Aeon hem onlosmakelijk omvat, wat de mens ook wil ondernemen! Wanneer men meent zich losgemaakt te hebben van de dogmatische en uiterlijke leringen, wanneer men meent, na een lange worsteling, of na veelvuldig zoeken, tot een Pad van omwending gekomen te zijn, dacht u dat de trawanten van de eerste Aeon de mens nu laat gaan, nu hij veilig binnen een groep of iets dergelijks geborgen is? Dacht u nu een doorgangsbewijs te bezitten om al hun rijken te doorkruisen? Laat de mens zich dan niet vergissen! Deze mens is voor hen gevaarlijker dan wie ook. Hij heeft een eerste poging ondernomen om zich vrij te maken en dat betekende dat het Gnostieke Vuur, het Licht-der-Lichten, nog enige weerklank in hem vond; de aanvallen van de eerste Aeon hebben dus in de aanvang gefaald. De mens heeft hen uitgedaagd! Daarom zal hij het moeilijk krijgen en zullen alle machten van de eerste Aeon hun gelaat verhullen, opdat de mens hen niet zal herkennen. Opdat de mens, op andere wijze, toch nog in de waan verstrikt zal geraken. En de mens zal het nooit redden, hij zal zich nooit kunnen verweren tegen hun valstrikken en hun verleidingen, als hij de Gouden Sleutel niet met zich meedraagt, als hij deze niet als een blijvende zang in zijn ziel, zijn hart, zijn hoofd en zijn wil op laat stijgen tot de Hoogten. Alleen deze zang, deze sleutel, vrijwaart de mens voor een val in hun netten! Indien de pelgrim dan deze woorden: "O Licht-der-Lichten, vergeeft mij en red mij, want ik ben onwetend!" nog niet heeft uitgezongen, wel, zing deze woorden dan alsnog, opdat de waan der Aeonen de mens niet zal verstrikken en de aeonische muur onneembaar zal worden.

146

XXXXVII - Afronding |

Inleiding .............................................................................................................................................................................................3 I ..............................................................................................................................................................................................................6 II.............................................................................................................................................................................................................9 III........................................................................................................................................................................................................ 13 IV - Eerste Aeon: De Ram ......................................................................................................................................................... 16 V - Eerste Aeon: De Ram II....................................................................................................................................................... 19 VI - Eerste Aeon: De Ram III.................................................................................................................................................... 22 VII - Tweede Aeon: De Stier .................................................................................................................................................... 25 VIII - Tweede Aeon: De Stier II............................................................................................................................................... 28 IX: Tweede Aeon: De Stier III.................................................................................................................................................. 32 X - Derde Aeon: De Tweeling .................................................................................................................................................. 35 XI - Derde Aeon: De Tweeling II ............................................................................................................................................ 38 XII - Derde Aeon: De Tweeling III ......................................................................................................................................... 41 XIII - Vierde Aeon: De Kreeft .................................................................................................................................................. 44 XIV - Vierde Aeon: De Kreeft II .............................................................................................................................................. 47 XV - Vierde Aeon: De Kreeft III .............................................................................................................................................. 50 XVI - Vierde Aeon: De Kreeft IV ............................................................................................................................................. 53 XVII - Vijfde Aeon: De Leeuw.................................................................................................................................................. 56 XVIII - Vijfde Aeon: De Leeuw II ............................................................................................................................................ 59 XIX - Vijfde Aeon: De Leeuw III.............................................................................................................................................. 61 XX - Vijfde Aeon: De Leeuw IV................................................................................................................................................ 64 XXI - Zesde Aeon: De Maagd.................................................................................................................................................... 67 XXII - Zesde Aeon: De Maagd II.............................................................................................................................................. 70 XXIII - Zesde Aeon: Maagd III ................................................................................................................................................. 73 XXIV - Zevende Aeon: De Weegschaal ................................................................................................................................ 76 XXV - Zevende Aeon: De Weegschaal II.............................................................................................................................. 79 XXVI - Zevende Aeon: De Weegschaal III........................................................................................................................... 82 XXVII - Achtste Aeon: De Schorpioen.................................................................................................................................. 85 XXVIII - Achtste Aeon: De Schorpioen II ............................................................................................................................ 88 XXIX - Achtste Aeon: De Schorpioen III.............................................................................................................................. 91 Negende Aeon: De Boogschutter. ......................................................................................................................................... 94 | XXXXVII - Afronding 147

Negende Aeon: De Boogschutter II. ..................................................................................................................................... 97 Negende Aeon: de Boogschutter III. .................................................................................................................................... 99 Tiende Aeon: De Steenbok.....................................................................................................................................................102 XXXIV: Tiende Aeon: De Steenbok II .................................................................................................................................105 XXXIV: Tiende Aeon: De Steenbok II .................................................................................................................................107 XXXV - Tiende Aeon: De Steenbok III................................................................................................................................109 XXXVI - Tiende Aeon: De Steenbok IV...............................................................................................................................112 XXXVII - Elfde Aeon: De Waterman....................................................................................................................................115 XXXIX - Elfde Aeon: De Waterman II .................................................................................................................................118 XXXX: Elfde Aeon: De Waterman III...................................................................................................................................121 XXXXI - Twaalfde Aeon: De Vissen .....................................................................................................................................123 XXXXII - Twaalfde Aeon: De Vissen II ...............................................................................................................................126 XXXXIII - Twaalfde Aeon: De Vissen III ............................................................................................................................129 XXXXIII - Twaalfde Aeon: De Vissen Iv.............................................................................................................................132 XXXXIV: Dertiende Aeon: Pluto ...........................................................................................................................................135 XXXXV - Dertiende Aeon: Pluto II .......................................................................................................................................138 XXXXVI - Dertiende Aeon: Pluto III ....................................................................................................................................141 XXXXVII - Afronding .................................................................................................................................................................144

148

XXXXVII - Afronding |

También podría gustarte